ECLI:NL:GHARL:2021:7856

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
200.225.580
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging arbitraal vonnis op grond van ontdekt bedrog in transferzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van een arbitraal vonnis van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB). De eiser, Ceasar Sports Account B.V. (CSA), had het hof verzocht om het arbitraal vonnis te vernietigen op basis van artikel 1068 lid 1 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat er na de uitspraak van het scheidsgerecht bedrog was ontdekt. Het hof oordeelde dat CSA voldoende bewijs had geleverd dat de gedaagde, die betrokken was bij een transfer naar Le Havre AC, bedrog had gepleegd door te stellen dat hij de transfer alleen had geregeld, terwijl hij in werkelijkheid werd bijgestaan door een zaakwaarnemer.

Het hof heeft de verklaringen van getuigen en overgelegde stukken beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de gedaagde niet alleen handelde, maar dat er sprake was van bedrog. Het hof vernietigde het arbitraal vonnis en verklaarde zich onbevoegd om te beslissen over andere vorderingen van CSA. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van CSA. Dit arrest benadrukt het belang van transparantie en eerlijkheid in contractuele relaties, vooral in de context van sportovereenkomsten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.225.580
arrest van 17 augustus 2021
in de zaak ex artikel 1068 Rv van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Ceasar Sports Account B.V.,
gevestigd te Aalsmeer,
eiseres in de hoofdzaak en in het incident,
hierna: CSA,
advocaat: mr. J. Blakborn,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak en verweerder in het incident,
hierna: [gedaagde] ,
advocaat: mr. T.H. Geukes Foppen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 25 februari 2020 (hierna: het tussenarrest) hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- Akte uitlaten, tevens houdende akte overlegging nadere producties (28 en 29) CSA d.d. 22 juli 2020 (ingezonden op 2 juli 2020);
- H12 formulier CSA d.d. 7 juli 2020 met productie 30;
- Proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 22 juli 2020;
- Akte overlegging nadere producties CSA (30 en 31) d.d. 15 december 2020;
- Proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 15 december 2020;
- Akte houdende verzoek contra-enquête (tevens bevattende verhinderdata) [gedaagde] d.d. 29 december 2020;
- Proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 4 maart 2021;
- Akte na enquête tevens akte overlegging nadere producties (33) CSA d.d. 6 april 2021;
- Antwoord-memorie na enquête [gedaagde] d.d. 4 mei 2021.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling van de vordering

2.1
In het tussenarrest heeft het hof CSA toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat [gedaagde] bedrog heeft gepleegd door in de arbitrale procedure in strijd met de waarheid aan te voeren dat hij de transfer met
Le Havre AC alleen tot stand heeft gebracht, terwijl hij in werkelijkheid werd vertegenwoordigd/bijgestaan door [naam2] .
2.2
CSA heeft van de haar geboden gelegenheid tot bewijslevering gebruikt gemaakt door in aanvulling op reeds overgelegde producties - in het bijzonder de producties 25 t/m 27 met whats-app berichten en een geluidfragment van een conversatie tussen [naam1] (hierna: [naam1] ) en [naam2] (hierna: [naam2] ) op 9 november 2017 - de onder 1.2 vermelde stukken (producties 28 t/m 33) te overleggen. Het nummer 30 is aan twee producties gegeven, terwijl nummer 32 ontbreekt. Het bezwaar van [gedaagde] tegen productie 26 - waaruit de datering van de whats-appberichten en conversatie tussen [naam2] en [naam1] kan blijken - kan in het midden blijven, nu de datering (9 november 2017) ook volgt uit de schriftelijke verklaring van [naam1] (productie 28).
Daarnaast heeft CSA op 22 juli 2020 [gedaagde] en [naam2] als getuigen doen horen en op 15 december 2020 [naam3] , [functie1] van Telstar (hierna: [naam3] ) en [naam4] , voorheen [functie2] van Telstar (hierna: [naam4] ). In het tegengetuigenverhoor heeft [gedaagde] op 4 maart 2021 [de zaakwaarnemer] , zaakwaarnemer (hierna: [de zaakwaarnemer] ) doen horen.
Samenvatting oordeel hof
2.3
Het hof acht door CSA bewezen dat [gedaagde] tijdens de totstandkoming van de transfer met Le Havre AC werd vertegenwoordigd/bijgestaan door [naam2] en dat hij die transfer (dus) niet alleen tot stand heeft gebracht. Dit betekent dat sprake is van na de uitspraak van het scheidsgerecht ontdekt bedrog van de zijde van [gedaagde] (zie ook rechtsoverweging 4.5 van het tussenarrest van 25 februari 2020), zoals CSA heeft gesteld. Het hof vindt de voor vernietiging aangevoerde grond dus juist en zal het arbitraal vonnis daarom vernietigen. Het hof zal hierna toelichten hoe het tot dit oordeel komt.
Toelichting hof
2.4
[naam2] is, zo staat vast, ongevraagd bij Telstar aangekomen met het voorstel een transfer van [gedaagde] naar Le Havre AC tot stand te brengen. Volgens de verklaringen van [naam3] en [naam4] was [naam2] de zaakwaarnemer van [gedaagde] .
[naam3] verklaart voorts [gedaagde] twee à drie keer te hebben gevraagd of [naam2] zijn zaakwaarnemer was, wat hij bevestigde. [naam3] verklaart bovendien [gedaagde] nadrukkelijk te hebben gevraagd: ‘Hoe zit dat dan met [naam5] ?’, omdat hij uit de overeenkomst met Telstar wist dat [naam5] hem vertegenwoordigde en bij een mogelijke overgang een aandeel zou krijgen in de transfersom. Daarop bevestigde [gedaagde] volgens [naam3] dat [naam2] zijn zaakwaarnemer was en dat hij de kwestie met [naam5] had geregeld.
2.5
Volgens productie 31, betreffende een e-mailwisseling tussen [naam3] en [naam2] , schreef [naam3] aan Le Havre AC met [naam2] en [gedaagde] in de cc op
8 juli 2016 om 12:12 uur het volgende:
‘@ [naam6] [de [functie3] van Le Havre AC, hof], herewith I send you the cancelation agreement between [gedaagde] and Telstar. Its is a so called -beëindigingsovereenkomst met wederzijds goedvinden- in which club and [gedaagde] agree conditions and settlements on basis of which both he and we are freed from each other. Please hand it over to [naam2] and [gedaagde] . It is required for [gedaagde] to sign and return the document. The Federation of Dutch Pro Football Clubs is looking at the transfer agreement and I expect them to come back to me around 12.30.
@ [naam2] , dit is de standaard van FBO. Aangepast op onze afspraken. Mocht je iets willen wijzigen dan hoor ik het graag.’,
waarop [naam2] diezelfde dag om 12:14 uur antwoordde:
‘Top hij heeft nu medische keuring daarna zal hij het tekenen zal wel na 12:30 zijn denk ik.’
Uit deze correspondentie volgt dat [naam3] zich voor Telstar in verband met de inhoud van de beëindigingsovereenkomst tussen Telstar en [gedaagde] richtte tot [naam2] , dat hij de standaard van FBO aanpaste op de afspraken daarover met [naam2] en dat [naam2] daarover wijzigingsvoorstellen mocht doen. Ervan uitgaande dat [naam2] niet voor
Le Havre AC optrad (zoals hij als getuige verklaarde), duidt dit er in sterke mate op dat
[naam3] zich voor Telstar over een en ander met [naam2] als zaakwaarnemer van [gedaagde] verstond. Volgens zijn omgaande antwoord daarop bevestigde en onderschreef [naam2] die gang van zaken. Ook dit wijst erop dat [naam2] [gedaagde] bijstond bij de beëindigingsovereenkomst met Telstar/zijn transfer van Telstar naar Le Havre AC. De inhoud van de mailwisseling op 8 juli 2016 past naar het oordeel van het hof beduidend minder bij het betoog van [gedaagde] dat [naam2] (enkel) voor Telstar optrad en niet voor [gedaagde] (zoals [naam2] verklaart). In dat geval had bijvoorbeeld veeleer voor de hand gelegen dat Telstar en [naam2] op voorhand de inhoud van de beëindigingsovereenkomst hadden afgestemd (waarna deze aan [gedaagde] zou zijn voorgelegd).
2.6
[gedaagde] heeft daartegenover met name verwezen naar twee documenten, beide aan het proces-verbaal van het getuigenverhoor van [naam2] gehecht, namelijk de zogenoemde collaboration agreement tussen Telstar en [naam2] ‘regarding the transfer of Mr. [gedaagde] ’ en het zogenoemd professional player contract tussen Le Havre AC en [gedaagde] . Volgens het eerste contract, opgemaakt door [de zaakwaarnemer] , destijds assistent, thans zakenpartner van [naam2] , artikel 2, dat luidt als volgt:
‘Telstar concluded a Commission Contract with Mr. [naam2] on the 5th of July 2016 in connection with representing the Club in order to conclude the permanent transfer to the club AC Le Havre and in this respect the Club undertakes to pay a commission …’,
werd tussen Telstar en [naam2] een commissie-overeenkomst gesloten in samenhang met de vertegenwoordiging van de club met het oog op de transfer van [gedaagde] naar Le Havre AC. Bij voorlegging aan hem van deze ‘agreement’ ter gelegenheid van zijn verhoor als getuige heeft [naam3] verklaard als volgt:
‘U vraagt mij hoe deze overeenkomst zich verhoudt tot mijn mededeling dat [naam2] niet
als zaakwaarnemer voor ons optrad, antwoord ik dat [naam2] een bonnetje bij ons moest
kunnen inleveren en daaronder ligt deze overeenkomst.
U vraagt mij of ik goed ben in Engels. Ik antwoord u dat ik goed ben in Engels, maar ben
tevens dyslectisch. Ik heb moeite met het tot mij nemen van juridische teksten.
Desgevraagd bevestig ik dat je die
collaboration agreementzo zou kunnen uitleggen dat
[naam2] ons vertegenwoordigde bij de transferovereenkomst met Le Havre. Ik heb het
nooit zo ervaren dat hij een zaakwaarnemer van ons was. [naam2] was een matchmaker. In
feite kwam hij al met een opdracht van Le Havre bij ons binnen om een speler te halen.
Op uw vraag hoe zich dat dan verhield tot de zaakwaarneming van [naam2] voor
[gedaagde] antwoord ik, dat ik dat natuurlijk feitelijk niet weet maar ik, Telstar, heb uit alles
opgemaakt dat [naam2] als zaakwaarnemer voor [gedaagde] acteerde.’
[naam3] heeft de overeenkomst dus vooral gezien in het licht van de financiële vergoeding die [naam2] in geval van doorgang van de transfer toekwam in verband met zijn tussenkomst. Wat daarvan zij, zelfs als [naam2] Telstar bij de transferovereenkomst vertegenwoordigde, dan staat dat er niet aan in de weg dat [naam2] , zoals uit het voorgaande is af te leiden, (ook) [gedaagde] bijstond. Zoals [de zaakwaarnemer] heeft verklaard komt het voor dat ‘zowel voor de club als voor de speler’ wordt opgetreden. Daarmee is ook minder relevant dat [naam3] (productie 29) verklaarde dat Telstar met Le Havre AC onderhandelde “door tussenkomst van de Heer [naam2] ”.
2.7
Wat betreft zijn ‘professional player contract’ met Le Havre AC benadrukt [gedaagde] de volgende daarin voorkomende passage:
‘The player has not used agent services neither represented by a lawyer.’
Waar het hier gaat om een contract tussen [gedaagde] en Le Havre AC overtuigt deze het hof er niet van dat [naam2] [gedaagde] , anders dan het voorgaande meebrengt, niet zou hebben bijgestaan bij ten minste zijn beëindigingsovereenkomst met Telstar die onderdeel vormt van de transfer. Dit contract staat daaraan niet in de weg. Bovendien valt niet uit te sluiten dat [naam2] , die bij de ondertekening van de contracten aanwezig was en ook in contact stond met Le Havre AC, mede de hand heeft gehad in deze passage in dit contract.
2.8
Bij het laatste neemt het hof in aanmerking de verklaring van [naam2] dat hij [gedaagde] voor het eerst heeft gezien in Frankrijk en tevoren geen contact met hem heeft gehad op welke wijze dan ook, niet via telefoon, app of iets dergelijks, zomede dat hij geen rol heeft gespeeld bij de beëindiging van het contract tussen Telstar en [gedaagde] . Met name dit laatste lijkt, gelet op het voorgaande en wat hierna volgt, onjuist. Dat geldt tevens voor de eigen verklaring van [gedaagde] , dat hij niet met [naam2] had gesproken voordat hij het contract tekende. Ook het e-mailbericht van [naam2] aan [naam3] van 5 juli 2016 lijkt op de onjuistheid van de verklaringen van [naam2] en [gedaagde] te duiden. Daarin staat onder de afspraken immers vermeld:
‘6) De speler [gedaagde] heeft recht op 17,5% van de transfersom die SC Telstar in totaal zal ontvangen van AC Le Havre, maar gaat akkoord met 10% van de totale transfersom die Telstar zal ontvangen van AC Le Havre.
De betaling van dit bedrag volgt uiterlijk 30 dagen na ontvangst van het totale bedrag dat SC Telstar heeft ontvangen van Le Havre.’
Dat [naam2] op 5 juli 2016 schrijft dat [gedaagde] akkoord gaat met een verlaagde transfersom lijkt er een extra bevestiging van te vormen dat [gedaagde] en [naam2] wel degelijk contact hadden gehad vóórdat [gedaagde] het contract met Le Havre AC tekende. In dit verband is van belang dat [naam4] als getuige verklaarde aan te nemen dat dit voorstel tussen [naam2] en [gedaagde] was besproken. Hij verklaarde dat [naam2] , anders dan [gedaagde] , bij de gesprekken over zijn transfer naar Le Havre aanwezig was, zomede dat [naam2] dan op enig moment – naar hij aannam na een overleg met [gedaagde] – kwam met een akkoord zijnerzijds. Dat [de zaakwaarnemer] als getuige verklaarde dat hij nooit te horen had gekregen dat tussen de club en [gedaagde] een lager percentage dan het oorspronkelijke was afgesproken, doet geen afbreuk aan het voorgaande.
2.9
[naam2] heeft [gedaagde] ook bijgestaan bij de feitelijke afwikkeling van zijn contract met Telstar. Dit blijkt uit productie 33 van CSA betreffende correspondentie tussen [naam3] en [naam2] betreffende ‘bevestiging dat hij [ [gedaagde] , hof] afziet’ alsmede de afwikkeling van door [gedaagde] verschuldigde boetes en veroorzaakte schade. [naam2] schrijft [naam3] daarover op 28 september 2016:
‘Hi [naam3] , Kun je mij nog de mail sturen ivm de schade van [gedaagde] aan de auto en het te facturen bedrag. [gedaagde] wilt het graag begin oktober hebben afgerond, wat ik ook begrijp want de transfer heeft in Juli plaatsgevonden.’
De volgende verklaring van [gedaagde] :
‘Ik kende [naam2] door [naam7] . [naam2] stond mij als voetbalmakelaar bij vlak voordat ik naar Campbuur ging. Dit was een half jaar nadat ik naar Le Havre was gegaan. Ik had van [naam7] gehoord dat [naam2] een goede voetbalmakelaar was. Toen ik niet tevreden was bij Le Havre heb ik dit via Social Media aangegeven. Ik werd daarna door verschillende personen benaderd, vooral voetbalmakelaars. Ik weet niet of [naam2] toen contact met mij heeft gezocht of ik met hem, maar we kregen toen contact.’,
verdraagt zich hiermee slecht. Uit productie 33 blijkt immers aantoonbaar van contact tussen [gedaagde] en [naam2] (ook) in september 2016 reeds.
[naam3] verklaarde voorts nog dat de betaling van het aan [gedaagde] toekomende deel van de transfersom via [naam2] is gelopen:
‘De betaling is via [naam2] gelopen. Er is niet rechtstreeks geld van Telstar naar [gedaagde] gegaan wat betreft die transfersom.’
Dit is ook in overeenstemming met de artikelen 4 en 5 van de collaboration agreement, door [naam3] als grondslag voor ‘een bonnetje’ aangemerkt (zie hiervoor onder 2.6).
De getuigenverklaring van [gedaagde] waarin hij zegt zich niet te kunnen herinneren dat [naam2] voor hem de afwikkeling van het contract met Telstar heeft begeleid, is tegen de achtergrond van het voorgaande niet geloofwaardig.
Dat [naam2] [gedaagde] ook heeft bijgestaan bij de feitelijke afwikkeling van zijn contract met Telstar is op zichzelf weliswaar niet doorslaggevend - waarbij het hof mede in aanmerking neemt dat in september 2016 de looptijd van de overeenkomst tussen [gedaagde] en CSA reeds was verstreken - maar draagt wel bij aan de aannemelijkheid van de conclusie dat [naam2] [gedaagde] bij de transfer van Telstar naar Le Havre AC heeft bijgestaan.
2.1
Gelet op het hiervoor besproken samenstel van verklaringen en producties acht het hof de verklaringen van [naam3] en [naam4] , voor wie van enig zakelijk of persoonlijk belang in deze zaak niet is gebleken, geloofwaardig, ook al hebben zij zich soms vergist althans gaandeweg hun verklaring moeten constateren dat zaken hier of daar (juridisch) wellicht anders lagen dan zij meenden dan wel hadden ervaren. Dat ligt anders voor de verklaringen van [gedaagde] , [naam2] en [de zaakwaarnemer] . Hun verklaringen zijn, zoals het hof in het voorgaande heeft gemotiveerd, op punten ongeloofwaardig terwijl zij zelf belang hebben bij deze zaak.
Voor zover het hof hierboven tegenargumenten, verklaringen en overgelegde stukken niet heeft behandeld, maken zij het oordeel niet anders. Wanneer [naam2] , anders dan
[naam3] en [naam4] verklaren, (ook) voor Telstar zou zijn opgetreden, maakt dit het oordeel evenmin anders. Uit de verklaringen blijkt immers dat niet ongebruikelijk is dat een zaakwaarnemer bij één transfer zowel een club als een speler bijstaat.

3.De slotsom

3.1
Nu CSA het aan haar opgedragen bewijs heeft geleverd, vindt het hof de voor herroeping aangevoerde grond juist en zal het hof het arbitraal vonnis vernietigen op grond van artikel 1068 lid 3 Rv. Daarmee blijft de overeenkomst tot arbitrage volgens artikel 1067 Rv van kracht, zodat de Arbitragecommissie van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) te Zeist (weer) bevoegd zal zijn om over het geschil te beslissen. Het is daarom niet aan het hof om te beslissen over de vorderingen van CSA onder 2 t/m 5 en 8.
3.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [gedaagde] in de kosten van dit geding veroordelen.
De kosten voor deze procedure aan de zijde van CSA zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 81,99
- griffierecht
€ 5.200,-
€ 5.281,99
- salaris advocaat € 3.378,- (6 punten (max) x tarief II, eerste aanleg).
3.3
Over de kosten in het incident heeft het hof bij tussenarrest van 30 januari 2018 al een beslissing genomen door veroordeling van CSA in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 894,-. De in het dictum van dat arrest opvolgende twee zinnen die niet aansluiten bij de daaraan voorafgaande overwegingen en anders dan de kostenveroordeling van CSA niet specifiek op de zaak zijn toegeschreven, zijn daarin kennelijk per vergissing blijven staan dan wel opgenomen.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het arbitraal vonnis van de Arbitragecommissie van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) te Zeist d.d. 28 juni 2017, gewezen tussen partijen (CSA en [gedaagde] );
verklaart zich onbevoegd om over de vorderingen 2 t/m 5 en 8 van CSA te beslissen;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van CSA vastgesteld op € 5.281,99 voor verschotten en op € 3.378,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.F. Wiggers-Rust, L.R van Harinxma thoe Slooten en G.P. Oosterhoff, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2021.