ECLI:NL:GHARL:2021:7817

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2021
Zaaknummer
200.285.747/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake erkenning en omgangsregeling voor minderjarige met bijzondere curator

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de erkenning van een minderjarige door de vader en de omgangsregeling. De bijzondere curator heeft in hoger beroep een ander advies gegeven dan de rechtbank, waarbij de raad voor de kinderbescherming aanvullend onderzoek zal doen. De moeder, die alleen het ouderlijk gezag uitoefent, heeft de vader verzocht om vervangende toestemming voor erkenning van hun kind, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De moeder is in hoger beroep gegaan met vier grieven, terwijl de vader incidenteel hoger beroep heeft ingesteld met betrekking tot de omgang. Tijdens de mondelinge behandeling is de bijzondere curator aanwezig geweest en heeft zij haar gewijzigde visie gepresenteerd, waarbij zij twijfels heeft geuit over de erkenning door de vader in het belang van het kind. Het hof heeft besloten om de behandeling aan te houden en de raad te verzoeken om opnieuw onderzoek te verrichten naar de gevolgen van de erkenning en de omgangsregeling. Het hof zal de zaak verder afdoen op basis van de rapportage van de raad, die binnen vier maanden moet worden ingediend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.285.747/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 124794)
beschikking van 12 augustus 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. Jakobs te Emmen,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. van Buuren te Rotterdam.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de bijzondere curator],
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 3 april 2019 en 5 augustus 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (laatst genoemde beschikking hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 4 november 2020;
- een journaalbericht namens de moeder van 24 november 2020 met bijlage(n);
- een proces-verbaal van 26 juni 2020, ingekomen op 2 december 2020;
- een journaalbericht namens de moeder van 7 december 2020 met bijlage(n);
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 12 mei 2021;
- een journaalbericht namens de moeder van 10 juni 2021;
- een journaalbericht van de bijzondere curator van 28 juni 2021 met bijlage(n);
- een e-mailbericht namens de moeder van 29 juni 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 juli 2021 plaatsgevonden. Aanwezig waren
de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de vader, bijgestaan door mr. W.H.J.W. de Brouwer (kantoorgenoot van mr. Van Buuren). Namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) was [naam1] aanwezig. Ook de bijzondere curator was aanwezig.
Mr. De Brouwer heeft het woord mede gevoerd aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen. In verband met de coronamaatregelen heeft één van de raadsheren, te weten mr. M.P. den Hollander, via beeldbellen (Skype) deelgenomen aan de zitting.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2018, over wie de moeder alleen het ouderlijk gezag uitoefent. [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
De vader heeft uit eerdere relaties nog drie kinderen; [kind1] ( [kind1] ) (2001), [kind2] ( [kind2] ) (2012) en [kind3] ( [kind3] ) (2015).
3.3.
De moeder heeft uit een eerdere relatie nog een dochter; [kind4] (2011).
3.4
Bij beschikking van 9 januari 2019 heeft de rechtbank mr. Renon benoemd tot bijzondere curator over [de minderjarige] .
3.5
Bij beschikking van 11 maart 2020 heeft de kinderrechter het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de erkenning, informatieregeling en omgang. Bij de bestreden beschikking is aan vader vervangende toestemming verleend voor erkenning van [de minderjarige] en bepaald dat voor moeder een informatieverplichting geldt. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader tot gezamenlijk gezag en vaststelling van een zorg- en contactregeling afgewezen.
4.2
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
5 augustus 2020. De grieven 1 tot en met 3 zien op de erkenning. Grief 4 ziet op de informatieregeling. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en te bepalen dat de verzoeken van de vader om vervangende toestemming voor erkenning en het opleggen van een informatieverplichting alsnog worden afgewezen.
4.3
De vader is op zijn beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen.
Deze grief ziet op de omgang.
De vader verzoekt het hof in principaal appel om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen, en de bestreden beschikking te bekrachtigen behoudens het verzochte in incidenteel appel. In incidenteel appel verzoekt de vader het hof om de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en een zorg- en contactregeling vast te stellen, inhoudende
dat hij contact heeft met [de minderjarige] :
  • eenmaal per 14 dagen vanaf zaterdagochtend waarbij de vader de minderjarige zaterdagochtend ophaalt en zondagavond uiterlijk 19.00 uur weer thuis brengt bij de moeder;
  • in de zomer gedurende een aaneengesloten periode van 2 weken alsmede op 2e Kerstdag en 2e Paasdag;
  • althans een zorg- en contactregeling vast te stellen die het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
4.4
De moeder voert verweer en verzoekt het hof om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans de bestreden beschikking, voor zover in incidenteel appel aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Vervangende toestemming tot erkenning
5.1
Op grond van artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt,
dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
a. de verwekker van het kind is; of b. de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
5.2
De bijzondere curator heeft in haar verslag van 13 februari 2019 geadviseerd om de vader vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] te verlenen. In zijn rapport van 17 januari 2020 heeft de raad zich aangesloten bij dit advies. De raad heeft zich toen op het standpunt gesteld dat een erkenning door de vader niet de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt en dat [de minderjarige] hierdoor niet wordt belemmerd in zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.
5.3
In het verslag van de bijzondere curator van 28 juni 2021 komt naar voren dat de steun die de moeder krijgt van haar netwerk van familie, vrienden en begeleiding door mevrouw [naam2] ( [naam3] ) en mevrouw [naam4] (orthopedagoog/generalist) onvoldoende lijkt om haar groeiend gevoel van onveiligheid en opgejaagdheid teniet te doen. Het verschil tussen de moeder in januari 2019 en nu (in juni 2021) deed de bijzondere curator schrikken. Dat deed ook de vastberadenheid van de vader om desnoods middels een uithuisplaatsing [de minderjarige] te zien zonder zich te beseffen welk effect dit op een peuter in zijn huidige ontwikkelingsfase zou hebben. Bij de afweging van de belangen van betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt wordt genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking, doet zich volgens de bijzondere curator niet inmiddels de uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 BW voor.
5.4
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de bijzondere curator een andere visie naar voren gebracht, namelijk dat erkenning door de vader niet in het belang van [de minderjarige] is. De bijzondere curator heeft in de afgelopen jaren een groot verschil waargenomen in de houding van de moeder en wat zij aankan. Waar de bijzondere curator begin 2019 een moeder zag die zou kunnen omgaan met de erkenning van [de minderjarige] door de vader, ziet zij dat -door de eigen problematiek van moeder en haar trauma- nu niet meer. De bijzondere curator heeft hierbij de zeer emotionele gemoedstoestand van de moeder en haar heftige reactie op de vader ter zitting bij het hof meegewogen.
5.5
Ook de raad heeft ter zitting bij het hof, in afwijking van het eerdere advies, zijn twijfel uitgesproken over de vraag of het wel in het belang van [de minderjarige] is dat de vader hem erkent. De raad heeft daarom aangeboden om opnieuw een onderzoek te verrichten naar de gevolgen van een eventuele erkenning voor [de minderjarige] en te adviseren over het verzoek van de vader om hem vervangende toestemming voor erkenning te verlenen. De raad zal dan ook de zorgen over beide ouders meenemen.
5.6
Gelet op het voorgaande, acht het hof zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen ten aanzien van het verzoek van de vader om hem vervangende toestemming voor de erkenning van [de minderjarige] te verlenen. Daarom zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden en de raad verzoeken opnieuw een onderzoek te verrichten naar de gevolgen van een eventuele erkenning voor [de minderjarige] en het hof te adviseren over het verzoek van de vader om hem vervangende toestemming voor erkenning te verlenen. Het hof verzoekt de raad daarnaast om te onderzoeken of het vaststellen van een omgangs- en informatieregeling, zoals door de vader verzocht, in het belang van [de minderjarige] is. Omdat de raad recent al onderzoek heeft gedaan in deze zaak, kan het hof zich voorstellen dat het nieuwe onderzoek zo mogelijk beperkt wordt tot een verkort, aanvullend onderzoek naar de actuele stand van zaken.
5.7
Het hof zal de raad verzoeken om binnen vier maanden te rapporteren en te adviseren. Na ontvangst van het rapport en het advies van de raad zal het hof partijen en de bijzondere curator in de gelegenheid stellen om daarop binnen twee weken schriftelijk te reageren. Het hof zal daarna in beginsel de zaak verder op de stukken afdoen, tenzij het hof, al dan niet op gemotiveerd verzoek van (één van) partijen, anders beslist. In afwachting van het rapport en advies van de raad en de eventuele reacties van partijen en de bijzondere curator daarop, zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen als hiervoor onder rechtsoverweging 5.6 omschreven en daaromtrent uiterlijk op 12 december 2021 te rapporteren en te adviseren, althans schriftelijk bericht te geven over de voortgang van het onderzoek;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van het rapport van de raad aan partijen en de bijzondere curator zal toezenden;
bepaalt dat partijen en de bijzondere curator tot uiterlijk twee weken na toezending van het rapport van de raad schriftelijk kunnen reageren, waarna de zaak verder op de stukken zal worden afgedaan, tenzij het hof, al dan niet op gemotiveerd verzoek van (één van) partijen, anders beslist;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, M.P. den Hollander en G.B.A. Brummer, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 12 augustus 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.