ECLI:NL:GHARL:2021:7207

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
200.257.818/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aansprakelijkheid van bestuurder van Leaderlandvennootschappen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zijn partijen verwikkeld in een langdurige juridische strijd rondom de Leaderlandvennootschappen. De appellanten, waaronder SC Raw Materials B.V., hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarin hun vorderingen tegen de bestuurder van de vennootschappen, [geïntimeerde5], zijn afgewezen. De kern van de zaak betreft de beschuldigingen van de appellanten aan [geïntimeerde5] over zijn handelen als bestuurder, waarbij zij stellen dat hij niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen en onrechtmatig heeft gehandeld. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun claims, en dat de eerdere uitspraken van de Ondernemingskamer bevestigen dat de beschuldigingen van wanbeleid niet aan [geïntimeerde5] kunnen worden toegeschreven, maar eerder aan [appellant1] en [naam2]. Het hof concludeert dat de vorderingen van de appellanten niet kunnen worden toegewezen en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. De proceskosten worden aan de zijde van [geïntimeerde5] toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.257.818/01 (Arnhem)
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/437916)
arrest van 27 juli 2021
in de zaak van

1.[appellant1] ,

Zonder bekende woonplaats in Nederland,

2.SC Raw Materials B.V. (Raw Materials),

gevestigd in Hilversum,
appellanten,
bij de rechtbank: eisers,
advocaat: Y. Ersoy uit Amsterdam,
hierna samen te noemen:
[appellanten] c.s.,
tegen

1.Leaderland TTM B.Vin liquidatie,

2. Leaderland TTM I B.Vin liquidatie,
3. Leaderland TTM II B.Vin liquidatie,
4. Leaderland TTM III B.Vin liquidatie,
alle gevestigd te Hilversum,
alle niet verschenen,
hierna samen
Leaderlandte noemen of
de Leaderlandvennootschappen,
en

5.[geïntimeerde5] ,

wonende in [woonplaats1] ,
advocaat mr. J.A. Zee uit Amsterdam,
geïntimeerden,
bij de rechtbank: gedaagden,
hierna samen te noemen:
[geïntimeerden] c.s.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Deze zaak is een hoger beroep tegen een vonnis dat de rechtbank Midden-Nederland in Utrecht op 15 augustus 2018 tussen partijen heeft gewezen. Het procesverloop blijkt uit:
  • De memorie van grieven van [appellanten] c.s.;
  • De memorie van antwoord van [geïntimeerde5] ;
  • De schriftelijke pleitaantekeningen van deze partijen.
1.2
Tegen de Leaderlandvennootschappen is verstek verleend. De anderen hebben hun dossiers aan het hof gestuurd en om een uitspraak gevraagd. Op grond van artikel 140 lid 3 Rv moet deze uitspraak geacht worden tegen alle partijen op tegenspraak te zijn gewezen.
1.3
De uitspraak wordt gelijktijdig gedaan met de uitspraak in het beroep tegen de beschikking die de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland in Lelystad op 17 juni 2019 heeft gegeven in de zaak met nummer 200.267.277. Het ging daarbij om een afwijzing van een verzoek van [appellant1] en Raw Materials en de hierna nog te noemen [naam1] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Gelijktijdig met deze uitspraak is ook arrest gewezen in de zaak met nummer 200.259.749. Daarbij gaat het om een verzoek tot herroeping van het nog te bespreken arrest van 12 juni 2018 [1] dat ook (onder meer) is gewezen tussen partijen. In die zaak was echter niet [appellant1] , maar [geïntimeerde5] de eisende partij. Diens vordering is toegewezen in het arrest waarvan heropening is gevraagd.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
Partijen zijn al jaren verwikkeld in een veelheid aan procedures rondom de onderneming van de Leaderlandvennootschappen. In deze zaak gaat het in essentie om het verwijt dat [appellanten] c.s. aan [geïntimeerde5] maken over zijn handelen als bestuurder van die vennootschappen. Op grond van wat het hof in voorgaande procedures tussen partijen al heeft beslist, staat het volgende vast. Van het arrest van 12 juni 2018 is geen cassatie ingesteld (het heeft kracht van gewijsde). Het hof heeft het verzoek tot heropening afgewezen. Daarmee staat dit aandeelhouderschap vast (het arrest heeft tussen partijen gezag van gewijsde).
2.2
De eerste Leaderlandvennootschap, Leaderland TTM, is op 6 februari 1997 opgericht door [geïntimeerde5] , [appellant1] en [naam1] . De onderneming die door deze vennootschap werd gedreven, hield zich bezig met inkoop en verkoop van vetten en oliën van voornamelijk Nederlandse leveranciers en de (intercompany) doorlevering daarvan aan Russische vennootschappen. Op 17 augustus 2012 zijn Leaderland TTM I, TTM II en TTM III opgericht.
2.3
[geïntimeerde5] en [naam1] houden sindsdien ieder 25% van de aandelen in de Leaderlandvennootschappen. [appellant1] houdt 50% van de aandelen. [geïntimeerde5] is bij de afsplitsing bestuurder geworden van al deze vennootschappen. Onjuist is dus dat [geïntimeerde5] geen aandeelhouder van de Leaderlandvennootschappen zou zijn en nooit het recht heeft gehad namens deze vennootschappen te procederen, zoals [appellanten] c.s. in dit hoger beroep hebben aangevoerd.
2.4
In oktober 2012 is de verstandhouding tussen [geïntimeerde5] enerzijds en [appellant1] en [naam1] anderzijds verslechterd. Op 8 oktober 2012 heeft [geïntimeerde5] zich ziek gemeld. Hij is daarna op 19 april 2013 als bestuurder ontslagen. [naam2] is in zijn plaats benoemd. Aan de besluiten tot ontslag van [geïntimeerde5] zijn ten grondslag gelegd een gebrek aan vertrouwen, het overtreden van financiële discipline, het verstrekken van onjuiste gegevens over contracten, het liegen over marktprijzen voor grondstoffen, het misbruik maken van zijn positie en het gebruik van financiële middelen van het bedrijf en het niet teruggeven daarvan.
2.5
De rechtbank Midden-Nederland in Lelystad heeft de arbeidsovereenkomst tussen Leaderland TTM en [geïntimeerde5] met ingang van 15 december 2013 ontbonden. Voor de bepaling van de toepasselijke correctiefactor is meegewogen dat [geïntimeerde5] had moeten weten dat het sluiten van langlopende contracten grote risico's voor de onderneming meebracht en dat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat hij aan de vennootschap onttrokken gelden ten behoeve van de vennootschap heeft besteed of heeft terugbetaald. Een en ander betekent dat de verstoorde verhoudingen ook aan [geïntimeerde5] zijn te wijten, aldus de rechtbank.
2.6
Deze ontbinding en het daaraan voorafgaande ontslag was echter het gevolg van c.q. maakte deel uit van een vooropgezet plan van [appellant1] en consorten dat was gebaseerd op list en bedrog, in een poging [geïntimeerde5] als aandeelhouder van de Leaderlandvennootschappen in privé te treffen, onder veiligstelling van de aandeelhoudersbelangen van [appellant1] en [naam1] .
2.7
Het zijn desalniettemin [appellanten] c.s. die in deze procedure een verklaring ‘voor recht’ hebben gevraagd dat juist [geïntimeerde5] en Leaderland aansprakelijk zijn voor
door hengeleden schade, alsmede een veroordeling tot vergoeding van die schade. Daarbij gaat het voor een belangrijk deel om handelen van [geïntimeerde5] dat aan zijn ziekmelding is voorafgegaan.
2.8
Die vorderingen zijn door de rechtbank afgewezen. De inzet van het hoger beroep is dat ze alsnog worden toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

De opzet en de conclusie van deze uitspraak
3.1
Het hof zal de bezwaren (grieven) van [appellanten] c.s. hierna per onderwerp en met tussenkopjes bespreken. De conclusie is dat het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd.
De Nederlandse rechter is bevoegd. Nederlands recht in van toepassing
3.2
Omdat [appellant1] buiten Nederland woont, heeft de vordering een internationaal karakter. De Nederlandse rechter is bevoegd daarvan kennis te nemen op grond van artikel 4 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo 2012), omdat [geïntimeerden] c.s. woonplaats hebben c.q. zijn gevestigd in Nederland.
3.3
Partijen hebben zich niet uitgelaten over het toepasselijke recht. De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast. Omdat daartegen geen bezwaar is gemaakt, zal ook het hof daarvan uitgaan.
Aan de onderbouwing van de vordering moeten hoge eisen worden gesteld
- De onderbouwing in het kort
3.4
[appellanten] c.s. hebben aangevoerd dat [geïntimeerde5] heeft gehandeld met het vooropgezette plan om de Leaderlandvennootschappen en haar aandeelhouders te benadelen. De vorderingen zijn naar het hof begrijpt gebaseerd op de artikelen 2:8, 2:9 en 6:162 BW. Ook tegenover RAW Materials zou hij onrechtmatig hebben gehandeld. In een samenvatting van de verwijten die worden gemaakt, hebben [appellanten] c.s. aangevoerd dat [geïntimeerde5] :
  • langetermijncontracten is aangegaan;
  • is gaan werken voor de concurrent EFKO (ЭФКО);
  • zich heeft voorgedaan als aandeelhouder;
  • geen aandeelhoudersregister heeft bijhouden;
  • gelden van de vennootschap voor persoonlijke doeleinden heeft gebruikt;
  • het vertrouwen en de belangen van [appellant1] ernstig heeft geschaad;
  • het vertrouwen van Leaderland heeft beschaamd.
- De betekenis van het arrest van 12 juni 2018
3.5
Bij de beoordeling van deze verwijten moet worden uitgegaan van de vaststaande feiten en overwegingen van dit hof in het al genoemde arrest van 12 juni 2018 – in het bijzonder van de daarin genoemde uitspraken van de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam en de rapportages waar die op zijn gebaseerd. In al deze uitspraken en rapporten is namelijk een diepgravende analyse gemaakt van wat zich voor en na het vertrek van [geïntimeerde5] bij Leaderland heeft afgespeeld. Het hof heeft een en ander voor juist gehouden.
3.6
De Ondernemingskamer heeft geconcludeerd dat is gebleken van wanbeleid bij de Leaderlandvennootschappen. Dat verwijt treft echter niet [geïntimeerde5] , maar [appellant1] als feitelijk leidinggevende en [naam2] als statutair bestuurder. De laatste handelde op instructie van [appellant1] . De door de Ondernemingskamer benoemde onderzoekers hebben in hun bevindingen en aanbevelingen onder meer opgemerkt en onderbouwd dat de verwijten die aan het adres van [geïntimeerde5] zijn gericht niet konden worden vastgesteld en dat, mochten die verwijten al terecht zijn, de voortzetting van de onderneming van de Leaderlandvennootschappen er niet door in (ernstige) moeilijkheden is of kon worden gebracht. Vaststaat dat termijncontracten zijn afgesloten voor grondstoffen die vanwege een wijziging in het fiscale regime nadelig bleken, maar betrokkenheid van concurrent EFKO daarbij (op initiatief van [geïntimeerde5] ) of opzet om de Leaderlandvennootschappen te schaden, hebben de onderzoekers niet kunnen constateren en viel voor hen ook niet te herleiden uit het feit dat er aanwijzingen zijn dat [geïntimeerde5] in 2013 in contact is geweest met medewerkers van EFKO. Ook overigens hebben de onderzoekers geen aanwijzingen voor een ‘corporate raid’ door [geïntimeerde5] gevonden. Het feit dat hem misbruik van recht is verweten in de arbitrageprocedure in Sint Petersburg maakt dat niet anders, nog daargelaten dat [geïntimeerde5] succesvol hoger beroep tegen die uitspraak heeft aangetekend.
3.7
Het is [appellant1] die in de ogen van onderzoekers medeverantwoordelijk is voor wat in feite heeft geleid tot de ontmanteling van de Leaderlandvennootschappen – die een onderneming exploiteerden die tot het moment van vertrek van [geïntimeerde5] winstgevend was. Na diens vertrek is [naam2] aangetreden als crisismanager, terwijl van een crisis op dat moment geen sprake leek te zijn. Direct na zijn aantreden veranderde dat. De feiten en omstandigheden lijken er volgens de onderzoekers op te wijzen dat die crisis is geënsceneerd.
3.8
Zoals gezegd, is het hof bij de genomen beslissing uitgegaan van de juistheid van deze bevindingen, onder de aantekening dat aan de moraliteit van Vasilyev ernstig moet worden getwijfeld, omdat hij in de strijd tegen [geïntimeerde5] in Rusland onbevoegd procedures heeft laten voeren namens de Leaderlandvennootschappen en daarbij heeft gehandeld tegen de belangen van die vennootschappen. Uiteindelijk is komen vast te staan dat alle activa voor de Leaderlandvennootschappen verloren zijn gegaan, en dat daar geen liquiditeit tegenover staat. Die vennootschappen zijn daarmee verworden tot een lege huls. Inmiddels zijn ze door de Ondernemingskamer ontbonden.
3.9
De handelsactiviteiten van Leaderland zijn overgenomen door Raw Materials. Die activiteiten worden uitgeoefend vanuit de voormalige locatie van Leaderland, met het oude personeel. Raw Materials is een vennootschap waarin [geïntimeerden] geen belang heeft, en [appellant1] wel.
- De stelplicht van [appellant1] in deze procedure
3.1
De processuele overwegingen die hebben gemaakt dat het hof in het arrest van
12 juni 2018 van de bevindingen van de onderzoekers en de beschikkingen van de Ondernemingskamer is uitgegaan, zijn de volgende.
3.11
De inhoud van het verslag van de onderzoekers en de daarop gegronde beschikkingen van de Ondernemingskamer zijn dermate grondig en overtuigend, dat aanleiding bestaat aan het daartegen te voeren verweer bijzondere eisen te stellen. De Ondernemingskamer heeft in de enquêteprocedure op grond van uitgebreid onderzoek naar de feitelijke gang van zaken immers op overtuigende wijze al het nodige vastgesteld. Het zijn ook die feiten die [geïntimeerde5] , onder verwijzing naar onder meer het hiervoor geciteerde rapport van onderzoekers, aan zijn vorderingen ten grondslag had gelegd. Voor zover
het verweer van [appellant1]de strekking had deze feiten te betwisten, mochten aan die betwisting in het licht van zowel de bevindingen van de onderzoekers als van hetgeen de Ondernemingskamer naar aanleiding daarvan heeft geoordeeld, bepaald strenge eisen worden gesteld. Omdat [appellant1] aan die verplichting niet heeft voldaan, is hij veroordeeld tot vergoeding van door [geïntimeerde5] geleden schade.
3.12
Dit alles is een gegeven in
dezeprocedure, waarin [appellanten] c.s. aan het adres van [geïntimeerde5] verwijten maken die in essentie ook neerkomen op een corporate raid van Leaderland (echter niet door middel van het vehikel Raw Materials, maar in samenspanning met concurrent EFKO). Die verwijten zijn moeilijk te verenigen met de hiervoor geschetste en vaststaande feitelijke achtergrond.
3.13
Ook aan de onderbouwing van
de vorderingen van [appellanten] c.s.tegen [geïntimeerde5] moeten daarom strenge eisen worden gesteld.
[appellanten] c.s. schieten in hun onderbouwing tekort. Er is geen ruimte voor bewijsvoering
3.14
Het beroep op het ontslag van [geïntimeerde5] door de kantonrechter en de ‘enorme inspanningen’ die [naam2] zich zou hebben getroost om het faillissement van de Leaderlandvennootschappen te voorkomen, kan [appellanten] c.s. niet baten, omdat dat allemaal onderdeel heeft uitgemaakt van het hiervoor al besproken vooropgezette plan dat was gebaseerd op list en bedrog van [appellant1] en consorten. Het algemene beroep op schending van het vertrouwen van [appellant1] is te ongespecificeerd om te worden besproken. Dat geldt ook voor het beroep op laster en leugens, strafrechtelijke aangiftes, beslagleggingen en het beweerdelijk geschonden vertrouwen van de Leaderlandvennootschappen. Daar komt bij dat die vennootschappen juist door [appellanten] c.s. als gedaagden in deze procedure zijn betrokken. Het hof ziet daarom niet in dat het beroep op geschonden vertrouwen van deze partijen kan dienen ter onderbouwing van de vordering van de eisende partijen.
3.15
Het hof zal hierna de meer specifieke argumenten bespreken die [appellanten] c.s. ook hebben aangevoerd.
-
[geïntimeerde5] heeft de Leaderlandvennootschappen gebonden aan zeer risicovolle langetermijncontracten door grondstoffen tegen een maximale marktprijs aan te kopen en in volumes die aanzienlijk hoger lagen dan de aangegeven behoefte [2]
Aan dit verwijt ligt de stelling ten grondslag dat het [geïntimeerde5] in een aandeelhoudersvergadering van 9 december 2008 is verboden contracten voor de inkoop van grondstoffen aan te gaan met een looptijd van meer dan 15 dagen. Dat dit besluit daadwerkelijk is genomen, heeft [geïntimeerde5] echter gemotiveerd betwist. Na dat verweer is een verdergaande concrete onderbouwing van de zijde van [appellanten] c.s. achterwege is gebleven, hoewel die wel op hun weg had gelegen. In alle genoemde procedures heeft dit verwijt gespeeld, en steeds is nagelaten het weersproken aandeelhoudersbesluit nader te onderbouwen. Deze bewering staat daarom niet vast. Een beroep op dit besluit is, in tegendeel, goed te plaatsen in de constructie die na het vertrek van [geïntimeerde5] is opgezet om hem te benadelen, en de rol die [naam2] daarin heeft gespeeld. Ongeloofwaardig is daarmee dat uit een door [naam2] ingestelde financial audit zou zijn gebleken dat [geïntimeerde5] (onbevoegd en met het vooropgezette plan een corporate raid uit te voeren) langetermijncontracten is aangegaan en dat dit heeft geleid tot de opzegging van een essentiële kredietovereenkomst door Peters Inc. De constatering dat het onverstandig was om dergelijke risicovolle contracten af te sluiten, zoals ook is aangevoerd, volstaat niet als onderbouwing van de vordering. De onderzoekers die door de Ondernemingskamer zijn benoemd, hebben bovendien geconcludeerd dat deze contracten achteraf nadelig bleken te zijn, omdat het fiscale regime werd gewijzigd. Dat kan [geïntimeerde5] niet worden verweten. Althans, een nader betoog waarmee wordt onderbouwd dat en waarom hem dat dan toch zou zijn te verwijten, ontbreekt.
-
[geïntimeerde5] heeft gelden van de Leaderlandvennootschappen voor persoonlijke doeleinden gebruikt
Ook de stelling dat [geïntimeerde5] zich in privé gelden van Leaderland heeft toegeëigend, is gebaseerd op de ontslagprocedure bij de kantonrechter en de door [naam2] uitgevoerde audit [3] . Die stelling is om de hiervoor al genoemde reden evenzeer ongeloofwaardig. De aard en omvang van deze beweerdelijke onttrekkingen is bovendien niet onderbouwd, laat staan dat aannemelijk is gemaakt dat daarmee een specifieke zorgvuldigheidsnorm is geschonden die ten opzichte van [appellant1] in acht had moeten worden genomen [4] .
-
[geïntimeerde5] is gaan werken bij concurrent EFKO
[appellanten] c.s. komen ten aanzien van de betrokkenheid van EFKO niet verder dan het verwijt dat [geïntimeerde5] voor deze concurrent heeft gewerkt. Bovendien is niet onderbouwd waarom dat zou leiden tot schade bij [appellant1] of Raw Materials, en dat [geïntimeerde5] daarvoor aansprakelijk is. Voor zover is bedoeld dat in samenspraak met EFKO onrechtmatig langetermijncontracten zijn gesloten, geldt ten eerste dat elke onderbouwing daarvoor ontbreekt (zie ook hiervoor). Ten tweede: hiervoor is ook al overwogen dat de verwijtbaarheid ten aanzien van het afsluiten van deze contracten evenmin vaststaat.
-
[geïntimeerde5] hield de afgesloten contracten geheim en dwong medewerkers van Leaderland de financiële administratie te vervalsen. Bij de splitsing van Leaderland heeft hij handtekeningen en notulen vervalst en de auditor misleid
Dat [geïntimeerde5] op enig moment stukken heeft vervalst en dat [appellant1] daardoor als aandeelhouder is benadeeld, is gemotiveerd bestreden. Dit verwijt is ook niet geconcretiseerd, net zomin als wat over de gestelde dwang is gezegd. Bovendien is niet uiteengezet welke vervalsingen en dwang vervolgens om welke reden tot welke benadeling van de aandeelhouder (of Raw Materials) zouden hebben geleid, en welke verzwijgingen tot welke schade hebben geleid. Daarmee schieten [appellanten] c.s. in hun stelplicht tekort. Voor bewijslevering bestaat daarom geen ruimte.
-
[geïntimeerde5] heeft niet voldaan aan zijn verplichting het aandeelhoudersregister correct en volledig bij te houden
De rechtbank heeft overwogen dat het bijhouden van het aandeelhoudersregister een taak is van het bestuur, maar dat [appellanten] c.s. de vennootschap(pen) in deze procedure hebben betrokken, en niet haar bestuurders. Zij hebben niet gesteld op welke grond de vennootschappen op het mogelijk niet correct vervullen van die taak kunnen worden aangesproken. In de Memorie van Grieven spitsten [appellanten] c.s. dit verwijt toe op [geïntimeerde5] : hij zou zijn tekortgeschoten in de verplichting het aandeelhoudersregister bij te houden. Dat is om te beginnen betwist en staat om die reden niet vast. Het hof ziet bovendien niet in hoe schending van die verplichting de vordering kan dragen. Dat hieruit schade zou zijn voortgevloeid aan de zijde van Raw Materials of aandeelhouder [appellanten] , is niet onderbouwd. Ook hier is dus geen ruimte voor bewijsvoering.
De conclusie
3.16
De grieven falen en het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellanten] c.s. zullen ook in hoger beroep worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerde5] (tariefgroep II, 2 punten).
4 De beslissing
Het hof:
1. bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland in Utrecht van
15 augustus 2018;
2. veroordeelt [appellanten] c.s. hoofdelijk in de proceskosten in hoger beroep. Tot nu toe worden die aan de kant van [geïntimeerde5] vastgesteld op
- € 324,- aan procedurele kosten (verschotten) en
- € 2.228,- aan salaris;
|
3. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, R.A. van der Pol en I. Tubben, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 27 juli 2021.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 12 juni 2018 in de zaken 200.176.648, 200.177.802 en 200.183.452.
2.Croklaan, Wilmar, Unimills en Cargill.
3." [geïntimeerde5] (...) didn't return companies' funds, spent for his personal purposes." " [geïntimeerde5] (...) had been operating extremely substandard."
4.Vergelijk Poot/ABP van 2 december 1994 (ECLI:NL:HR:1994:ZC1564).