ECLI:NL:GHARL:2021:7200

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
200.295.460
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake verlenging uithuisplaatsing van een minderjarige met nader onderzoek naar thuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juli 2021 een tussenbeschikking gegeven inzake de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder van de minderjarige, die alleen het gezag uitoefent, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De kinderrechter had de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 27 juli 2021 verlengd, maar de moeder verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en de minderjarige terug te plaatsen bij haar.

Het hof heeft vastgesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing op 27 juli 2021 verstrijkt en dat de moeder recht heeft op toetsing van de rechtmatigheid van deze machtiging. Het hof heeft ook opgemerkt dat er mogelijkheden zijn voor een traject gericht op terugkeer van de minderjarige naar huis, maar dat er ook zorgen zijn over de situatie. Het hof heeft besloten dat nader onderzoek noodzakelijk is om de mogelijkheden voor thuisplaatsing te verkennen, waaronder de mogelijkheid van opname in een moeder-kindhuis. Partijen zijn verzocht om binnen twee weken te laten weten of deze opname mogelijk is.

Het hof heeft verder aangegeven dat als opname in een moeder-kindhuis niet mogelijk is, er een deskundigenonderzoek zal worden gelast om de pedagogische vaardigheden van de moeder en de geschiktheid van de thuissituatie te onderzoeken. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om zich uit te laten over de voorgenomen onderzoeken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.295.460
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 514786)
beschikking van 27 juli 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H.J. van Rhijn te Doorn,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Amersfoort,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de pleegouders van [de minderjarige],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 20 januari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 9 april 2021;
  • het verweerschrift met productie
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 juli 2021 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam1] namens de GI.
De raad voor de kinderbescherming is met kennisgeving vooraf niet verschenen.
3. De feiten
3.1
De moeder en [de vader] zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2017 in [plaats1] . De moeder oefent alleen het gezag over [de minderjarige] uit.
3.2
Bij beschikking van 4 december 2019 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 4 maart 2020. Bij beschikking van 27 januari 2020 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 27 januari 2021.
3.3
Bij beschikking van 4 december 2019 heeft de kinderrechter de GI (spoed)machtiging verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen voor de duur van vier weken. Deze machtiging is vervolgens steeds verlengd. Bij beschikking van 29 april 2020 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot uiterlijk 27 januari 2021. Bij beschikking van dit hof van 6 oktober 2020 is de beschikking van 29 april 2020 bekrachtigd.
3.4
[de minderjarige] verbleef vanaf 4 december 2019 bij de grootouders moederszijde. [de minderjarige] is op 30 april 2020 geplaatst in een neutraal pleeggezin.
3.5
Bij beschikking van 28 juni 2021 (derhalve ná de bestreden beschikking) heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin verlengd tot 27 januari 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 27 januari 2022, de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 27 juli 2021 en de beslissing met betrekking tot die machtiging voor het overige (de GI had bij gewijzigd verzoek gevraagd de machtiging niet met zes maanden maar met een jaar te verlengen) aangehouden.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Het hoger beroep ziet op de uithuisplaatsing.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze betrekking heeft op de uithuisplaatsing van [de minderjarige] en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat [de minderjarige] binnen een maand na de te geven beschikking wordt (terug)geplaatst bij de moeder.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De periode waarvoor de machtiging is verleend, verstrijkt op 27 juli 2021, de datum van deze beschikking. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 27 januari 2021 tot 27 juli 2021 te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold inmiddels is verstreken.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.3
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en hetgeen op de mondelinge behandeling aan de orde is gesteld, overweegt het hof als volgt. De video-interactiebegeleiding heeft op 17 december 2020 geconcludeerd dat er mogelijkheden zijn voor een traject gericht op terugkeer van [de minderjarige] naar huis, met intensieve thuisbegeleiding. Er is een positieve ontwikkeling gezien, waarbij sprake is van een gehechtheidsrelatie tussen [de minderjarige] en zijn moeder. Vervolgens heeft [naam2] in januari 2021 naar aanleiding van het 2thePoint-traject negatief geadviseerd over thuisplaatsing. De GI heeft de conclusie van [naam2] dat het perspectief van [de minderjarige] in het pleeggezin ligt, overgenomen. Het hof leidt uit het concept-adviesverslag van 2thePoint af dat de zorgen met name zien op de openheid die de moeder geeft, het contact tussen de moeder en de vader en de houding van de moeder ten opzichte van hulpverlening. De visie van de moeder over die zorgen en over haar inzet om de zorgen weg te nemen, verschilt sterk van de visie van de GI. De moeder voert aan dat zij openstaat voor hulpverlening, waarvoor zij zelf ook initiatief heeft genomen, en dat zij zich inzet om de vader buiten de deur te houden. In de beleving van de moeder wordt zij ervoor gestraft dat de vader zich opdringt. Bovendien is de vader opnieuw – mogelijk voor langere tijd – gedetineerd, zodat er op dit moment geen veiligheidsrisico’s zijn, aldus de moeder.
5.4
Het hof acht zich op grond van de beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen over de uithuisplaatsing en acht nader onderzoek naar de mogelijkheden van thuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk. Daarbij denkt het hof in de eerste plaats aan opname van de moeder en [de minderjarige] in een moeder-kindhuis, zoals ook tijdens de mondelinge behandeling door de moeder is geopperd. Het hof zal partijen verzoeken om het hof binnen twee weken te laten weten of opname in een moeder-kindhuis mogelijk is en, zo ja, op welke locatie.
5.5
Indien opname in een moeder-kindhuis niet mogelijk is, is het hof voornemens een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming te gelasten of een deskundige te benoemen ter beantwoording van de volgende vragen:
Wat zijn de affectieve en pedagogische vaardigheden van de moeder?
Wat zijn de (contra-)indicaties voor verzorging en opvoeding van [de minderjarige] in de thuissituatie en kunnen eventuele contra-indicaties worden weggenomen, bijvoorbeeld door de inzet van hulpverlening?
In hoeverre is (terug)plaatsing van [de minderjarige] bij de moeder in het belang van [de minderjarige] ?
Indien tot terugplaatsing bij de moeder wordt overgegaan, is hulpverlening dan aangewezen? In welke vorm en waarop dient deze gericht te zijn? Hoe zal de moeder zich opstellen tegenover hulpverlening en in hoeverre zal zij daarvan kunnen profiteren?
In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de (verlenging van de) uithuisplaatsing?
5.6
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen om zich uit te laten over deze vragen en over een eventuele voorkeur voor een raadsonderzoek dan wel benoeming van een deskundige. Het hof verzoekt partijen verder om – zo mogelijk gezamenlijk – een voorstel te doen over de persoon van de te benoemen deskundige.
5.7
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verzoekt partijen het hof uiterlijk op
17 augustus 2021bij brief aan de griffie van dit hof en met afschrift aan de wederpartij te informeren over de mogelijkheid van opname in een moeder-kindhuis als bedoeld in rechtsoverweging 5.4;
stelt partijen in de gelegenheid zich uiterlijk op
17 augustus 2021bij brief aan de griffie van dit hof en met afschrift aan de wederpartij uit te laten over het voorgenomen deskundigenonderzoek als bedoeld in rechtsoverwegingen 5.5 en 5.6;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, als voorzitter, K.A.M. van Os-ten Have en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 27 juli 2021 door mr. K.A.M. van Os-ten Have uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.