ECLI:NL:GHARL:2021:7171

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
200.289.437
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie in een echtscheidingszaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juli 2021, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Overijssel. De moeder en de vader zijn gescheiden ouders van twee minderjarige kinderen. De rechtbank had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder zou zijn, maar in een latere beschikking is deze hoofdverblijfplaats gewijzigd naar de vader. De moeder is het niet eens met deze beslissing en verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de hoofdverblijfplaats van de kinderen opnieuw bij haar vast te stellen. De vader verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 juni 2021 zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel. De moeder voert aan dat de kinderen altijd bij haar hebben gewoond en dat de wijziging van de hoofdverblijfplaats hen uit hun vertrouwde omgeving heeft gehaald. Ze vraagt om een belangenafweging en om het horen van getuigen. De vader daarentegen stelt dat de situatie bij de moeder schadelijk is voor de kinderen en dat hij hen een veilig en stabiel opvoedingsklimaat biedt.

Het hof oordeelt dat het in het belang van de kinderen is dat zij bij de vader blijven wonen. Het hof wijst de grieven van de moeder af en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader is vastgesteld en de kinderalimentatie op nihil is gesteld. Het hof benadrukt dat de kinderen recht hebben op contact met de moeder, en dat de GI moet blijven onderzoeken hoe deze zorgregeling kan worden uitgebreid.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.289.437
(zaaknummer rechtbank Overijssel 252649)
beschikking van 27 juli 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. T.J.H. Zwiers te Hengelo (O).
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo (O),
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 14 augustus 2020 en 5 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 5 november 2020 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 februari 2021;
- het verweerschrift met producties;
- een brief van de GI van 26 maart 2021, met producties;
- een journaalbericht van mr. Zwiers van 11 juni 2021 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 juni 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- [naam1] en [naam2] , namens de GI.
Namens de raad voor de kinderbescherming is, met kennisgeving vooraf, niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn met elkaar gehuwd geweest. Zij zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2011 te [plaats1] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2013 te [plaats1] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (verder: de kinderen).
3.2
Bij echtscheidingsbeschikking van 15 februari 2016 heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder bepaald, een zorgregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld en de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) bepaald op € 175,- per kind per maand.
3.3
Bij beschikking van 21 november 2017 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van de GI, tot 21 november 2018. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, laatstelijk tot 21 november 2021.
3.4
Bij beschikking van 5 augustus 2020 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen op het adres van de vader voor de duur van twee weken, met ingang van 5 augustus 2020, derhalve tot 19 augustus 2020 en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.5
Bij beschikking van 14 augustus 2020 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen op het adres van de vader verlengd met ingang van 19 augustus 2020 voor de duur van de ondertoezichtstelling (21 november 2020) en het meer of anders verzochte afgewezen.
Bij beschikking van 17 november 2020 heeft dit hof deze beschikking bekrachtigd.
3.6
Bij beschikking van, eveneens, 14 augustus 2020 heeft de rechtbank bepaald dat de zorg- en contactregeling tussen de moeder en de kinderen met ingang van die dag zal plaatsvinden onder regie van de GI, en heeft de rechtbank aan de vader, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de moeder, toestemming verleend om de kinderen per direct in te schrijven op de [school] te [woonplaats2] . Ten slotte heeft de rechtbank de beschikking van 15 februari 2016 aldus gewijzigd dat de door de vader te betalen kinderalimentatie met ingang van 14 augustus 2020
voorlopigop nihil wordt gesteld, en iedere verdere beslissing aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de beschikking van 15 februari 2016 in die zin gewijzigd dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen met ingang van 5 november 2020 bij de vader wordt bepaald, de beschikking van 14 augustus 2020 aldus gewijzigd dat de door de vader te betalen kinderalimentatie met ingang van 5 november 2020 op nihil wordt gesteld en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De moeder is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen alsmede zijn verzoek tot nihilstelling van de door hem te betalen kinderalimentatie alsnog af te wijzen dan wel een beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.3
De vader voert verweer en vraagt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek in hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder meer de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft, omvatten.
5.2
De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en voert daartoe aan dat de kinderen altijd bij haar hebben gewoond en zijn weggerukt uit hun vertrouwde omgeving. Een dergelijk draconische beslissing mag volgens de moeder alleen worden genomen na gedegen onderzoek en een belangenafweging, waarbij het belang van de kinderen voorop dient te staan, terwijl bij de GI juist sprake is geweest van kokervisie. De moeder verzoekt het hof om objectieve, onafhankelijke getuigen te horen die dicht bij de kinderen staan. Daarnaast verzoekt de moeder om [de minderjarige1] te horen, die nog geen twaalf jaar is, maar wel goed in staat is om haar mening te geven. Ten slotte verzoekt de moeder het hof een persoonlijkheidsonderzoek bij de ouders te gelasten en de raad onderzoek te laten doen. De vader heeft volgens de moeder geen ervaring in de opvoeding en verzorging van kinderen. De moeder hoort van de kinderen dat de vader boos wordt als zij naar de moeder willen, waardoor de kinderen niets meer durven te zeggen en zij in hun ontwikkeling worden geremd. Bovendien, zo stelt de moeder, laat de vader zich negatief uit over de moeder en haar familie en probeert hij hen uit het leven de kinderen te gummen.
5.3
De vader voert verweer. Partijen zijn al sinds mei 2015 in een hevige strijd verwikkeld. Vanaf dat moment heeft de moeder het contact tussen de kinderen en de vader gedwarsboomd, waarbij zij het niet heeft geschuwd de vader te beschuldigen van mishandeling en seksueel misbruik. De vader meent daarom dat de situatie bij de moeder schadelijk was voor de kinderen en dat de kinderen door de opstelling van de moeder in een loyaliteitsconflict kwamen. De moeder stond daarbij niet open voor hulpverlening, omdat zij geen hulpvraag had. De moeder wijst volgens de vader ook alleen naar anderen, maar zij ziet niet haar eigen aandeel in de ontstane situatie. De vader voert verder aan dat het bij hem goed gaat met de kinderen. De vader biedt de kinderen een veilig en stabiel opvoedingsklimaat, werkt mee me de ondertoezichtstelling en stimuleert de kinderen in het contact met de moeder. Er is volgens de vader nu rust en duidelijkheid voor de kinderen en daar varen de kinderen wel bij, zodat het in het belang van de kinderen is dat zij bij hem blijven wonen.
5.4
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om getuigen of [de minderjarige1] te horen, persoonlijkheidsonderzoeken van de ouders te gelasten of de raad te verzoeken een onderzoek uit te voeren, zoals door de moeder is verzocht.
5.5
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
De beslissing om de kinderen begin augustus 2020 uit huis te plaatsen bij de vader, is inderdaad ingrijpend geweest, zoals de moeder aanvoert, maar op dat moment was het nodig een spoedmaatregel te treffen.
De kinderen wonen sinds 5 augustus 2020 bij hun vader en het gaat goed met ze. Uit de door de vader overgelegde schriftelijke stukken, zoals verslagen van (10-minuten)gesprekken op school, rapporten van de kinderen, en schriftelijke informatie van de GI, maakt het hof op dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zich de laatste tijd goed ontwikkelen. Het standpunt van de moeder dat het bij de vader niet veilig is, heeft zij daar tegenover niet nader onderbouwd, evenals haar standpunt dat het nu niet goed gaat met de kinderen.
Het hof voegt hier verder aan toe dat uit de stukken, maar ook uit de verklaringen van de moeder ter mondelinge behandeling in hoger beroep blijkt dat de moeder de vader nog wel steeds diskwalificeert in zijn rol als opvoeder. Zo blijft de moeder herhalen dat [de minderjarige1] een kledingmaat kleiner draagt en dat zij nu bijles krijgt in plaats van een klas overslaat, terwijl uit de hiervoor al aangehaalde stukken blijkt dit niet het geval is en [de minderjarige1] het goed doet op school. Bovendien legt de moeder, ook ter mondelinge behandeling, wisselende verklaringen af, waaronder over de gang van zaken rondom de operatie van [de minderjarige1] . Dit bemoeilijkt de samenwerking met de vader en is niet in het belang van de kinderen.
5.6
Het hof merkt nog op dat de kinderen bij herhaling aangeven dat zij meer contact willen met de moeder, hetgeen door de vader noch de GI wordt weersproken. Het ligt op de weg van de GI om te (blijven) onderzoeken op welke wijze de zorgregeling tussen de kinderen en de moeder uitgebreid kan worden. Gelet op hun leeftijd dienen de kinderen hierin een duidelijke stem te hebben.
5.7
Nu het hof het verzoek in hoger beroep van de moeder om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar vast te stellen afwijst, komt het hof niet toe aan het verzoek van de moeder om de beschikking van de rechtbank te vernietigen ten aanzien van de nihilstelling van de kinderalimentatie.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 5 november 2020;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, als voorzitter, M.H.F. van Vugt en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 27 juli 2021 door de voorzitter uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.