Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
voorlopigop nihil wordt gesteld, en iedere verdere beslissing aangehouden.
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
De beslissing om de kinderen begin augustus 2020 uit huis te plaatsen bij de vader, is inderdaad ingrijpend geweest, zoals de moeder aanvoert, maar op dat moment was het nodig een spoedmaatregel te treffen.
De kinderen wonen sinds 5 augustus 2020 bij hun vader en het gaat goed met ze. Uit de door de vader overgelegde schriftelijke stukken, zoals verslagen van (10-minuten)gesprekken op school, rapporten van de kinderen, en schriftelijke informatie van de GI, maakt het hof op dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zich de laatste tijd goed ontwikkelen. Het standpunt van de moeder dat het bij de vader niet veilig is, heeft zij daar tegenover niet nader onderbouwd, evenals haar standpunt dat het nu niet goed gaat met de kinderen.
Het hof voegt hier verder aan toe dat uit de stukken, maar ook uit de verklaringen van de moeder ter mondelinge behandeling in hoger beroep blijkt dat de moeder de vader nog wel steeds diskwalificeert in zijn rol als opvoeder. Zo blijft de moeder herhalen dat [de minderjarige1] een kledingmaat kleiner draagt en dat zij nu bijles krijgt in plaats van een klas overslaat, terwijl uit de hiervoor al aangehaalde stukken blijkt dit niet het geval is en [de minderjarige1] het goed doet op school. Bovendien legt de moeder, ook ter mondelinge behandeling, wisselende verklaringen af, waaronder over de gang van zaken rondom de operatie van [de minderjarige1] . Dit bemoeilijkt de samenwerking met de vader en is niet in het belang van de kinderen.