ECLI:NL:GHARL:2021:7169

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
200.280.274
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging pachtovereenkomst op basis van dringend eigen gebruik en belangenafweging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van een pachtovereenkomst. De appellanten, twee besloten vennootschappen, wilden de pachtovereenkomst met de geïntimeerde beëindigen op basis van dringend eigen gebruik. Het hof oordeelde dat de belangen van de verpachter, in dit geval de appellanten, zwaarder wegen dan die van de pachter. De verpachter had het gepachte perceel nodig voor eigen agrarisch gebruik, wat in lijn is met artikel 7:370 BW. De pachtovereenkomst was oorspronkelijk ingegaan op 1 november 1980 en was goedgekeurd door de grondkamer op 5 oktober 2001. De verpachter had de overeenkomst opgezegd per 1 november 2019, met als argument dat de pachter geen bedrijfsmatige landbouw meer uitoefende en dat de belangenafweging in het voordeel van de verpachter uitviel. Het hof heeft de procedure in hoger beroep besproken, waarbij beide partijen hun standpunten en bewijsstukken hebben gepresenteerd. Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de belangenafweging in het voordeel van de appellanten uitvalt, en heeft het de pachtovereenkomst beëindigd. De geïntimeerde werd veroordeeld tot ontruiming van het gepachte perceel en de kosten van beide procedures werden aan hem opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.280.274
(zaaknummer rechtbank Limburg, locatie Roermond, 8158132)
arrest van de pachtkamer van 27 juli 2021
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
in eerste aanleg: eiseressen,
hierna afzonderlijk: [appellante sub 1] en [appellante sub 2] en gezamenlijk [appellante] c.s.,
advocaat: mr. E.H.M. Harbers,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.M.H.C. Coppens.

1.Kern van de zaak en de beslissing

1.1
[appellante] c.s. wil de pachtovereenkomst met [geïntimeerde] laten ontbinden of beëindigen. Het hof zal de pachtovereenkomst beëindigen omdat de belangen van de verpachter zwaarder wegen dan die van de pachter. Argumenten daarvoor zijn het gewenste eigen gebruik, de ligging van het gepachte in de eigendomspercelen en het relatief beperkte belang van de pachter.
1.2
Hierna legt het hof zijn oordeel uit. Eerst vermeldt het hof nog wat er in de procedure in hoger beroep is gebeurd.

2.Het procesverloop tot nu toe

2.1
Het hof heeft op 4 augustus 2020 een tussenarrest gewezen. Daarin heeft het hof het procesverloop tot dan toe beschreven en een zitting aangekondigd. Op 14 september 2020 heeft de zitting digitaal plaatsgevonden, waarvan een verslag is gemaakt.
2.2
Daarna heeft [appellante] c.s. een memorie van grieven opgestuurd en [geïntimeerde] een memorie van antwoord. Beide partijen hebben nog een akte genomen. Daarna hebben partijen het hof gevraagd uitspraak te doen.

3.De beoordeling van het hoger beroep

Inleiding

3.1
[geïntimeerde] heeft 2.19.90 ha grond van [appellante sub 1] in reguliere pacht. De pachtovereenkomst is ingegaan op 1 november 1980 en is op 5 oktober 2001 goedgekeurd door de grondkamer. [appellante sub 1] heeft de pachtovereenkomst bij brief van 31 oktober 2018 opgezegd tegen 1 november 2019 op de gronden dat zij het gepachte zelf wil gaan gebruiken, [geïntimeerde] geen bedrijfsmatige landbouw meer verricht en dat een belangenafweging in haar voordeel uitvalt.
3.2
[appellante sub 1] exploiteert een varkenshouderij met ongeveer 2600 varkens. Directeur-grootaandeelhouder (DGA) was [A] senior. Zijn zoon, [zoon] , was in loondienst bij de vennootschap. Vader en zoon oefenden zo samen de varkenshouderij uit. [A] senior is op 9 november 2000 eigenaar geworden van het gepachte en heeft dat later ingebracht in [appellante sub 1] . In het kader van een bedrijfsoverdracht is [appellante sub 1] per 28 december 2018 gesplitst. De aandelen in de vennootschap zijn overgedragen aan [zoon] . Een deel van de grond, waaronder het gepachte, is overgedragen aan [appellante sub 2] , waarvan [A] senior DGA is.
3.3
[geïntimeerde] is de broer van [A] senior en geboren in 1950. Hij oefent binnen een vennootschap onder firma met zijn echtgenote en twee dochters een agrarische onderneming uit. Voorheen was dat een melkveehouderij. Op de gecombineerde opgaven van 2017 – 2019 heeft [geïntimeerde] 18.62 grond opgegeven en een afnemend aantal stuks rundvee (vleesvee) - voornamelijk jonger dan twee jaar - van respectievelijk 91, 66 en 42 stuks.
3.4
Het gepachte ligt midden tussen twee kleine eigendomspercelen van [appellante sub 2] , die ze in gebruik heeft gegeven aan [appellante] c.s. De bedrijfsgebouwen van [appellante] c.s. en [geïntimeerde] liggen beide op ongeveer 2 km afstand van het gepachte. De broers spreken al 30 jaar niet meer met elkaar. In het verleden heeft [geïntimeerde] het gepachte in eigendom willen krijgen, maar dat is mislukt.
Dringend eigen duurzaam gebruik
3.5
De huidige eigenaar van het gepachte, [appellante sub 2] , wil het gepachte aanwenden ten behoeve van de varkenshouderij die in [appellante sub 1] zit. Feitelijk gaat het daarbij om een vader en zoon die de verpachte eigendomsgrond ten behoeve van de varkenshouderij willen gaan gebruiken. Buiten vader en zoon zijn er geen directeuren/aandeelhouders in beide vennootschappen. Daarom kan gezegd worden dat de verpachter de grond nodig heeft voor eigen landbouwkundig gebruik zoals bedoeld in artikel 7:370 lid 1 onder b BW. De grond zal ook duurzaam worden ingezet in het varkensbedrijf. [appellante] c.s. wil de grond verder voor voerwinning en mestafzet/mestplaatsingsruimte aanwenden. Dat is een voldoende dringend belang.
3.6
Bij deze beëindigingsgrond gaat het eigenaarsbelang vóór het pachtersbelang als de eigenaar/verpachter de grond wil aanwenden voor zijn eigen agrarische onderneming. Dat is hier dus het geval. Dit dringend eigen duurzaam gebruik levert een grond voor beëindiging van de pachtovereenkomst op.
3.7
Ook als hierover anders geoordeeld moet worden, speelt het beroep van [appellante] c.s. op het dringend eigen gebruik een belangrijke rol bij de belangenafweging. Het hof gaat hier (ten overvloede) op in.
Belangenafweging
3.8
Het pachtperceel is ruim 2 ha groot. [appellante] c.s. beschikt daarnaast over ruim 26 ha eigenaarsgrond, [geïntimeerde] over de hiervoor genoemde ruim 18 ha grond. Het gebruik dat partijen van de grond willen maken is hetzelfde. Ook [geïntimeerde] gebruikt het gepachte nu voor voerwinning en mestafzet/mestplaatsingsruimte.
3.9
[geïntimeerde] heeft heel summier gegevens overgelegd, ook al heeft de pachtkamer in eerste aanleg gevraagd om meer en heeft ook de verpachter steeds benadrukt dat het op de weg van de pachter ligt om gegevens te verschaffen in het kader van de toets van bedrijfsmatige landbouw. [geïntimeerde] wil vanwege de familierelatie niet meer gegevens laten zien. Dat moet voor zijn rekening blijven. De stukken die wel zijn overgelegd, zijn gecombineerde opgaven 2017 – 2019 en boekhoudkundige overzichten uit de jaren 2016 – 2018. Verder heeft [geïntimeerde] nog de gecombineerde opgave 2019 overgelegd. Alle stukken zijn besproken op de zitting van 14 september 2020. Volgens [geïntimeerde] had hij meer vleesvee dan volgens de laatste telling (2019, ruim 50) en was het de bedoeling om verder uit te breiden. De jaarcijfers zijn geflatteerd door de verkoop van de fosfaatrechten waarover [geïntimeerde] kon beschikken omdat hij voorheen melkvee had. Waarom de financieringskosten jaarlijks stijgen is onduidelijk gebleven. Volgens de jaarstukken werd met inachtneming van de bijzondere baten een bescheiden winst gemaakt, die in de jaren 2016 – 2017 door vier vennoten moest worden verdeeld (ieder 25%) en in 2018 voor 50% naar [geïntimeerde] ging. Investeringen zijn er niet, naar zeggen van [geïntimeerde] gelet op zijn leeftijd. [geïntimeerde] heeft verder steeds verteld dat de echtgenoot van een van zijn dochters zou kunnen gaan opvolgen. Dat is nog steeds niet concreet toegelicht. Dat dit voornemen tot acties heeft geleid, ook niet.
3.1
Tijdens de zitting van 14 september 2020 is gevraagd om concrete gegevens. [geïntimeerde] heeft gezegd dat die er waren. Bij de memorie van antwoord die [geïntimeerde] daarna heeft opgesteld, heeft [geïntimeerde] echter geen enkel stuk overgelegd, ook niet de meest recente gecombineerde opgave. Voor het overleggen van stukken is een bewijsopdracht niet nodig en niet bedoeld; [geïntimeerde] moet zelf die stukken in het geding brengen die voor zijn verweer nodig zijn. Het aantal stuks vleesvee en de vraag of de veestapel groeit, is dus niet nader toegelicht en beantwoord. De opvolging is nog steeds onduidelijk, terwijl [geïntimeerde] inmiddels 71 jaar oud is. Zijn echtgenote is ongeveer 10 jaar jonger. In de processtukken staat (ook) dat [geïntimeerde] doorgaat zo lang als het kan en dat daarna de medevennoten het moeten overnemen. Het blijft bij vage voornemens. Het hof gaat er dan ook van uit dat [geïntimeerde] het bedrijf zal voorzetten zo lang als kan, met een beperkt aantal stuks vleesvee.
3.11
[appellante] c.s. heeft in eerste aanleg gecombineerde opgaven en boekhoudstukken overgelegd. Het is een financieel gezond bedrijf met een opvolger van 34 jaar oud, die nu de aandelen heeft overgenomen in het bedrijf. In 2019 waren er 80 stuks rosékalveren en 2600 vleesvarkens.
3.12
Het gepachte ligt tot slot tussen twee eigendomspercelen van [appellante sub 2] die [appellante] c.s. in gebruik heeft. Als zij over het gepachte kan beschikken, ontstaat er een perceel van ruim 5 ha dat veel makkelijker te bewerken is dan de twee perceeltjes afzonderlijk. De opbrengst van de twee perceeltjes zal daardoor ook stijgen, zo voert [appellante] c.s. aan. Dit heeft [geïntimeerde] niet betwist; hij heeft wel aangevoerd dat door een ruil binnen deze gronden hij kan blijven beschikken over 2 ha.
3.13
Op grond van alle hiervoor genoemde omstandigheden valt de belangenafweging in het voordeel van [appellante] c.s. uit en weegt haar belang bij beëindiging van de pachtovereenkomst dus zwaarder dan het belang van [geïntimeerde] bij het behoud van het gepachte. Dat betekent dat (ook) de belangenafweging een grond voor beëindiging van de pachtovereenkomst is (artikel 7:370 lid 1 onder c BW).
Afrondende opmerkingen
3.14
[geïntimeerde] heeft nog aangevoerd dat het verleden een rol moet spelen bij de belangenafweging. De omstandigheid dat [geïntimeerde] geen even groot areaal eigendomsgrond heeft als zijn broer (die kreeg 2 ha meer), ligt aan de keuzes die zijn ouders destijds hebben gemaakt bij de verdeling van de ouderlijke boerderij tussen de kinderen. Daar heeft [appellante] c.s. geen aandeel in gehad. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat [geïntimeerde] geen eigenaar is geworden van het gepachte. Het gepachte was onderdeel in de verdeling van de nalatenschap van de voormalige verpachter. Toen zijn de rechten van [geïntimeerde] ten onrechte gepasseerd, maar dat hebben destijds de erven gedaan en niet [appellante] c.s. Bovendien speelde dit ruim 20 jaar geleden. Het is in elk geval geen factor die groot gewicht in de schaal legt, al kan het hof zich goed voorstellen dat [geïntimeerde] het gevoel heeft dat hij nu weer achter het net vist. Tot slot brengt het feit dat dit de tweede beëindigingsprocedure tussen partijen is, ook niet mee dat de vordering daarom zou moeten worden afgewezen. Van misbruik van bevoegdheid is geen sprake.
3.15
[appellante] c.s. heeft primair de ontbinding gevraagd omdat zij vindt dat [geïntimeerde] niet meer bedrijfsmatig bezig is. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] nog steeds een kleine agrarische onderneming en kan uit de gegevens die zijn overgelegd worden opgemaakt dat het een bescheiden winst maakt, in elk geval niet structureel verlieslatend is. Gelet op de leeftijd van [geïntimeerde] en het bedrijfstype hoeven er niet meer investeringen te worden verwacht dan vervangingsinvesteringen. [geïntimeerde] heeft onweersproken aangevoerd dat hij die investeringen doet. De ontbinding is dus terecht afgewezen.
3.16
Verder heeft [appellante] c.s. in eerste aanleg gevraagd de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren omdat het verweer van [geïntimeerde] kennelijk ongegrond is. Voor zover zij die stelling in hoger beroep handhaaft, gaat het hof eraan voorbij. Het verweer van [geïntimeerde] is niet kennelijk ongegrond (dat wil zeggen, bij voorbaat kansloos). Dat volgt alleen al uit het vonnis van de pachtkamer in eerste aanleg waarin het verweer tot afwijzing van de vordering heeft geleid.
3.17
Bij deze stand van zaken hoeven de grieven verder geen bespreking meer en dat geldt ook voor de andere stellingen en verweren van partijen. Als het hof die wel zou bespreken, zou dat namelijk niet tot een ander oordeel leiden. Aan het bewijsaanbod dat [geïntimeerde] heeft gedaan, gaat het hof voorbij omdat geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot een andere uitkomst kunnen leiden.
Slotsom
3.18
Het hoger beroep slaagt zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. Het hof zal de pachtovereenkomst alsnog beëindigen en [geïntimeerde] veroordelen tot ontruiming van het gepachte. Het hof gaat ervan uit dat [geïntimeerde] het gepachte heeft ingezaaid met mais. De ontruimingstermijn houdt rekening met de oogst daarvan. De gevorderde dwangsom zal het hof matigen en maximeren zoals hierna vermeld.
3.19
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van beide procedures veroordelen. De kosten van [appellante] c.s. in eerste aanleg stelt het hof vast op €83,52 voor explootkosten, € 121 voor griffierecht en op € € 600 (3 punten x kantontarief) voor salaris advocaat, dus in totaal
€ 804,52en in hoger beroep op € 85,09 voor explootkosten, € 760 aan griffierecht en op € 2.785 aan salaris advocaat (2,5 punten x tarief II), dus in totaal
€ 3.630,09.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de pachtkamer te Roermond (rechtbank Limburg) van 3 juni 2020 en doet opnieuw recht:
beëindigt de tussen partijen bestaande pachtovereenkomst met betrekking tot het perceel gemeente [gemeente] sectie D nummer 66 met een oppervlakte van 2.19.90 met ingang van
1 november 2021;
veroordeelt [geïntimeerde] om uiterlijk 1 november 2021 het gepachte met al het zijne en de zijnen te ontruimen en ontruimd te houden op straffe van een dwangsom van € 250 voor iedere dag dat hij nalatig blijft met een maximum van € 10.000;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellante] c.s. vastgesteld op € 804,52 en tot aan deze uitspraak op € 3.630,09;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, J.H. Lieber en H.L. Wattel en de deskundige leden mr. ing. H.J. Vinke en B.T.W. Lamers, ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2021.