ECLI:NL:GHARL:2021:7164

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
200.288.429
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van de alimentatieplichtige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie en de draagkracht van de alimentatieplichtige, de man. De man heeft in eerste aanleg verzocht om nihilstelling van de kinderalimentatie voor zijn kinderen, maar dit verzoek is door de rechtbank Midden-Nederland afgewezen. De man is van mening dat zijn financiële situatie is verslechterd door de coronacrisis en de Brexit, waardoor hij niet meer in staat is om de overeengekomen alimentatie te betalen. Hij heeft zijn inkomsten als offshore duiker zien dalen en stelt dat hij zijn belangrijkste opdrachtgever is kwijtgeraakt. De vrouw en de andere verweerster hebben verweer gevoerd en verzoeken het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep of zijn verzoek af te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij niet over draagkracht beschikt. Het hof heeft de argumenten van de man, waaronder zijn dalende omzet en de toegenomen bedrijfslasten, niet overtuigend geacht. De man heeft geen bewijs geleverd van zijn inspanningen om zijn inkomen te verhogen of om andere opdrachten te verwerven. Het hof heeft geconcludeerd dat de man zijn verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie niet voldoende heeft onderbouwd en heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.288.429
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 504273)
beschikking van 27 juli 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. W.Y. Hofstra te Hilversum,
en
[verweerster1],
verder te noemen: de vrouw, en
[verweerster2],
verder te noemen: [verweerster2] ,
beiden wonende te [woonplaats1] , en
verweerders in hoger beroep,
tezamen verder ook te noemen: verweerders,
advocaat: mr. N. van der Vegt te Naarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 18 december 2020;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Van der Vegt van 17 mei 2021;
- een journaalbericht van mr. Hofstra van 17 juni 2021 met producties;
- een journaalbericht van mr. Van der Vegt van 18 juni 2021 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 juni 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat,
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
[verweerster2] is zelf niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door haar advocaat.
De man heeft er op enig moment voor gekozen om de zittingszaal te verlaten. De mondelinge behandeling is daarop voortgezet buiten zijn aanwezigheid. De advocaat van de man is wel gedurende de gehele mondelinge behandeling namens zijn cliënt aanwezig geweest.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1998 met elkaar gehuwd.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de meerderjarige1] , geboren [in] 1998,
- [de meerderjarige2] , geboren [in] 2000,
- [verweerster2] , geboren [in] 2003, en
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2006.
3.3
Bij ouderschapsplan, door partijen ondertekend op 10 november 2017, zijn partijen ten aanzien van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) het volgende overeengekomen:
Kinderalimentatie
Op basis van het netto gezinsinkomen van € 3.909,00 per maand tijdens de laatste jaren van het huwelijk, is de behoefte van de kinderen conform de daarvoor geldende normen op € 1.110,00 per maand.
Met betrekking tot kinderalimentatie zijn de ouders het volgende overeengekomen: De vader betaalt conform ieders draagkracht maandelijks € 100,00 kinderalimentatie per maand per kind De kinderalimentatie zal jaarlijks worden geïndexeerd volgens de wettelijke normen, voor het eerst per 1 januari 2018.”
3.4
Bij beschikking van 29 december 2017 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van die beschikking. Het huwelijk van partijen is op 10 januari 2018 ontbonden door inschrijving van voormelde beschikking in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man tot nihilstelling van de kinderalimentatie (voor [verweerster2] en [de minderjarige1] ) afgewezen.
4.2
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zijn verzoeken in eerste aanleg, inhoudende dat de kinderalimentatie met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg (16 juni 2020) dan wel met ingang van een datum als de rechtbank juist oordeelde, op nihil wordt gesteld dan wel op een bijdrage als de rechtbank juist oordeelde, waarbij de vrouw door de man te veel betaalde kinderalimentatie dient terug te betalen, alsnog toe te wijzen, kosten rechtens.
4.3
De vrouw en [verweerster2] voeren verweer. Zij vragen het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel zijn verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof stelt voorop dat het onderhavige verzoek in hoger beroep uitsluitend ziet op het door de rechtbank afgewezen verzoek van de man tot nihilstelling van de tussen partijen overeengekomen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (kinderalimentatie) van € 100,- per kind per maand voor [verweerster2] en [de minderjarige1] .
Na indexering bedroeg deze kinderalimentatie € 106,12 per kind per maand in 2020.
5.2
De man is werkzaam als offshore duiker. Hij oefent zijn werkzaamheden uit in de vorm van een eenmanszaak. De man stelt dat zijn inkomsten dusdanig zijn teruggelopen dat hij niet meer beschikt over
enigedraagkracht om de overeengekomen bijdragen te voldoen. De man voert aan dat zijn branche ernstig is geraakt door de coronacrisis en de Brexit en zelfs is ingestort. De man is daardoor zijn belangrijkste opdrachtgever ( [naam1] ) kwijt geraakt. De man heeft zich moeten richten op de inshore-markt, maar daar wordt minder gedoken en is de concurrentie groot. Ten slotte heeft de man ter mondelinge behandeling aangevoerd dat hij te oud wordt voor het gevaarlijke werk dat hij doet en dat hij meerdere bijna fatale ongelukken heeft gehad.
5.3
Het hof stelt voorop dat het tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw op de weg van de man ligt om zijn tekort aan draagkracht, waar hij zijn verzoek op baseert, nader te onderbouwen. Dit geldt in hoger beroep temeer nu de rechtbank het verzoek van de man in eerste aanleg heeft afgewezen omdat de man dit verzoek onvoldoende had onderbouwd.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de man zijn verzoek nog steeds onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe. Weliswaar blijkt uit de jaarstukken dat de omzet en het bedrijfsresultaat van de man in 2020 zijn gedaald, maar door de man is ook in hoger beroep op geen enkele manier met stukken onderbouwd op welke wijze hij zich heeft ingespannen om meer of andere opdrachten binnen te halen om zijn inkomen op hetzelfde niveau te houden. Bovendien heeft de man ter mondelinge behandeling desgevraagd niet kunnen verklaren waarom zijn kantoor- en transportkosten en de afschrijvingen in 2019 en 2020 ten opzichte van eerdere jaren bij een sterk afnemende omzet juist zijn toegenomen. De man heeft ter mondelinge behandeling wel verklaard te solliciteren op andere functies dan wel opdrachten, maar ook daarvan zijn geen bewijzen overgelegd.
5.4
Zelfs als de man moet worden gevolgd in zijn stelling dat niet het gemiddelde van de resultaten over de afgelopen drie jaren, maar het door het bedrijf van de man behaalde resultaat over 2020 van € 24.923,- als uitgangspunt voor de draagkrachtberekening van de man moet worden genomen, blijkt uit de aangehechte draagkrachtberekening dat man beschikt over een draagkracht van € 301,- per maand. Hierbij merkt het hof op dat in deze berekening nog geen correctie heeft plaatsgevonden voor de sterk toegenomen bedrijfslasten en afschrijvingen waarvoor de man geen verklaring heeft kunnen geven. De man heeft dus ook op dit punt onvoldoende onderbouwd dat hij niet over enige draagkracht beschikt om de overeengekomen kinderalimentatie te voldoen.
5.5
Het hof volgt de man ten slotte niet in zijn stelling dat nu al duidelijk is dat zijn inkomsten in 2021 nog verder zullen dalen en dat daar nu al rekening mee moet worden gehouden. Niet alleen is op dit moment nog onvoldoende duidelijk dat de inkomsten van de man daadwerkelijk (verder) zullen dalen, maar op de man rust ook een inspanningsverplichting om voldoende inkomen te verwerven om aan zijn onderhoudsverplichting jegens zijn kinderen te kunnen voldoen.
5.6
Het hof passeert het bewijsaanbod van de man bij gebrek aan voldoende onderbouwing van de stellingen waarop het aanbod betrekking heeft.
5.7
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het verzoek in hoger beroep dient te worden afgewezen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
6.2
Het hof zal, gelet op de familierechtelijke aard van de zaak de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft een berekening van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 oktober 2020;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, als voorzitter, M.H.F. van Vugt en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 27 juli 2021 door de voorzitter uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.