In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om het gezamenlijk gezag te handhaven, terwijl de vader, verweerder in hoger beroep, verzocht om het gezag alleen aan hem toe te kennen. De rechtbank Gelderland had op 14 december 2020 in de bestreden beschikking het gezamenlijk gezag beëindigd en het gezag aan de vader toegewezen. De moeder ging hiertegen in beroep.
Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juli 2021 bleek dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord was, wat leidde tot een onwerkbare situatie voor het nemen van gezamenlijke beslissingen over hun kind. Het hof oordeelde dat de moeder niet in staat was om haar handelen aan te passen aan het belang van het kind, wat resulteerde in stress en onrust voor de minderjarige. Het hof concludeerde dat het in het belang van het kind noodzakelijk was om het gezag aan de vader toe te kennen, gezien de aanhoudende problemen in de communicatie tussen de ouders en de negatieve impact daarvan op de ontwikkeling van het kind.
Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en oordeelde dat de beëindiging van het gezamenlijk gezag en de toekenning van eenhoofdig gezag aan de vader in het belang van de minderjarige was. De beslissing werd genomen met inachtneming van de relevante wetgeving, waaronder artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek, dat de mogelijkheid biedt om gezamenlijk gezag te beëindigen indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven.