ECLI:NL:GHARL:2021:7160

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
200.288.927
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging beëindiging gezamenlijk gezag en toekenning eenhoofdig gezag aan de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om het gezamenlijk gezag te handhaven, terwijl de vader, verweerder in hoger beroep, verzocht om het gezag alleen aan hem toe te kennen. De rechtbank Gelderland had op 14 december 2020 in de bestreden beschikking het gezamenlijk gezag beëindigd en het gezag aan de vader toegewezen. De moeder ging hiertegen in beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juli 2021 bleek dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord was, wat leidde tot een onwerkbare situatie voor het nemen van gezamenlijke beslissingen over hun kind. Het hof oordeelde dat de moeder niet in staat was om haar handelen aan te passen aan het belang van het kind, wat resulteerde in stress en onrust voor de minderjarige. Het hof concludeerde dat het in het belang van het kind noodzakelijk was om het gezag aan de vader toe te kennen, gezien de aanhoudende problemen in de communicatie tussen de ouders en de negatieve impact daarvan op de ontwikkeling van het kind.

Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en oordeelde dat de beëindiging van het gezamenlijk gezag en de toekenning van eenhoofdig gezag aan de vader in het belang van de minderjarige was. De beslissing werd genomen met inachtneming van de relevante wetgeving, waaronder artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek, dat de mogelijkheid biedt om gezamenlijk gezag te beëindigen indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.288.927
(zaaknummer rechtbank Gelderland 375209)
beschikking van 27 juli 2021
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.F. Sabaroedin te Enschede,
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Doetinchem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), van 14 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking wordt hierna ook ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 januari 2021;
  • het verweerschrift met producties;
  • de brieven van de GI van 2 maart 2021, 16 april 2021 en 2 juli 2021, de laatste met productie;
  • de journaalberichten van mr. Sabaroedin van 19 april 2021, 28 mei 2021 en 1 juli 2021 met productie(s).
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 9 juli 2021 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • [naam1] en [naam2] namens de GI;
  • [naam3] namens de raad voor de kinderbescherming.
De moeder heeft op last van het hof de zaal voortijdig verlaten wegens het herhaaldelijk verstoren van de orde ter zitting. De mondelinge behandeling is niet lang daarna gesloten. De advocaat van de moeder is wel de gehele zitting aanwezig geweest.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2011 te [plaats1] . De vader heeft [de minderjarige] erkend.
3.2.
In de beschikking van 27 april 2015 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, de ouders gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.3.
In de beschikking van 9 augustus 2018 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is telkens verlengd, laatstelijk tot 9 februari 2022.
3.4.
In de beschikking van 14 augustus 2018 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader bepaald. In de beschikking van 12 december 2018 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, de vader vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] in te schrijven op een basisschool in zijn woonomgeving. Het hof heeft in de beschikking van 10 september 2019 beide beschikkingen bekrachtigd.
3.5.
In de beschikking van 16 juni 2020 heeft de rechtbank een eerdere zorgregeling gewijzigd en bepaald dat de moeder in ieder geval eens per vier weken anderhalf uur contact heeft met [de minderjarige] , waarbij het aan de GI is om te beslissen of het contact begeleid of onbegeleid en op neutraal terrein of bij de moeder zal plaatsvinden en of het contact in frequentie en/of duur uitgebreid kan worden.
3.6.
In de beschikking van 11 september 2020 heeft de rechtbank de GI vervangende toestemming verleend voor de medische behandeling van [de minderjarige] inhoudende (voortzetting van de) speltherapie van een therapeut werkzaam bij [naam4] in [plaats2] . Met die beschikking werd de vereiste toestemming van de moeder vervangen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en bepaald dat het gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de vader. Het verzoek van de vader om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren is afgewezen.
4.2.
De moeder is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader om hem met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten alsnog af te wijzen.
4.3.
De vader voert gemotiveerd verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2.
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat wijziging van het gezag in eenhoofdig gezag van de vader in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat het de ouders vanwege hun communicatieproblemen niet lukt om samen belangrijke beslissingen over [de minderjarige] te nemen. Het is voor de moeder niet steeds mogelijk om in het belang van [de minderjarige] te handelen. Zij is wantrouwend en achterdochtig jegens de vader, waardoor steeds procedures nodig zijn om vervangende toestemming te krijgen. [de minderjarige] ervaart hierdoor stress en onrust en raakt klem en verloren in de strijd en onenigheid, wat ten koste gaat van een positieve ontwikkeling.
Het hof is het eens met deze overwegingen en neemt ze over. Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
5.3.
Sinds de bestreden beschikking is opnieuw gebleken dat het de moeder niet lukt om haar handelen aan te passen aan het belang van [de minderjarige] . Het gedrag van de moeder tijdens de begeleide omgang heeft ertoe geleid dat deze omgang (tijdelijk) is stopgezet en dat hervatting van de speltherapie voor [de minderjarige] nodig wordt geacht. De beleving van de moeder van haar eigen gedrag en van de effecten hiervan op [de minderjarige] verschilt sterk van de beleving van de vader en de GI. Zij blijft in de strijd met de vader en de GI en verliest daarbij de belangen van [de minderjarige] uit het oog. Ook tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het de moeder niet lukt om haar visie over (de effecten van) haar handelen opzij te zetten en tot een constructief gesprek te komen over het belang van [de minderjarige] : zo is het de moeder niet gelukt om haar verbaal zeer storende gedrag tijdens de mondelinge behandeling te staken, zelfs niet nadat haar advocaat haar daartoe had gemaand en nadat de voorzitter van het hof haar had gewaarschuwd dat zij de zitting zou moeten verlaten als zij de behandeling zou blijven verstoren. Gelet hierop is de verwachting dat het de ouders ook in de toekomst niet zal lukken om samen gezagsbeslissingen te nemen, zodat opnieuw procedures voor het verkrijgen van vervangende toestemming nodig zullen zijn. Naarmate [de minderjarige] ouder wordt zal hij meer meekrijgen van de vertraging en onrust en de eventuele procedures rondom beslissingen die over hem moeten worden genomen. Dat is niet in zijn belang. Dat de GI in het kader van de ondertoezichtstelling betrokken is om het belang van [de minderjarige] te bewaken, neemt niet weg dat het gezamenlijk gezag dient te worden beëindigd als het belang van [de minderjarige] dit vergt.

6.De slotsom

Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 14 december 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F van Vugt, als voorzitter, K.A.M. van Os-ten Have en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 27 juli 2021 door mr. K.A.M. van Os-ten Have uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.