ECLI:NL:GHARL:2021:7140

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
200.253.796
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van geldleningen tussen vennootschappen en gerechtvaardigd vertrouwen in afspraken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een geschil tussen Hoog Antink Beheer B.V. en PMP Lichtenvoorde B.V. over geldleningen die tussen de partijen zijn verstrekt. De zaak is ontstaan uit een hoger beroep tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Gelderland. De partijen hebben over en weer geldbedragen aan elkaar geleend van 2001 tot en met 2012, waarbij verschillende overeenkomsten en betalingen zijn gedaan. Het hof heeft de feiten en de rechtsverhouding tussen de partijen onderzocht, waarbij het van belang was of er een verrekenafspraak was gemaakt en of partijen gerechtvaardigd vertrouwen konden hebben in deze afspraken.

Het hof heeft vastgesteld dat er een overeenkomst van geldlening was tussen Hoog Antink Beheer en [geïntimeerde2], waarbij een bedrag van € 178.000,00 werd geleend. Er zijn tussentijdse betalingen gedaan, maar er ontstond onduidelijkheid over de vorderingen die partijen op elkaar hadden. Hoog Antink Beheer stelde dat er een verrekening had plaatsgevonden, terwijl PMP dit betwistte. Het hof heeft de bewijsstukken en de correspondentie tussen de partijen geanalyseerd en geconcludeerd dat Hoog Antink Beheer gerechtvaardigd kon vertrouwen op de gemaakte afspraken over de verrekening van de vorderingen.

Uiteindelijk heeft het hof de vorderingen van PMP in conventie afgewezen en Hoog Antink Beheer in het gelijk gesteld. De proceskosten werden toegewezen aan Hoog Antink Beheer, en het hof heeft de eerdere vonnissen van de rechtbank vernietigd voor zover deze in conventie waren gewezen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en de rol van gerechtvaardigd vertrouwen in zakelijke relaties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.253.796
(zaaknummer rechtbank Gelderland, 324527)
arrest van 27 juli 2021
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Hoog Antink Beheer B.V.,
gevestigd te Oost-Gelre,
2.
[appellant2] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
advocaat: mr. M.H.M. Deppenbroek,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PMP Lichtenvoorde B.V.,
gevestigd te Oost-Gelre,
2.
[geïntimeerde2],
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
advocaat: mr. E.H. Steentjes.
Appellante sub 1 zal hierna Hoog Antink Beheer, appellant sub 2 [appellant2] en appellanten gezamenlijk zullen Hoog Antink Beheer c.s. worden genoemd.
Geïntimeerde sub 1 zal hierna PMP, geïntimeerde sub 2 [geïntimeerde2] en geïntimeerden gezamenlijk zullen PMP c.s. worden genoemd.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 18 oktober 2017, 25 april 2018 en 21 november 2018, zoals verbeterd op 12 december 2018, die de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 28 januari 2019,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord tevens van incidenteel hoger beroep met producties,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met producties,
- een akte met spreekaantekeningen van Hoog Antink Beheer c.s. en PMP c.s. van 15 september 2020,
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
[geïntimeerde2] en [appellant2] zijn broers. [geïntimeerde2] is bestuurder van de besloten vennootschap
[---] Hoog Antink Beheer B.V. Deze vennootschap is middellijk bestuurder van PMP.
[appellant2] is bestuurder van Hoog Antink Beheer.
3.2
Tussen PMP en de besloten vennootschap PI Lichtenvoorde B.V. (hierna: PI)
bestaat een huurovereenkomst. PI is een dochtervennootschap van Hoog Antink Beheer. Hoog Antink Beheer is 100% aandeelhouder en bestuurster van PI.
3.3
In de periode 2001 tot en met 2012 hebben [geïntimeerde2] - destijds handelend vanuit zijn
eenmanszaak met de naam Precision Mechanical Production - en Hoog Antink Beheer over
en weer geldbedragen aan elkaar geleend en hebben tussentijdse betalingen en aflossingen
plaatsgevonden.
3.4
Op 24 april 2008 hebben [geïntimeerde2] , handelend vanuit zijn eenmanszaak, en Hoog
Antink Beheer een overeenkomst van geldlening gesloten. Deze overeenkomst hield onder
meer in dat Hoog Antink Beheer een bedrag van € 178.000,00 aan [geïntimeerde2] leende, dat deze
lening tot 2012 aflossingsvrij was en dat over het bedrag van de lening een rente van 6 % in
rekening zou worden gebracht.
3.5
Op 25 mei 2012 heeft [geïntimeerde2] een bedrag van € 125.000,00 betaald aan Hoog Antink
Beheer en op 4 april 2012 een bedrag van € 50.000,00.
3.6
In 2013 heeft [geïntimeerde2] zijn eenmanszaak ingebracht in PMP.
3.7
In 2016/2017 hebben PI en PMP een procedure voor de kantonrechter gevoerd,
waarin PI betaling vorderde van de na 21 oktober 2012 vervallen huurtermijnen. Bij
(eind)vonnis van 7 juni 2017 heeft de kantonrechter de vordering toegewezen.
3.8
Op 26 juli 2017 heeft PMP - na daartoe verkregen verlof van de
voorzieningenrechter van deze rechtbank — ten laste van Hoog Antink Beheer conservatoir
beslag laten leggen onder de Rabobank, tot zekerheid van verhaal van haar vordering op
Hoog Antink Beheer, welke vordering in de verlofbeschikking (met inbegrip van rente en
kosten) is begroot op € 120.000,00.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
PMP c.s. hebben in eerste aanleg in conventie – samengevat – gevorderd dat de rechtbank:
- primair:
Hoog Antink Beheerzal veroordelen een bedrag van € 94.325,47
aan PMPte betalen, althans een bedrag dat de rechtbank juist acht;
- subsidiair:
Hoog Antink Beheerzal veroordelen om dit bedrag, dan wel een bedrag dat het de rechtbank juist acht,
aan [geïntimeerde2]te betalen;
- meer subsidiair:
[appellant2]zal veroordelen om dit bedrag, dan wel een bedrag dat het hof juist acht
aan PMPte betalen;
- nog meer subsidiair:
[appellant2]zal veroordelen om dit bedrag, dan wel een bedrag dat de rechtbank juist acht aan
[geïntimeerde2]te betalen,
- primair tot en met nog meer subsidiair: het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de contractuele rente van 6% per jaar te rekenen vanaf 20 juli 2017 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Hoog Antink Beheer, dan wel [appellant2] , in de proceskosten en de kosten van het conservatoir beslag.
4.2
Hoog Antink Beheer c.s. hebben in eerste aanleg in reconventie – samengevat – gevorderd dat de rechtbank:
- PMP en [geïntimeerde2] zal veroordelen tot betaling aan Hoog Antink Beheer van een bedrag van € 2.850,47, te vermeerderen met de contractuele rente van 6%, althans de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2012 tot de dag van algehele voldoening;
- opheffing van het op 26 juli 2017 gelegde conservatoire derdenbeslag;
- met hoofdelijke veroordeling van PMP en [geïntimeerde2] in de proceskosten en de nakosten.
4.3
Partijen hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat zij over en weer geldbedragen aan elkaar hebben geleend, dan wel dat er een rekening-courant verhouding tussen hen bestond. Volgens PMP c.s. is op 25 mei 2012 het saldo in de rechtsverhouding tussen partijen “omgeslagen” in een schuld van Hoog Antink Beheer aan PMP. Eind mei 2012 bedroeg het saldo van de rechtsverhouding tussen PMP en Hoog Antink Beheer € 70.485,48 ten gunste van PMP. Deze vordering is daarna toegenomen met de contractuele rente van 6% per maand, wat op 20 juli 2017 resulteerde in een vordering van € 94.325,47, aldus PMP c.s.. Volgens Hoog Antink Beheer is op 24 augustus 2008 het op dat moment openstaande, door Hoog Antink Beheer te vorderen, bedrag van € 178.000,- vastgelegd in een overeenkomst van geldlening en is er een rente van 6% overeengekomen. Op 1 oktober 2012 had PMP, dan wel [geïntimeerde2] , een bedrag van € 38.722,00 van Hoog Antink Beheer te vorderen. Na verrekening met een achterstand die PMP c.s. hadden in de huurbetalingen aan PI resteerde er in oktober 2012 een door PMP, dan wel [geïntimeerde2] , aan Hoog Antink Beheer te betalen bedrag van € 2.850,47, te vermeerderen met 6% rente.
4.4
De rechtbank heeft bij vonnis van 21 november 2012, zoals aangevuld op 12 december 2018 in conventie Hoog Antink Beheer veroordeeld om aan PMP een bedrag van € 38.722,00 te betalen, te vermeerderen met de contractuele rente van 6% per jaar vanaf 20 juli 2017 tot de dag van volledige betaling, alsmede Hoog Antink Beheer veroordeeld in de beslagkosten van € 1.368,20 en de proceskosten. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van Hoog Antink Beheer afgewezen en Hoog Antink veroordeeld in de proceskosten.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

in het principaal en het incidenteel hoger beroep
5.1
In dit hoger beroep gaat het eveneens als in eerste aanleg over de vraag of partijen uit hoofde van de over een weer geleende gelden nog bedragen van elkaar te vorderen hebben. Partijen handhaven met hun grieven in principaal en incidenteel hoger beroep de door hen in eerste aanleg ingenomen standpunten en de door hen gevorderde bedragen. Volgens PMP c.s. hebben zij nog een bedrag van € 94.325,47 te vorderen van Hoog Antink Beheer. Zij beroepen zich daarbij op het door hen als productie 1 bij de inleidende dagvaarding overgelegde overzicht van 20 juli 2017. Hoog Antink Beheer c.s. maken daartegenover in hoger beroep nog altijd aanspraak op betaling door PMP c.s. van een bedrag van € 2.850,47. Zij baseren zich daarbij op het door hen als productie 2 bij de conclusie van antwoord overgelegde overzicht van 21 oktober 2012.
5.2
Het hof ziet aanleiding om het meest verstrekkende standpunt van Hoog Antink Beheer c.s. (zoals onder meer verwoord in grief 1 in het principaal hoger beroep en in de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep) het eerst te behandelen. Het hof begrijpt dat Hoog Antink Beheer c.s. zich op het standpunt stellen dat partijen in feite over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben, omdat Hoog Antink Beheer eind oktober/begin november 2012, toen de voorbereidingen in gang werden gezet voor de inbreng van de eenmanszaak van [geïntimeerde2] in de B.V., heeft voorgesteld te verrekenen binnen meerdere vermogens (van [geïntimeerde2] , Hoog Antink Beheer en PI) met kwijting van de restschuld van [geïntimeerde2] aan PI. Volgens Hoog Antink Beheer heeft [geïntimeerde2] /PMP hiermee mondeling, dan wel stilzwijgend ingestemd. In ieder geval hebben Hoog Antink Beheer c.s. uit de gedragingen van [geïntimeerde2] /PMP en het vervolgens niet opnemen van de geldlening en de huurschuld in de jaarstukken 2012 en de administratieve stukken betreffende de inbreng van de eenmanszaak in PMP B.V. (waaronder de aan de notariële akte gehechte bijlage van inbreng), kunnen en mogen afleiden dat PMP c.s. met de verrekening en de kwijting van de restschuld hadden ingestemd, aldus Hoog Antink Beheer c.s. Hoog Antink Beheer c.s. hebben er – naar hun zeggen – gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat PMP c.s. met de voorgestelde verrekening heeft ingestemd.
5.3
Niet in geschil is dat [geïntimeerde2] en Hoog Antink Beheer vanaf 2001 tot en met 2012 aan elkaar geldbedragen hebben geleend en dat er tussentijdse betalingen en aflossingen hebben plaatsgevonden. Het hof constateert op grond van de in het geding gebrachte stukken het volgende. Zowel het overzicht van PMP c.s. van 20 juli 2017 als het overzicht van Hoog Antink Beheer c.s. van 21 oktober 2012 start met een lening/storting van Hoog Antink Beheer aan [geïntimeerde2] van destijds fl. 15.000,00 (afgerond € 6.807,00 euro). In het jaar 2002 is het totaalbedrag van de lening op beide overzichten nog gelijk (namelijk afgerond € 50.693,00), maar in de jaren daarna lopen de bedragen uiteen. Het meest in het oog springen de in het overzicht van Hoog Antink Beheer c.s. ontbrekende aflossing op 1 april 2004 van een bedrag van € 10.000,00, een aflossing van € 1.321,06 op 5 oktober 2005 (die op het overzicht van PMP c.s. in 2006 als flossing retour is opgenomen, maar door Hoog Antink Beheer in 2005 niet is opgenomen) en een volgens het overzicht van PMP c.s. op 20 april 2007 afgelost bedrag van € 15.000,00, dat als een mutatie van € 10.000,00 in het overzicht van Hoog Antink Beheer c.s. terugkomt. Op 24 april 2008 is vervolgens door partijen een door Hoog Antink Beheer en [geïntimeerde2] ondertekende overeenkomst van geldlening opgemaakt (productie 1 bij de conclusie van antwoord), waarin is opgenomen dat geldgever aan geldlener een bedrag van (volgens Hoog Antink Beheer gemakshalve afgerond) € 178.000,00 leent. Een bedrag van € 178.272,00 is vervolgens ook opgenomen in een door de Rabobank en door partijen (ongedateerd) ondertekende akte “achterstelling en verpanding van vordering(en)”. Behoudens tegenbewijs leveren deze onderhandse aktes (dwingend) bewijs op. Het hof leidt hieruit af dat partijen in 2008 het eens waren over het feit dat de lening op dat moment een bedrag van (gemakshalve afgerond) € 178.000,00 bedroeg. Dat dit anders was is naar het oordeel van het hof door PMP c.s. – gelet op de mede door [geïntimeerde2] ondertekende overeenkomst van geldlening – onvoldoende onderbouwd. Uit zowel het overzicht van PMP c.s. van 20 juli 2017 als het overzicht van Hoog Antink Beheer c.s. van 21 oktober 2012 volgt dat er vervolgens in 2009, 2010, 2011 en 2012 aflossingen/mutaties hebben plaatsgevonden van respectievelijk € 30.000, € 46.000, € 10.000,, € 50.000, en € 125.000. Over deze bedragen zijn partijen het eens. Het verschil in de beide overzichten kan vanaf 2009 aldus worden afgeleid uit het startbedrag waar partijen na de overeenkomst van geldlening van 28 april 2008 vanuit zijn gegaan (waarbij Hoog Antink Beheer c.s. uitgaan van het in 2008 vastgestelde bedrag van € 178.272,00 vermeerderd met de rente over dat jaar, totaal € 188.968,00 en PMP c.s. uitgaan van een bedrag van € 162.565,92 vermeerderd met de rente over 2008, totaal € 172.319,87). Vanaf 2009 lopen vervolgens de door partijen berekende bedragen verder uiteen door de door partijen berekende rente. Opvallend is daarbij dat PMP c.s. over het jaar 2011 geen rentecomponent aan de zijde van Hoog Antink Beheer c.s. heeft opgenomen en dat zij een rentecomponent meeneemt aan haar zijde die op het overzicht van Hoog Antink Beheer c.s. ontbreekt. Uiteindelijk resulteert de door PMP c.s. opgestelde berekening in een vordering op 21 juli 2017 van [geïntimeerde2] /PMP op Hoog Antink Beheer van € 70.485,48 en de door Hoog Antink Beheer c.s. opgestelde berekening in een vordering op 1 oktober 2012 van [geïntimeerde2] /PMP op Hoog Antink Beheer van € 38.722,00. Gelet op feit dat PMP c.s. in haar berekeningen vanaf 2008 niet heeft gerekend met het in dat jaar overeengekomen en in de overeenkomst van geldlening opgenomen bedrag van € 178.000,00 maakt reeds dat niet van de juistheid van het overzicht van 20 juli 2017 van PMP c.s. kan worden uitgegaan. Uitgaande van het overzicht van Hoog Antink Beheer c.s., rest de vraag of partijen zijn overeengekomen dat de restschuld van € 38.722,00 van Hoog Antink Beheer aan [geïntimeerde2] /PMP zou worden verrekend met de op het overzicht opgenomen bedragen inzake huurverhoging over de jaren 2008 tot en met mei 2012 en de huurtermijnen van juni tot en met oktober 2012 en waarbij het restbedrag van € 2.850,47 door PI zou worden kwijtgescholden.
5.4
Het hof acht in het kader van de beantwoording van deze vraag van belang dat voldoende is gebleken dat tussen partijen vanaf de aanvang van de geldlening in 2001 de praktijk bestond dat partijen over en weer tussen meerdere vermogens bedragen met elkaar verrekenden. Het hof leidt dit onder meer uit het navolgende af. Allereerst hebben PMP c.s. in de in 2016/2017 tussen hen en PI gevoerde procedure bij de kantonrechter in hun conclusie van dupliek van 13 juli 2016 zelf het volgende aangevoerd:
“in het verleden hebben PMP en Hoog Antink Beheer B.V. over en weer geldbedragen aan elkaar geleend. Dit werd over en weer altijd verrekend en gesaldeerd. [appellant2] stelde daartoe financiële overzichten op en nam ook altijd de door PMP aan PI verschuldigde huur daar in mee. Met andere woorden: hij verrekende een schuld van Hoog Antink Beheer B.V. aan PMP met een schuld aan PI”. Daarnaast blijkt ook uit de stukken dat deze praktijk daadwerkelijk werd gehanteerd. Zo heeft PMP bijvoorbeeld op 21 november 2011 een overboeking van een bedrag van € 10.000,00 gedaan aan PI met daarbij als vermelding “Aflossing” (productie PQ bij de inleidende dagvaarding). Beide partijen hebben deze betaling vervolgens in de door hen opgestelde overzichten geboekt als aflossing op de lening tussen PMP en Hoog Antink Beheer. Dat PMP dit op deze manier zou hebben gedaan op uitdrukkelijk verzoek van Hoog Antink Beheer, maakt het voorgaande niet anders, nu PMP op dat moment met de door Hoog Antink Beheer voorgestelde praktijk heeft ingestemd en eraan meegewerkt heeft. Bovendien hebben PMP c.s. in de memorie van antwoord erkend dat zij in de periode juni tot en met oktober 2012 geen huur hebben betaald aan PI, om druk te zetten bij [appellant2] , om uiteindelijk Hoog Antink Beheer te bewegen haar verplichtingen in verband met de geldlening na te komen. Het hof leidt hieruit af dat ook PMP in de veronderstelling was dat zij de vorderingen uit de verschillende vermogens kon inzetten om druk uit de oefenen in de rechtsverhouding tussen PMP en Hoog Antink Beheer. Tegen deze achtergrond acht het hof de ontkenning in deze procedure van PMP c.s. van het bestaan van een praktijk waarin partijen over een weer tussen meerdere vermogens bedragen met elkaar verrekenden, niet geloofwaardig.
5.5
Uit de stukken blijkt vervolgens dat in oktober/november 2012 tussen [geïntimeerde2] /PMP en [appellant2] /Hoog Antink Beheer contact is geweest ter voorbereiding van de inbreng van de eenmanszaak van [geïntimeerde2] in de B.V., waarbij ook het overzicht van Hoog Antink Beheer van 21 oktober 2012 en het daarin opgenomen verrekenvoorstel is besproken. Het hof volgt dan ook niet de uitdrukkelijke betwisting door PMP c.s. van het plaatsvinden van deze gesprekken. Wel verschillen partijen van mening over de inhoud en de uitkomst van deze gesprekken. Hoog Antink Beheer heeft op 2 november 2012 de grootboekkaarten inzake de geldleningen over de jaren 2001 tot en met 2012 als bijlage bij haar e-mailbericht van die datum gestuurd, zodat deze door [geïntimeerde2] /PMP konden worden gecontroleerd (productie 4 bij de memorie van grieven). Op 22 november 2012 heeft een gesprek op het kantoor van [appellant2] plaatsgevonden. [geïntimeerde2] heeft in dit gesprek onder meer aangegeven dat het lijstje nog steeds niet klopt en dat [appellant2] /Hoog Antink Beheer zaken tegen elkaar wegstreept, hetgeen volgens hem niet was afgesproken. Afgesproken was dat de leningen die door [geïntimeerde2] /PMP aan Hoog Antink Beheer waren verstrekt, door haar (binnen korte tijd) zouden worden terugbetaald, aldus [geïntimeerde2] /PMP. [geïntimeerde2] /PMP heeft vervolgens bij e-mailbericht van 29 november 2012 nogmaals aangegeven dat de huur wel is overgemaakt, maar dat het overzicht leningen van 21 oktober 2012 nog steeds ter discussie blijft staan. [appellant2] /Hoog Antink Beheer heeft vervolgens bij emailbericht van 29 november 2012 gevraagd of [geïntimeerde2] /PMP in het kort kon aangeven welke onderdelen van de opstelling niet zouden kloppen. [geïntimeerde2] /PMP heeft hierop gereageerd dat hij nog het een en ander moet uitzoeken, maar dat er volgens hem in ieder geval een transactie van 5 mei 2011 van PMP naar PI mist (productie 5 bij de memorie van grieven). Naar het oordeel van het hof volgt uit het voorgaande dat eind november 2019 weliswaar is gesproken over het overzicht van Hoog Antink Beheer van 21 oktober 2012 en het daarin opgenomen verrekenvoorstel, maar dat er op dat moment nog geen overeenstemming tussen partijen was over een aantal van de in dit overzicht opgenomen posten. Evenmin is echter gebleken dat [geïntimeerde2] /PMP na zijn e-mail van 29 november 2012 nog op zijn bezwaren is teruggekomen.
5.6
Vervolgens blijkt uit de jaarcijfers van PMP van 2012 (productie 10 bij de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep) dat weliswaar op de balans per 31 december 2012 de lening van Hoog Antink Beheer aan PMP van € 210.928 in 2010 is teruggebracht naar € 0,- in 2012, maar verschijnt een eventuele lening van PMP aan Hoog Antink Beheer niet in de jaarstukken. Ook is een eventuele huurschuld aan PI niet opgenomen in de jaarstukken over het jaar 2012. Op 28 maart 2013 is de eenmanszaak van [geïntimeerde2] eerst ingebracht in [---] Hoog Antink Beheer B.V. en vervolgens in PMP. Uit de akte van inbreng van 28 maart 2013 (productie 5 bij de akte uitlating bewijs van 23 mei 2018) volgt dat de gehele onderneming is ingebracht. De inbreng bevat alle activa en passiva. Daarnaast zijn de vorderingen gecedeerd, de lopende contractverhoudingen en alle tot de onderneming behorende schulden overgenomen. In de aan de akte van inbreng gehechte beschrijving naar de toestand per 1 januari 2012 en 31 december 2012 van de inbreng van de activa en passiva is geen lening van [geïntimeerde2] /PMP aan Hoog Antink Beheer opgenomen, geen restschuld van [geïntimeerde2] /PMP aan Hoog Antink Beheer en evenmin een huurschuld aan PI. Dat er op dat moment geen huurschuld aan PI bestond, hetgeen door PMP c.s. is aangevoerd, acht het hof onvoldoende onderbouwd. PMP c.s. hebben immers zelf erkend in ieder geval in de periode juni tot en met oktober 2012 geen huur te hebben betaald, hetgeen is terug te vinden onderaan het overzicht van Hoog Antink Beheer c.s. van 21 oktober 2012. Dat deze huurtermijnen vóór de inbreng van de eenmanszaak in de BV alsnog zijn voldaan, is gesteld noch gebleken.
5.7
Het hof is van oordeel dat Hoog Antink Beheer gelet op de jarenlange praktijk tussen beide partijen van het verrekenen tussen meerdere vermogens, de gevoerde gesprekken en uitgewisselde e-mailberichten eind november 2012, waarbij [geïntimeerde2] /PMP weliswaar op 22 november 2012 heeft aangegeven het niet eens te zijn met “het zaken tegen elkaar wegstrepen”, maar hier daarna in zijn correspondentie op 29 oktober 2012 niet op terugkomt en slechts aangeeft dat bepaalde posten niet kloppen en transacties missen, en het vervolgens niet meer opnemen van de geldlening en de huurschuld aan PI in de jaarstukken 2012 en in de aan de akte van inbreng gehechte beschrijving van de toestand van de onderneming, heeft mogen begrijpen en gerechtvaardigd mogen vertrouwen dat PMP c.s. (al dan niet stilzwijgend) hebben ingestemd met haar voorstel om tegen de achtergrond van de inbreng van de eenmanszaak van [geïntimeerde2] in de B.V. tussen meerdere vermogens (van [geïntimeerde2] , Hoog Antink Beheer en PI) te verrekenen met kwijting van de restschuld van [geïntimeerde2] aan PI. Dat de jaarstukken door of met medewerking van [appellant2] /Hoog Antink Beheer zijn opgesteld en dat de inbreng van de eenmanszaak in de B.V. eveneens grotendeels is voorbereid en begeleid door [appellant2] /Hoog Antink Beheer, maakt het voorgaande niet anders. PMP c.s. hadden immers een eigen verantwoordelijkheid om hun financiële stukken op juistheid te controleren en ervoor zorg te dragen dat de lening werd opgenomen in de akte van inbreng, temeer nu Hoog Antink Beheer c.s. onbetwist hebben gesteld dat PMP c.s. waren voorzien van deskundige bijstand.
5.8
De conclusie is dat Hoog Antink Beheer c.s. voldoende hebben gesteld en PMP c.s. onvoldoende gemotiveerd hebben betwist, dat Hoog Antink Beheer c.s. er gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat PMP c.s. hebben ingestemd met hun voorstel om tegen de achtergrond van de inbreng van de eenmanszaak van [geïntimeerde2] in de B.V. de nog openstaande vorderingen tussen meerdere vermogens te verrekenen met kwijting van de restschuld van [geïntimeerde2] aan PI. Partijen hadden daarmee na de inbreng van de eenmanszaak in de B.V. op 28 maart 2013 niets meer van elkaar te vorderen betreffende de geldlening, en de huurschuld aan PI was daarmee voldaan. Zowel het door PMP c.s. in eerste aanleg in conventie als het door Hoog Antink Beheer c.s. in eerste aanleg in reconventie gevorderde komt daarmee niet voor toewijzing in aanmerking.
5.9
Het hof komt niet toe aan een (aanvullende) bewijsopdracht, aangezien PMP c.s. het bevrijdende verweer van Hoog Antink Beheer c.s. onvoldoende hebben betwist en de eigen stellingen van Hoog Antink Beheer c.s. meebrengen dat ook zij niets meer van PMP c.s. te vorderen hebben, zodat beide partijen geen concrete feiten en omstandigheden hebben aangevoerd die, indien deze worden bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden.

6.De slotsom

in het principaal en incidenteel hoger beroep
6.1
Uit het voorgaande volgt dat grief 1 in het principaal hoger beroep slaagt, dat de (voorwaardelijke) grief 2 in het principaal hoger beroep geen bespreking meer behoeft en dat de grieven I, II en II in het incidenteel hoger beroep niet tot een ander oordeel kunnen leiden en dus falen.
6.2
Nu Hoog Antink Beheer c.s. geen grief hebben gericht tegen de afwijzing door de rechtbank van hun vordering tot het opheffen van het beslag en de veroordeling van Hoog Antink Beheer c.s. in de beslagkosten, zal het hof deze veroordeling in stand laten. Voor het overige zullen de bestreden vonnissen van 25 april 2018 en 21 november 2018, zoals aangevuld op 12 december 2018, worden vernietigd.
6.3
Grief 3 in het principaal hoger beroep slaagt eveneens. PMP c.s. worden in de conventie in eerste aanleg alsnog in het ongelijk gesteld en zij dienen de proceskosten aan de zijde van Hoog Antink Beheer c.s., begroot op € 1.924,00 voor verschotten en op
€ 3.342,00 (3 punten x tarief IV € 1.114) voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief te betalen. De proceskostenveroordeling in reconventie kan in stand blijven.
6.4
Als de in het principaal hoger beroep in het ongelijk te stellen partij zal het hof PMP in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Hoog Antink Beheer zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 86,60
- griffierecht
2.020,00
totaal verschotten €
2.106,60
- salaris advocaat € 4.062,00 (2 punten x tarief IV € 2.031)
6.5
Als de in het incidenteel hoger beroep in het ongelijk te stellen partij zal het hof eveneens PMP in de kosten van het incidenteel hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Hoog Antink Beheer zullen worden vastgesteld op:
- salaris advocaat € 1.015,50 (1 punt x tarief IV (2.031: 2 =) 1.015,50)
6.6
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
6.7
Als eveneens niet weersproken zal het hof PMP veroordelen tot terugbetaling van hetgeen Hoog Antink Beheer ter uitvoering van de veroordelingen van het vonnis gewezen in conventie heeft voldaan.

7.De beslissing

Het hof, recht doende
in het principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 25 april 2018 en 21 november 2018, zoals aangevuld op 12 december 2018, voor zover gewezen in conventie en behoudens voor zover daarbij Hoog Antink Beheer is veroordeeld in de beslagkosten, bekrachtigt dit vonnis in zoverre, alsmede voor zover gewezen in reconventie, en doet voor het overige opnieuw recht;
wijst de vorderingen van PMP in conventie alsnog af;
veroordeelt PMP, indien en voor zover Hoog Antink Beheer uitvoering heeft gegeven aan de veroordelingen (onder 4.1 en 4.3) van het vonnis gewezen in conventie, tot terugbetaling daarvan aan Hoog Antink Beheer;
in het principaal hoger beroep:
veroordeelt PMP in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Hoog Antink Beheer wat betreft de conventie in eerste aanleg vastgesteld op
€ 1.924,00 voor verschotten en op € 3.342,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 2.106,60 voor verschotten en op € 4.062,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
in het incidenteel hoger beroep:
veroordeelt PMP in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Hoog Antink Beheer vastgesteld op € 1.015,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
in het principaal en incidenteel hoger beroep:
veroordeelt PMP in de nakosten, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- en de explootkosten van betekening van de uitspraak in geval PMP niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, O.G.H. Milar en J.G.J. Rinkes, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2021.