In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had de bestreden beschikking van de rechtbank Overijssel aangevochten, waarin de man was verplicht om een bijdrage van € 212,- per maand te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, geboren in 2015. De vrouw verzocht het hof om de alimentatie te verhogen naar € 588,- per maand, met terugwerkende kracht vanaf 5 juli 2019 of oktober 2019.
Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en het verloop van het hoger beroep besproken, waarbij beide partijen in persoon verschenen waren, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft vastgesteld dat de man en de vrouw tot juni 2019 een affectieve relatie hadden en dat de man de vader is van het minderjarige kind, dat bij de vrouw woont. De rechtbank had eerder de alimentatie vastgesteld op basis van de draagkracht van de man, maar de vrouw betwistte deze berekening en de ingangsdatum van de alimentatie.
Het hof heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld, rekening houdend met hun inkomsten uit loondienst en ondernemingen. De man had inkomsten uit verschillende dienstverbanden en een onderneming, terwijl de vrouw ook inkomsten uit loondienst en haar onderneming had. Na beoordeling van de financiële situatie van beide partijen, heeft het hof besloten dat de man met ingang van 1 oktober 2019 een bijdrage van € 348,- per maand moet betalen, met verdere aanpassingen in de daaropvolgende jaren. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de nieuwe alimentatieverplichtingen zijn vastgesteld, uitvoerbaar bij voorraad.