ECLI:NL:GHARL:2021:7018

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
21-003894-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van de Wegenverkeerswet en poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het verlaten van de plaats van een verkeersongeval en voor poging tot zware mishandeling. De zaak betreft twee incidenten: het eerste incident vond plaats op 2 juli 2015, waarbij de verdachte als bestuurder van een motorrijtuig een ongeval veroorzaakte en de plaats van het ongeval verliet zonder zijn gegevens achter te laten. Het tweede incident vond plaats op 11 september 2015, waarbij de verdachte de benadeelde partij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebracht door deze te duwen en te schoppen. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 weken, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, maar later ingetrokken. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen beoordeeld en geconcludeerd dat de verklaringen van de benadeelde partij en getuige niet bruikbaar zijn voor het bewijs, omdat zij hun eerdere verklaringen hebben ingetrokken. De verdachte is strafbaar verklaard en de opgelegde straf is in overeenstemming met de ernst van de feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003894-16
Uitspraak d.d.: 14 juli 2021
TEGENSPRAAK, na aanhouding niet verschenen

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 27 juni 2016 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-193871-15 en 18-186051-15, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 4 juli 2017 en 30 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van het in eerste aanleg onder parketnummer 18-186051-15 tenlastegelegde en bewezenverklaring van het in eerste aanleg onder parketnummer 18-193871-15 tenlastegelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte voor het tenlastegelegde onder parketnummer 18-193871-15 en het primair tenlastegelegde onder parketnummer 18-186051-15 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 weken. Ook is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 668,95 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-193871-15:
hij op of omstreeks 2 juli 2015 te [plaats] , gemeente [gemeente] , als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op of aan de [adres1] , de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [naam1] ) schade was toegebracht;
Zaak met parketnummer 18-186051-15 (gevoegd):
primair
hij op of omstreeks 11 september 2015, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde partij] opzettelijk (met kracht) tegen diens lichaam heeft geduwd, tengevolge waarvan, in elk geval mede tengevolge waarvan die [benadeelde partij] ten val is gekomen en/of (vervolgens) terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag, die [benadeelde partij] (met kracht) tegen diens hoofd en/of (elders) tegen diens lichaam heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 11 september 2015, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] (met kracht) tegen diens lichaam te duwen, tengevolge waarvan, in elk geval mede tengevolge waarvan die [benadeelde partij] ten val is gekomen en/of (vervolgens) terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag, die [benadeelde partij] (met kracht) tegen diens hoofd en/of (elders) tegen diens lichaam te schoppen en/of te trappen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

De beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat het in eerste aanleg onder parketnummer 18-193871-15 tenlastegelegde kan worden bewezen.
Verdachte moet worden vrijgesproken van het in eerste aanleg onder parketnummer
18-186051-15 tenlastegelegde, gelet op het feit dat de aangever [benadeelde partij] en getuige [getuige1] hun eerder bij de politie afgelegde verklaring ten overstaan van de raadsheer-commissaris hebben ingetrokken en beiden daarna niet opnieuw zijn gehoord ter terechtzitting.
Het standpunt van de verdachte
Verdachte heeft ter zitting van het hof van 4 juli 2017 ten aanzien van het onder parketnummer 18-193871-15 tenlastegelegde aangevoerd, dat zijn vriend [naam2] na de aanrijding een visitekaartje van verdachte achter de ruitenwisser van de door hem aangereden auto heeft geplaatst en dat hij daarom moet worden vrijgesproken.
Verdachte ontkent het in eerste aanleg onder parketnummer 18-186051-15 tenlastegelegde te hebben gepleegd en stelt dat hij ten tijde van het ten laste gelegde niet in Friesland was.
Het oordeel van het hof
Met betrekking tot het onder parketnummer 18-193871-15 tenlastegelegde
Het hof gaat op grond van de in de voetnoten vermelde wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden [1] .
Aangifte [naam1]
Op zondag 26 juni 2015 heb ik mijn auto, een Renault voorzien van kenteken [kenteken1] , slotvast en onbeschadigd achtergelaten op de parkeerplaats van [naam3] (het hof begrijpt: [naam3] ) aan de [adres1] 13 te [plaats] . Toen ik op vrijdag 3 juli 2015 omstreeks 12:00 uur weer bij mijn auto kwam zag ik dat er iemand tegen mijn auto was aangereden. Ik zag als gevolg van deze aanrijding de volgende schade: lak en deukschade aan de achterkant aan de bestuurderszijde. Tevens is er lakschade aan de bumper aan de bestuurderszijde. [2]
Proces-verbaal van bevindingen
Wij, verbalisanten, hoorden op 3 juli 2015 een collega zeggen dat zij Duitse mensen aan de balie had die gisteren slachtoffer waren geworden van een aanrijding waarbij de veroorzaker was doorgereden zonder zich bekend te maken. De veroorzaker van de aanrijding reed in
een zwarte Audi A3 voorzien van kenteken [kenteken2] . Mogelijk zou de bestuurder [verdachte]
zijn geweest. [3]
Verklaring verdachte
De Audi A3 zwart van kleur is van mij. Op donderdag (het hof begrijpt: donderdag 2 juli 2015) ben ik naar een bootverhuurbedrijf in [plaats] geweest. Ik reed achteruit en lette niet goed op. Ik reed met de rechterzijde tegen de linkerzijde van de geparkeerde auto. [4]
Proces-verbaal van bevindingen
Op 24 juli 2015 ontving ik, verbalisant, de videobeelden waarop de betreffende aanrijding te zien is. Ik zag dat nadat de zwarte Audi A3 tegen het voertuig van aangever reed, een manspersoon uitstapte aan de passagierszijde van de Audi. Dat deze persoon kennelijk even kort naar de schade keek en vervolgens weer in het voertuig stapte. [5] Ik zag dat de Audi vervolgens weg reed.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Daarnaast overweegt het hof dat het verweer van verdachte dat een kaartje of briefje met zijn gegevens onder de ruitenwisser van de aangereden Renault is geplaatst niet door de videobeelden van de betreffende aanrijding wordt bevestigd. In het hierboven genoemde proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 juli 2015 (volgnummer 7) relateert verbalisant [verbalisant1] in dit verband:
'Verdachte [verdachte] verklaarde in zijn verklaring dat hij zijn naam en telefoonnummer op een wit briefje had geschreven wat vervolgens door [naam4] op de achterruit zou worden gezet. Hiervan was op de beelden echter niets te zien. Men reed, nadat de schade kort was bekeken, weg.'
Daargelaten de wisselende verklaringen van verdachte over het soort briefje dat zou zijn achtergelaten - een wit briefje waarop hij zijn naam en telefoonnummer heeft geschreven, dan wel een visitekaartje dat hij in de auto had liggen - is het hof van oordeel dat het tijdsverloop tussen het uitstappen van de passagier aan de rechterkant van de auto en het weer instappen van deze persoon te kort is geweest voor het op enigerlei wijze achterlaten van gegevens. Hetgeen verdachte en de getuige [naam4] in dit verband hebben verklaard legt het hof dan ook als ongeloofwaardig terzijde. Het hof verwerpt het verweer.
Met betrekking tot het onder parketnummer 18-186051-15 primair tenlastegelegde
Het hof gaat op grond van de in de voetnoten vermelde wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden. [6]
Proces-verbaal bevindingen
Op vrijdag 11 september 2015 omstreeks 19.30 uur, bij het politiebureau te [plaats] zagen wij, verbalisanten, een persoon staan die zichtbaar pijn had. De persoon gaf op te zijn [benadeelde partij] geboren op [geboortedatum] 1970. [benadeelde partij] gaf aan te zijn mishandeld. Na doorvragen gaf hij de naam van [verdachte] die hem geschopt en geslagen had. Wij zagen dat [benadeelde partij] duidelijk erg veel pijn had aan de rechterzijde van zijn hoofd. Hij wees steeds op een plek aan de rechterzijde van zijn hoofd waar het kaakgewricht zit. Wij zagen op het achterhoofd van [benadeelde partij] een grote buil zitten met duidelijk een soort ontvelde wond waar geen bloed uit kwam. Tevens zagen ze dat [benadeelde partij] erg kreupel liep.
Gezien bovenstaande hebben wij een ambulance voor [benadeelde partij] laten komen die hem na onderzoek hebben meegenomen naar het ziekenhuis te [plaats] .
In het ziekenhuis vernamen wij van [benadeelde partij] dat hij naar aanleiding van een auto ruzie had met [verdachte] . [verdachte] zou een aanrijding met de auto hebben gehad waarbij deze de plaats ongeval had verlaten zonder gegevens achter te laten. Volgens [benadeelde partij] heeft [verdachte] hem aangezet tot het afleggen van een valse verklaring bij de politie.
De ruzie zou vandaag zijn geëscaleerd op straat. [benadeelde partij] gaf aan door [verdachte] en een hem onbekende persoon te zijn aangesproken en door [verdachte] op de grond te zijn gegooid. [verdachte] zou [benadeelde partij] meerdere malen hebben geschopt en geslagen. [benadeelde partij] gaf aan dat hij met een andere persoon op straat was die getuige was van zijn mishandeling. [7]
Aangifte [benadeelde partij]
Gisteravond 11 september 2015 bevond ik mij in [plaats] . Ik reed in een auto van een vriend van mij, ik noem hem altijd " [naam5] ". Op het moment dat ik de auto parkeerde zag ik [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte [verdachte] ) aankomen. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij met twee handen opzettelijk en met kracht wegduwde. Ik voelde dat ik hierdoor op de grond viel. Ik werd erg duizelig, kon niets meer zien. Ik voelde dat ik meerdere malen werd geschopt. Ik voelde dat dit pijn deed. Dit moet [verdachte] zijn geweest want het was gelijk nadat hij mij naar de grond duwde. Ik voelde dat ik tegen mijn hoofd en tegen mijn zij werd geschopt. Ik heb hier nog last van en ben voor behandeling naar het ziekenhuis geweest. Ik kan niet eens normaal eten. [8]
Proces-verbaal bevindingen met betrekking tot de getuige [getuige1]
Ik, verbalisant, was op 12 september 2015 werkzaam op het politiebureau te [plaats] . [getuige1] kwam samen met [benadeelde partij] aan het bureau. [benadeelde partij] wilde aangifte doen van mishandeling. [getuige1] wilde geen getuigenverklaring afleggen maar wilde wel vertellen wat hij had gezien. Ik, verbalisant, heb zijn verklaring vastgelegd. Met "ik" wordt hieronder [getuige1] bedoeld. Hij vertelde het volgende:
"Ik was in de auto op 11 september 2015 tussen 15:30 uur en 16:00 uur in de [adres2] in [plaats] . Wij reden de straat uit en ik zag dat [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte [verdachte] ) de straat in kwam rijden. Ik zag dat [verdachte] zijn auto parkeerde en uitstapte en ik zag dat [benadeelde partij] (het hof begrijpt: [benadeelde partij] ) ook uitstapte. Ik zag dat toen het geduw over en weer begon. Ik zag dat [verdachte] als eerste een duw gaf tegen [benadeelde partij] . Ik zag daarna dat [benadeelde partij] terugduwde en ik hoorde dat zij beiden in het Arabisch tegen elkaar schreeuwden. Ik zag dat [verdachte] hierna een hardere duw gaf aan [benadeelde partij] en ik zag dat [benadeelde partij] op de grond viel. Ik zag dat [benadeelde partij] op de grond zat en rustig overeind wilde komen. Ik zag dat [verdachte] met een aanloop met zijn rechtervoet een harde trap tegen het hoofd van [benadeelde partij] gaf." [9]
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Zowel aangever [benadeelde partij] als de getuige [getuige1] zijn in hoger beroep door de raadsheer-commissaris gehoord. Kort en zakelijk weergegeven komt de verklaring van aangever [benadeelde partij] bij de raadsheer-commissaris erop neer dat hij wel een ontmoeting had met [verdachte] op 11 september 2015 in [plaats] en dat hij op de grond is gevallen, maar dat hij een valse aangifte heeft gedaan en heeft gelogen over de mishandeling door [verdachte] . Getuige [getuige1] verklaarde bij de raadsheer-commissaris dat hij het allemaal niet meer weet, dat hij niets heeft gezien en er niets mee te maken wil hebben. Hij wilde [benadeelde partij] alleen maar helpen omdat hij bewusteloos was.
De advocaat-generaal heeft ter zitting van het hof het standpunt ingenomen dat de verklaringen van [benadeelde partij] en [getuige1] zoals zij die destijds tegenover de politie hebben afgelegd niet bruikbaar zijn voor het bewijs nu zij daar ten overstaan van de raadsheer-commissaris op zijn teruggekomen. Het hof overweegt in dit verband het volgende.
De Hoge Raad overwoog in zijn arrest van 6 juni 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AV4834) als volgt:
(i) Afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de aard van de zaak en de omstandigheid of en in hoeverre het tenlastegelegde door de verdachte wordt ontkend, kunnen beginselen van een behoorlijke procesorde meebrengen dat het openbaar ministerie bepaalde personen als getuige ter terechtzitting dient op te roepen, dan wel dat de rechter zodanige oproeping ambtshalve dient te bevelen, bij gebreke waarvan processen-verbaal voorzover inhoudende de door die personen in het opsporingsonderzoek afgelegde verklaringen niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
(ii) Het onder (i) overwogene zal in ieder geval gelden indien een ambtsedig proces-verbaal inhoudende een in het opsporingsonderzoek afgelegde belastende verklaring van een persoon, het enige bewijsmiddel is waaruit verdachtes betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit rechtstreeks kan volgen en die persoon nadien door een rechter is gehoord en ten overstaan van deze die verklaring heeft ingetrokken of een op essentiële punten ontlastende nadere verklaring heeft afgelegd, dan wel heeft geweigerd te verklaren omtrent de feiten en omstandigheden waarover hij eerder heeft verklaard.
Indien dit is geschied ter gelegenheid van een verhoor van de bedoelde persoon door de rechter-commissaris behoort deze persoon ter terechtzitting in eerste aanleg en in geval van appel ook ter terechtzitting in hoger beroep als getuige te worden gedagvaard of opgeroepen, opdat de rechter zich door eigen waarneming van de getuige een oordeel zal kunnen vormen omtrent de betrouwbaarheid van diens verklaringen dan wel omtrent de redenen van diens weigering aldaar een verklaring af te leggen.
In het onderhavig geval hebben de aangever en de getuige uit wiens verklaringen samen de rechtstreekse betrokkenheid van verdachte bij het verwetene uitsluitend kan worden afgeleid hun verklaringen beiden gewijzigd. Zij hebben dit pas in appel, ten overstaan van de raadsheer-commissaris, gedaan. Het door de Hoge Raad bepaalde in bovenstaand arrest kan in die zin daarom als uitgangspunt worden genomen bij de beantwoording van de vraag of de verklaringen van deze beide getuigen voor het bewijs gebruikt kunnen worden, ondanks dat de getuigen niet ter zitting van het hof zijn gehoord.
Het hof concludeert echter dat van een situatie als beschreven in het arrest van de Hoge Raad geen sprake is. Het overweegt hiertoe het volgende.
In het opsporingsonderzoek kon de betrokkenheid van verdachte rechtstreeks worden afgeleid uit een tweetal verklaringen, namelijk die van aangever en van de getuige [getuige1] . Hierbij is van belang dat de verklaring van getuige [getuige1] is gebaseerd op de eigen waarneming van het gedrag van verdachte en niet op hetgeen aangever hem heeft verteld over wat er is gebeurd. Er is daarnaast geen reden aan te nemen dat hij zich in die verklaring heeft laten sturen door verdachte.
Onder deze omstandigheden hoeven de door de Hoge Raad geformuleerde procedurele waarborgen ter ondersteuning van een zo betrouwbaar mogelijke bewijsvoering niet te worden toegepast om de door beide getuigen bij de politie afgelegde verklaringen te kunnen gebruiken.
Het hof is daarom van oordeel dat het in het kader van een zorgvuldige totstandkoming van het bewijsoordeel niet noodzakelijk is getuigen [benadeelde partij] en [getuige1] op de terechtzitting als getuigen te horen.
Gelet op de onder ede afgelegde gewijzigde verklaringen dient echter wel met zorg de betrouwbaarheid van de verklaringen bij de politie en van die afgelegd onder ede bij de raadsheer-commissaris te worden beoordeeld.
Het hof stelt vast dat getuige [getuige1] tijdens zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris [10] niet ondubbelzinnig is teruggekomen op zijn eerder bij de politie afgelegde verklaring, maar dat hij wisselend en daardoor onduidelijk heeft verklaard. Hij heeft aangegeven de situatie niet te hebben waargenomen omdat het achter hem gebeurde, dat hij met zijn telefoon bezig was en het daarom niet zou hebben gezien, maar ook dat de twee mannen wel tegen elkaar aan het praten waren en dat de beide mannen in een auto zijn gestapt. Hij heeft daarnaast gezegd dat hij het zich allemaal niet meer kan herinneren vanwege drugsgebruik. Tenslotte heeft hij gezegd “Jullie zetten heel veel mensen op risico. U bent goed beveiligd en gaat naar huis, dat geldt niet voor iedereen”.
Aangever heeft zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris ingetrokken en heeft aangegeven dat hij belastend over verdachte heeft verklaard om financiële redenen en onder invloed van drank en drugs. [11] Hij heeft gezegd zijn letsel te hebben opgelopen omdat hij was gevallen. Er is geen sprake geweest van enig voorval. Hij sprak met [verdachte] over drank en drugs. Wat hij en [getuige1] eerder hebben verklaard is gelogen.
Over de verklaringen bij de raadsheer-commissaris merkt het hof op dat zij beide als wisselend en warrig aangemerkt kunnen worden. Zij vinden bovendien geen steun in elkaar of in de overige inhoud van het dossier, waarbij het hof nog opmerkt dat de diverse letsels van [benadeelde partij] en de ernst daarvan, zoals één en ander door hem zijn beschreven en door verbalisanten zijn waargenomen, niet passen bij een enkele val op de grond.
Het hof schuift deze verklaringen als ongeloofwaardig terzijde waarbij het hof ook in aanmerking neemt dat aangever [benadeelde partij] tegenover verbalisanten heeft verklaard in de context van het hiervoor besproken feit (het onder parketnummer 18-193871-15 tenlastegelegde) door verdachte te zijn aangezet tot het afleggen van een valse verklaring.
Ten aanzien van de verklaringen van aangever en [getuige1] bij de politie overweegt het hof het volgende.
[getuige1] heeft bij de politie gedetailleerd verklaard over wat hij heeft waargenomen. Hetgeen hij heeft gezien wordt bovendien bevestigd door de verklaring van aangever [benadeelde partij] afgelegd op 11 september 2015 direct na het incident en zijn verklaring zoals hij deze een dag later bij zijn aangifte heeft afgelegd. Hun beider verklaringen vinden daarnaast steun in hetgeen is gerelateerd in het proces-verbaal van bevindingen van 11 september 2015 waaruit blijkt dat aangever direct nadat het incident zou hebben plaatsgevonden, zich heeft gemeld bij het politiebureau met zichbare pijn. Er is toen geconstateerd dat hij een wond op zijn achterhoofd had, pijn aan zijn rechter kaakgewricht, letsel aan zijn rechter onderbeen en moeilijk liep en meteen heeft aangegeven door verdachte aangevallen te zijn. Een dag later tijdens zijn aangifte is hij daarbij gebleven en heeft gedetailleerd en consequent uitleg gegeven over het hoe en waarom van het gebeuren.
De verklaringen van aangever [benadeelde partij] en getuige [getuige1] kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt in dit verband dat van een voor verdachte ontlastende getuige in de persoon van Ismail Bouhila geen sprake is, nu deze getuige bij de rechter-commissaris van de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij de bewuste dag en avond niet in Friesland was, niet heeft bevestigd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-193871-15 en in de zaak met parketnummer 18-186051-15 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-193871-15:
hij op 2 juli 2015 te [plaats] , gemeente [gemeente] , als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op of aan de [adres1] , de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan een ander (te weten [naam1] ) schade was toegebracht;
Zaak met parketnummer 18-186051-15:
primair
hij op 11 september 2015, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde partij] opzettelijk met kracht tegen diens lichaam heeft geduwd, tengevolge waarvan die [benadeelde partij] ten val is gekomen en vervolgens, terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag, die [benadeelde partij] met kracht tegen diens hoofd en tegen diens lichaam heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-193871-15 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in de zaak met parketnummer 18-186051-15 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verlaten van de plaats van een ongeval terwijl hij wist daarbij schade aan een ander te hebben toegebracht.
Voorts heeft verdacht zich schuldig gemaakt een poging tot zware mishandeling, waarbij hij het slachtoffer tegen het hoofd en lichaam heeft geschopt. De verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn slachtoffer. Het slachtoffer heeft als gevolg van deze verwondingen korte tijd in het ziekenhuis verbleven en had moeite met eten.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt het hof tevens rekening met het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 3 juni 2021 waaruit blijkt dat verdachte in Nederland meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Het hof houdt ook rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Verdachte heeft op 8 juli 2016 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof pas op 14 juli 2021 arrest wijst. Een groot deel van de opgelopen vertraging (van 14 februari 2019 tot eind 2020) is te wijten aan de detentie van de verdachte in het buitenland, hetgeen voor zijn eigen risico komt.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 weken met aftrek van voorarrest passend en geboden is. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden zal het hof verdachte echter veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, met aftrek van het voorarrest.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering is toegewezen tot een bedrag van € 668,95 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft de vordering tot schadevergoeding ter zitting van 4 juli 2017 van het hof ingetrokken. Omtrent deze vordering hoeft derhalve in hoger beroep niet meer te worden beslist.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 57, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-193871-15 en in de zaak met parketnummer 18-186051-15 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-193871-15 en in de zaak met parketnummer 18-186051-15 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 2 oktober 2015 onder CJIB nummer 5132 5420 0238 7224.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. M.C. van Linde, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 14 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier (registratienummer 2015190495) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om (kopieën conform de originele) processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte d.d. 3 juli 2015 (volgnr. 11)
3.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 juli 2015 (volgnr. 5)
4.Een proces-verbaal van verhoor d.d.7 juli 2015 (volgnr. 3)
5.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 juli 2015 (volgnr. 7)
6.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier (registratienummer 2015267413) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om (kopieën conform de originele) processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
7.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 september 2015 (pag. 22)
8.Een proces-verbaal van aangifte d.d. 12 september 2015 (pag. 14)
9.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 september 2015 (pag. 30)
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige1] d.d. 14 juni 2018.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij] d.d. 12 april 2018.