ECLI:NL:GHARL:2021:6962

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
200.266.798
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de opzegging van een duurovereenkomst en de vraag naar schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Falk Courier B.V. over de opzegging van een duurovereenkomst. De rechtbank Midden-Nederland had eerder geoordeeld dat Falk de overeenkomst op een redelijke manier had opgezegd, met een opzegtermijn van ongeveer drie maanden, en dat er een zwaarwegende grond voor de opzegging bestond. [Appellant] vorderde in hoger beroep een schadevergoeding van € 125.000, omdat hij meende dat de overeenkomst ten minste tot 1 september 2018 had moeten doorlopen. Het hof bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat Falk voldoende redenen had om de overeenkomst op te zeggen, gezien de financiële problemen van de vof en de belastingaanslagen. Het hof oordeelde dat de opzegtermijn redelijk was en dat Falk voldoende rekening had gehouden met de belangen van [appellant]. De vordering tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat het hof van mening was dat Falk niet verplicht was om een schadevergoeding aan te bieden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.266.798
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, NL18.17610)
arrest van 20 juli 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. P. de Haan,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Falk Courier B.V.,
gevestigd te Soest,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Falk,
advocaat: mr. L.F.P. Coehorst.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 20 juni 2019 dat de rechtbank Midden-Nederland heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven tevens wijziging van eis met producties;
- de memorie van antwoord met productie;
- de akte van de zijde van [appellant] ;
- de akte ten behoeve van schriftelijke zitting van de zijde van Falk.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.Samenvatting en beslissing rechtbank en hof

3.1
In dit hoger beroep staat de vraag centraal of Falk de overeenkomst met [appellant] heeft opgezegd, of Falk deze overeenkomst mocht opzeggen en zo ja, of Falk aan [appellant] een aanbod had moeten doen om aan hem een (schade)vergoeding te betalen.
3.2
Bij de rechtbank heeft [appellant] vervangende schadevergoeding gevorderd wegens het niet in acht nemen van een voldoende redelijke opzegtermijn uit hoofde van de tussen partijen bestaande duurovereenkomst, een en ander nader op te maken bij staat.
3.3
De rechtbank heeft overwogen dat wanneer wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging van een overeenkomst, deze in beginsel opzegbaar is. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en de inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging alleen maar mogelijk is als daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat. Ook kunnen die eisen maken dat rekening moet worden gehouden met een bepaalde opzegtermijn, of dat de opzegger een aanbod moet doen tot betaling van een (schade)vergoeding.
3.4
De rechtbank heeft geoordeeld dat in dit geval de wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging en dat Falk de overeenkomst mocht opzeggen op de manier waarop zij dat heeft gedaan. Zij had een voldoende zwaarwegende grond om de opzegging te doen en de gehanteerde opzegtermijn van (circa) drie maanden is, gelet op de omstandigheden, niet onredelijk. Bovendien heeft Falk in voldoende mate rekening gehouden met de belangen van de vof. De rechtbank heeft de vordering van [appellant] afgewezen en daarbij in het midden gelaten of [appellant] (proces)bevoegd is om de vordering in te stellen, terwijl de overeenkomst met de vof is gesloten.
3.5
In hoger beroep heeft [appellant] zijn vordering gewijzigd in die zin, dat hij een bedrag van € 125.000 vordert als (schade)vergoeding, althans een bedrag dat het hof redelijk acht. Het hof beslist net als de rechtbank dat Falk voldoende zwaarwegende grond had om de overeenkomst met de vof op te zeggen, dat de opzegtermijn van ongeveer drie maanden niet onredelijk is en dat Falk in voldoende mate rekening heeft gehouden met de belangen van de vof. Het hof zal het vonnis van de rechtbank om die reden bekrachtigen en hierna uiteenzetten hoe hij tot dit oordeel is gekomen.

4.De achtergrond van het geschil

4.1
Falk exploiteert een koeriersbedrijf voor poststukken. [appellant] verrichtte van 2008 tot 2011 koeriersdiensten voor Falk vanuit zijn eenmanszaak. Vanaf 2011 heeft de vof “ [naam1] ” (hierna: de vof) deze werkzaamheden overgenomen. [appellant] is een van de twee vennoten van de vof.
4.2
Door middel van een tweetal ondertekende “Offertes Financial Lease via SkyNet” (waarvan er één is gedateerd op 29 februari 2016 en de ander ongedateerd) heeft [appellant] namens de vof twee voertuigen “Ford Transit” geleased tegen betaling van 30 maandelijkse termijnen van € 550 per voertuig. Tegen een restbetaling van € 1.500 respectievelijk
€ 1.708,85 worden de voertuigen eigendom van de vof.
4.3
Eind 2016 heeft de belastingdienst de vof aangesproken voor een belastingschuld. Falk heeft de vof toen een bedrag van € 13.000 geleend om deze schuld bij de belastingdienst in te lossen. Op 1 juni 2017 heeft de belastingdeurwaarder onder Falk beslag gelegd voor een bedrag van circa € 9.000 ten laste van de vof.
4.4
In een interne e-mail schrijft [naam2] (hierna: [naam2] ) van Falk aan [naam3] (hierna: [naam3] ) van Falk op 1 juni 2017, 13.40 uur, met als onderwerp “beslaglegging [naam1] ”, (onder meer) als volgt:
“Denk dat we snel met hem om tafel moeten om te bespreken met hem.
Kijken of hij juni en juli iets kan doen en dan in augustus de route overdraagt.
Op papier naar de belasting boeken we hem nu af lijkt me het handigst. (…)”
Op 1 juni 2017, 15.31 uur, eveneens per interne e-mail, met als onderwerp “beslaglegging [naam1] ” schrijft [naam4 ] Brink (hierna: [naam4 ] ) van Falk aan [naam2] als volgt:
“ [naam2]
Met [naam3] net even gesproken over [naam5] .
Je moet vandaag of morgen met hem in gesprek en de situatie met hem bespreken.
Hoe wil hij de toekomst in met Falk. Hij rijdt voor EUR 1.000 terwijl iemand anders voor EUR 750 kan rijden.
Hij heeft nog 2 auto’s die afbetaald moeten worden.
Als hij niet kan rijden voor EUR 750 dan zijn we bereid om de 2 auto’s terug te nemen tegen dagwaarde waarbij we hopen daarmede de schuld te kunnen verrekenen.
Hij heeft een schuld ad EUR 6.500 aan ons inzake voorgeschoten belasting die per direct is afgelost met zijn recente factuur zoals vandaag ontvangen. Dit moet schriftelijk aan hem medegedeeld worden dat dit zojuist heeft plaatsgevonden voordat de belastingdienst beslag legt.
Tegelijkertijd hebben we de komende maand de aflossing van de auto’s overgemaakt aan SkyNet Services.
Er is beslag gelegd door de belastingdienst bij SkyNet Services, echter dat doet niets. Er wordt eerdaags beslag gelegd bij Falk Courier zodat we ‘verplicht’ zijn om de betaling van zijn factuur aan de belastingdienst te moeten overmaken.
Kortom, is hij zich bewust van de situatie?
En hoe ziet hij de toekomst? (…)”
In een e-mail van 26 juni 2017, 11.41 uur, schrijft [naam2] (onder meer) als volgt aan de vof:
Beste [naam5] ,
Zoals gezegd is er beslag gelegd op een bedrag van € 6.579,00.
Daarnaast hebben we jou in een keer een bedrag geleend van € 13.000 om af te kunnen lossen.
Kennelijk heb je dit niet in 1 keer voldaan maar verdeelt over meerdere perioden. (…)
In een e-mail van 26 juni 2017, 11.46 uur, schrijft de vof (onder meer) als volgt aan [naam2] :
Beste [naam2] ,
U snapt het niet.
De totale bedrag was vele malen hoger dan ik had geleend.
Ook daarvan heb ik bewijs liggen.
Dat wat er beslag is gelegd is nog niet eens de boete bedrag in zijn totaliteit. (…)
In reactie hierop schrijft [naam2] op 26 juni 2017, 12.00 uur, aan de vof:
[naam5] ,
Denk dat jij het niet snapt.
Wij houden hier geen goed gevoel aan over.
Temeer je 3 weken geleden hiervoor al gewaarschuwd bent en vervolgens niets is opgelost. (…)
In een interne e-mail schrijft [naam2] aan [naam4 ] op 27 juni 2017, (onder meer) als volgt:
Hoi [naam3] ,
[naam5] hier net op kantoor gehad.
Hij wil heel graag nog een kans, desnoods voor een nog lager bedrag als hij maar inkomen heeft.
Ik heb aangegeven dat niet alleen de prijs doorslag geeft maar ook het vertrouwen en dat dit na het bezoek van de belasting weg is.
Hij smeekt om nog een kans, ik heb aangegeven dat dit niet gaat gebeuren en dat we met elkaar in goed overleg tot een eind moeten komen.
Dan in ieder geval nog 1 of 2 maanden na 1 september extra om een aantal zaken te kunnen regelen.
Met een paar maanden is hij volgens eigen zeggen van ALLE schulden af.
Ofwel of er ruimte is om oktober / november nog met hem te werken.
Heb aangegeven dat met jou te bespreken en hij wil heel graag een gesprek met jou, hij vindt dat hij dat wel “verdiend” heeft na al die jaren (en daar kan ik enigszins wel inkomen). (…)
4.5
Op of omstreeks 26 juni 2017 heeft de belastingdienst onder Falk ten laste van de vof derdenbeslag gelegd voor een bedrag van € 6.579. Dit beslag had betrekking op belastingaanslagen over oktober 2014 tot en met maart 2015. Vervolgens heeft de belastingdienst op 12 juli 2017 opnieuw beslag gelegd onder Falk ten laste van de vof voor een bedrag van € 63.443.
4.6
In een e-mailbericht van 28 juli 2017 schrijft Falk aan de vof:
(…) Zoals eerder aangegeven hebben we de opzegging per 1 augustus verlengd met een maand en uitgesteld naar 1 september.
Voor de volledigheid bevestigen wij hierbij nogmaals de samenwerking per
1 september te beëindigen. (…)
4.7
Falk heeft uiteindelijk op grond van de gelegde beslagen ten laste van de vof een bedrag van € 30.177,30 aan de belastingdienst overgemaakt in de maanden juli en augustus 2017.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Wat vordert [appellant] ?
5.1
[appellant] vordert een (schade)vergoeding van in hoofdsom € 125.000 omdat Falk de overeenkomst met de vof heeft opgezegd zonder een redelijke opzegtermijn. [appellant] meent dat de overeenkomst ten minste tot 1 september 2018 had moeten doorlopen.
Heeft Falk de overeenkomst met de vof onvoorwaardelijk opgezegd?
5.2
Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat Falk de overeenkomst met de vof heeft opgezegd in juni 2017. [appellant] heeft deze opzegging erkend tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 24 mei 2019, zoals blijkt uit het proces-verbaal van deze zitting. Anders dan [appellant] is het hof van oordeel dat Falk deze opzegging onvoorwaardelijk heeft gedaan. De omstandigheid dat Falk bereid was om deze opzegging mogelijk te heroverwegen indien de vof zou kunnen aantonen dat de problemen met de belastingdienst waren opgelost, betekent niet dat sprake was van een voorwaardelijke opzegging. Daarbij komt dat het hof niet heeft kunnen vaststellen dat de vof aan Falk heeft kunnen aantonen dat de problemen met de belastingdienst waren opgelost.
5.3
Weliswaar heeft [appellant] gesteld dat hij aan Falk bewijs heeft laten zien dat het beslag van de belastingdienst was opgeheven, maar Falk heeft dit gemotiveerd betwist. Gelet op deze gemotiveerde betwisting door Falk – ook al in eerste aanleg - , had het op de weg van [appellant] gelegen om dit bewijs in het geding te brengen of althans een bewijsaanbod daartoe te doen. Dat alles heeft [appellant] nagelaten. Dat het bedrag waarvoor het beslag door de belastingdienst omlaag ging, is terug te voeren op de substantiële betalingen die door Falk op grond van het derdenbeslag zijn gedaan, zegt niets over de (on)gegrondheid van dat beslag. Evenmin volgt uit de brief van de belastingdienst, die [appellant] als productie 13 bij akte in het geding heeft gebracht, dat het beslag ten onrechte was gelegd en/of was opgeheven.
Was de overeenkomst tussen Falk en de vof opzegbaar en bestond daarvoor een zwaarwegende grond?
5.4
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de juiste maatstaf heeft gehanteerd – zoals ook weergegeven onder r.o. 3.3 van dit arrest – ter beantwoording van de vraag of Falk de overeenkomst met de vof kon opzeggen. Net als de rechtbank vindt het hof dat de problemen van de vof met de belastingdienst een voldoende zwaarwegende grond waren om de overeenkomst op te zeggen. Falk had in 2016 al een lening aan de vof verstrekt ter hoogte van € 13.000 om een schuld bij de belastingdienst in te lossen en vervolgens heeft de belastingdeurwaarder op 1 juni 2017 ten laste van de vof beslag onder Falk gelegd voor een bedrag van € 9.000. Op dat moment had Falk gelet op de eerdere lening al voldoende redenen om aan te nemen dat door dit beslag de inkomsten van de vof grotendeels weg zouden vallen en dat een reëel risico bestond dat de vof de kosten voor het draaiende houden van haar bedrijf niet meer kon dragen. Falk liep daarmee het reële risico dat de vof niet meer in staat zou zijn om haar deel van de overeenkomst tussen partijen na te komen.
Dit blijkt onder meer uit de interne correspondentie die Falk in het geding heeft gebracht, waaronder het interne e-mailbericht van 2 juni 2017 over een gesprek met [appellant] met als onderwerp “beslaglegging Al-Madad”:
[naam5] is erg geschrokken en maakt zich erg zorgen over zijn toekomst en die van zijn jongens. (…)
Indien er geen of weinig geld komt dan heeft hij echt een probleem want kan zijn koeriers niet betalen etc. (…)
5.5
Nadien heeft de belastingdienst nog twee keer beslag gelegd onder Falk ten laste van de vof voor aanzienlijke bedragen. Wat ook moge zijn van de stelling van [appellant] dat er geen belastingschuld meer was per 23 augustus 2017, er geen problemen waren bij de uitvoering van de werkzaamheden en dat de continuïteit van de werkzaamheden niet in gevaar was, deze kan hem niet baten. Falk had op 2 juni 2017 de overeenkomst immers al op goede gronden opgezegd.
De door Falk gehanteerde opzegtermijn
5.6
Uit de erkenning van [appellant] dat Falk de overeenkomst met de vof heeft opgezegd in combinatie met de stelling van Falk dat deze opzegging op 2 juni 2017 heeft plaatsgevonden – welke stelling [appellant] niet of in ieder geval in onvoldoende mate heeft weersproken – concludeert het hof dat de opzegtermijn vanaf die datum is gaan lopen. Tussen partijen staat verder vast dat Falk de datum waartegen is opgezegd heeft verlengd tot 1 september 2017.
5.7
[appellant] heeft aangevoerd dat deze opzegtermijn niet redelijk is, gelet op de duur van de overeenkomst en zijn persoonlijke omstandigheden. Hij vindt ook dat de overeenkomst met Falk in ieder geval tot 1 september 2018 had moeten doorlopen, omdat dit de resterende termijn was van de leaseovereenkomsten van de bussen waarmee [appellant] de koeriersdiensten verzorgde.
5.8
Hiervoor is in r.o. 5.4 overwogen dat de bedrijfsvoering van de vof – en daarmee de bedrijfsvoering van Falk – op het spel stond. Falk heeft daarbij onweersproken aangevoerd dat de markt voor koeriersdiensten goed is en dat de geboden termijn van 3 maanden [appellant] voldoende gelegenheid bood om voor andere opdrachtgevers te gaan rijden. In dat licht bezien staat de duur van de overeenkomst tussen Falk en de vof gelet op de zwaarwegende grond die Falk had niet in de weg aan opzegging van de overeenkomst op een termijn van circa 3 maanden. Het moge zo zijn dat de prijzen onder druk staan, zoals [appellant] heeft aangevoerd, maar daar staat tegenover dat Falk [appellant] , zijn mede-vennoot en al hun medewerkers heeft aangeboden om bij haar in dienst te treden, zodat zij konden voorzien in hun levensonderhoud. In relatie tot de opzegtermijn heeft Falk daarom voldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [appellant] .
5.9
Ten aanzien van de grief van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte niet de plotselinge beëindiging van de leaseovereenkomsten heeft betrokken bij het oordeel, overweegt het hof als volgt. De leaseovereenkomsten waarop [appellant] doelt zijn gesloten tussen de vof en SkyNet Services B.V., een aan Falk gelieerde vennootschap, terwijl [appellant] procedeert in persoon en niet in de hoedanigheid van vennoot. Weliswaar heeft [appellant] in de procedure in eerste aanleg gesteld dat hij bevoegd is om deze vorderingen namens de vof in te stellen en, voor zover nodig, gevolmachtigd is door de andere vennoten, maar van een dergelijke volmacht is het hof niet gebleken en deze proceshoedanigheid blijkt ook niet uit de procesinleiding waarin [appellant] (in persoon) als eisende partij wordt vermeld.
5.1
Verder is niet gebleken dat, nadat de overeenkomst tussen [appellant] en Falk door [appellant] was ingebracht in de vof in 2011, daarnaast separaat met [appellant] is gecontracteerd, zodat hij geen zelfstandige contractspartij is in de relatie met Falk. Bij gebreke van een contractuele relatie tussen [appellant] en Falk en bij gebreke van de vof als procespartij in deze procedure, had het op de weg van [appellant] gelegen om te stellen, en bij betwisting te onderbouwen, dat het inhouden en/of verrekenen door Falk van de door de vof aan SkyNet Services B.V. verschuldigde leasetermijnen (ook) onrechtmatig is jegens hem. Dat heeft [appellant] in onvoldoende mate naar voren gebracht, want hij stelt weliswaar dat een en ander onrechtmatig is maar onderbouwt dat verder niet. Het gevolg daarvan is dat het hof niet kan vaststellen dat Falk jegens [appellant]
zelfonrechtmatig heeft gehandeld zodat dat er geen gronden zijn om dit in de beoordeling te betrekken.
Geen schadevergoeding
5.11
Het hof wijst de gevorderde schadevergoeding aan [appellant] af. [appellant] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat Falk gehouden was om een aanbod tot schadevergoeding te doen, omdat zij geen redelijke opzegtermijn heeft gehanteerd. Zoals hiervoor is overwogen, vindt het hof dat Falk wel een redelijke opzegtermijn heeft gehanteerd. Het hof laat bovendien meewegen dat Falk heeft aangeboden om iedereen in dienst te nemen, wat als een belangrijke handreiking moet worden gezien.
Geen bewijs
5.12
Omdat [appellant] geen voldoende concrete feiten heeft gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, komt het hof niet toe aan bewijslevering.

6.De conclusie van het hof

De grieven van [appellant] slagen niet. Daarom zal het hof het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht bekrachtigen. Omdat [appellant] in hoger beroep ongelijk krijgt, moet hij de kosten van de procedure in hoger beroep betalen. Deze kosten worden aan de kant van Falk vastgesteld op € 5.382 aan griffierecht en op € 4.917 voor salaris van de advocaat (berekend volgens het liquidatietarief, 1,5 punt maal tarief € 3.278).

7.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt in hoger beroep het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 20 juni 2019;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Falk vastgesteld op € 5.382 voor verschotten en op € 4.917 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Hoogland, A.A. van Rossum en A.J. Louter, is ondertekend door de voorzitter en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2021