ECLI:NL:GHARL:2021:6951

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
200.285.183/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorschot op schadevergoeding wegens aardbevingsschade aan boerderij

In deze zaak vorderen appellanten, eigenaren van een boerderij in [woonplaats1], een voorschot op schadevergoeding van de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM) wegens schade door aardbevingen die zijn veroorzaakt door gaswinning. De appellanten stellen dat hun boerderij sinds 2008 aanzienlijke schade heeft opgelopen, waardoor het niet langer veilig is om er te verblijven. De schade is door deskundigen getaxeerd op meer dan 1 miljoen euro. In kort geding vorderden zij een voorschot van € 250.000,- om een woonunit aan te schaffen, maar de voorzieningenrechter wees deze vordering af, omdat er geen spoedeisend belang zou zijn. Appellanten gingen in hoger beroep.

Het hof oordeelt dat er wel degelijk sprake is van een spoedeisend belang, gezien de acuut onveilige situatie van de boerderij. Het hof wijst een voorschot van € 100.000,- toe, omdat de constructieve gebreken in de boerderij een onmiddellijke voorziening vereisen. Het hof overweegt dat NAM aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van de aardbevingen en dat de appellanten voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de situatie in de boerderij onveilig is. De beslissing van de voorzieningenrechter wordt vernietigd en NAM wordt veroordeeld tot betaling van het voorschot, evenals de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.285.183/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 132237)
arrest van 20 juli 2021
in de zaak van

1.[appellante1] ,

wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[appellante1],
2. [appellant2] ,
wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[appellant2],
appellanten,
bij de rechtbank: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. L.H. Haarsma, die kantoor houdt te Paterswolde,
tegen
Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V.,
gevestigd te Assen,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
NAM,
advocaat: mr. P.A.Th. Kostwinder, die kantoor houdt te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Naar aanleiding van het tussenarrest van het hof van 6 april 2021 heeft op 21 mei 2021 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Een kopie van het proces-verbaal dat daarvan is opgemaakt, is aan het dossier toegevoegd. Hierna hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof beslist dat vandaag arrest wordt gewezen.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1
[appellanten] c.s. stellen zich op het standpunt dat hun woonboerderij te [woonplaats1] vanaf 2008 aanzienlijke schade heeft opgelopen door aardbevingen als gevolg van de gaswinning door NAM in hun regio. De omvang van de totale schade is door deskundigen getaxeerd op een bedrag van ruim 1 miljoen euro. Deze schade is er ook de oorzaak van dat zij niet meer veilig in hun boerderij kunnen wonen en elders woonruimte moeten betrekken. [appellanten] c.s. vorderen daarom in kort geding dat NAM wordt veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 250.000 op de uiteindelijk aan hen uit te keren schadevergoeding, welk voorschot zij nodig hebben om een woonunit aan te kunnen schaffen en op hun erf te laten plaatsen.
2.2
NAM betwist dat [appellanten] c.s. een voldoende spoedeisend belang hebben en bestrijdt verder dat [appellanten] c.s. een aanzienlijke schadevordering zouden hebben op NAM. De daartoe door [appellanten] c.s. overgelegde rapporten schieten tekort om die conclusie te kunnen onderbouwen, waarbij van belang is dat de boerderij al in slechte staat was toen [appellanten] c.s. deze kochten. [appellanten] c.s. hebben bovendien diverse door NAM aangeboden mogelijkheden laten liggen om eventuele schade te beperken. NAM voert ten slotte aan dat in geval van toewijzing van de vordering van [appellanten] c.s. een serieus restitutierisico bestaat.
2.3 Het hof zal een voorschot van € 100.000,- toewijzen op de door [appellanten] c.s. te maken kosten van vervangende huisvesting. Het hof zal deze beslissing hierna motiveren, door eerst de relevante feiten vast te stellen en door daarna de standpunten van partijen te bespreken.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het gaat in deze zaak om de boerderij van [appellanten] c.s. aan de [adres] te [woonplaats1] (hierna: de boerderij). [appellanten] c.s. hebben deze kop-hals-rompboerderij op
2 mei 1997 in gedateerde staat gekocht voor een bedrag van € 99.831,64 (fl. 200.000,-).
3.2
NAM is producent van aardgas. Sinds 1963 produceert NAM onder meer gas uit het ‘Groningenveld’, dat zich bevindt onder de gemeenten Appingedam, Bedum, Delfzijl, Eemsmond, Groningen, Hoogezand-Sappemeer, Loppersum, Menterwolde, Slochteren, Oldambt, Pekela, Ten Boer, Veendam en – gedeeltelijk – Bellingwedde en Haren. De gaswinning uit het Groningenveld veroorzaakt bodemdaling en aardbevingen in een omvangrijk gebied.
3.3
NAM is op grond van artikel 6:177 BW aansprakelijk voor schade die het gevolg is van door gaswinning teweeggebrachte aardbevingen.
3.4
Op 16 februari 2015 hebben [appellanten] c.s. schade aan de boerderij gemeld bij het door NAM ingeschakelde Centrum voor Veilig Wonen (hierna: CVW). Naar aanleiding van deze schademelding heeft een schadeopname plaatsgevonden door Expertise Bureau Noord (hierna: EBN), in de persoon van [naam1] (hierna: [naam1] ).
3.5
Vanwege de staat van onderhoud van de boerderij heeft CVW/NAM – op aangeven van [naam1] – W2N Engineers te Groningen (hierna: W2N) ingeschakeld om mogelijke veiligheidsrisico’s in kaart te brengen. Ook is de slechte staat van onderhoud bij de gemeente Appingedam gemeld door CVW en zijn er noodmaatregelen getroffen.
3.6
In haar rapport van 17 juni 2015 heeft W2N zes zaken benoemd die bij een heftige storm of volgende bevingen een risico kunnen gaan vormen, waarbij ook is aangegeven wat (tijdelijke) versterkingsmaatregelen zouden kunnen zijn. De kosten hiervan zijn begroot op € 9.513,08 (inclusief btw).
3.7
In het (definitieve) schaderapport van 27 oktober 2015 heeft EBN 14 van de 19 geconstateerde schades aangemerkt als zogenoemde B-schade en vijf schades als zogenoemde C-schade. Die kwalificatie is ontleend aan het destijds door NAM gehanteerde schadeprotocol, waarbij A-schade staat voor schade die een direct gevolg is van aardbevingen, B-schade reeds aanwezige schade betreft die is verergerd door aardbevingen en C-schade ziet op schade die niet zelfstandig in verband kan worden gebracht met aardbevingen. De herstelkosten zijn door EBN begroot op een bedrag van € 27.875,23 (inclusief btw).
3.8
Omdat [appellanten] c.s. het niet eens waren met de schadevaststelling door EBN hebben zij gebruik gemaakt van de door het schadeprotocol geboden mogelijkheid van contra-expertise en Vergnes Expertise B.V. te Leek (hierna: Vergnes) ingeschakeld.
3.9
In haar rapport van 19 februari 2016 komt Vergnes – verkort weergegeven – tot het oordeel dat alle 19 door EBN benoemde schades als B-schades moeten worden aangemerkt. Ook is er volgens Vergnes sprake van veel meer schade en zijn er schades vergeten. Volgens Vergnes is er:
“aanleiding om een constructief plan op te laten stellen om de schade duurzaam te laten herstellen en het pand tegelijkertijd aan te passen op de toekomst met meer aardbevingsbelasting”.Onderdeel van deze herstelwerkzaamheden zou, wat Vergnes betreft, een aanvullende opname moeten zijn.
3.1
EBN en Vergnes hebben vervolgens overleg gehad om tot een vergelijk te komen, maar dat heeft tot niets geleid.
3.11
CVW/NAM heeft vervolgens meerdere keren voorgesteld de zaak op haar kosten voor te leggen aan een derde deskundige of de Arbiter Aardbevingsschade. Van die mogelijkheden hebben [appellanten] c.s. geen gebruik gemaakt.
3.12
CVW/NAM heeft [appellanten] c.s. aangeboden een bedrag van € 37.388,31 te betalen, bestaande uit de versterkingskosten van € 9.513,08 plus de herstelkosten van € 27.875,23. [appellanten] c.s. hebben niet met dit voorstel ingestemd, zodat geen betaling heeft plaatsgevonden.
3.13
CVW/NAM heeft [appellanten] c.s. gewezen op de mogelijkheid om de kwestie bij de Commissie Bijzondere Situaties te melden of om informatie in te winnen bij de Technische Commissie Bodembeweging. Hiervan hebben [appellanten] c.s. geen gebruik gemaakt. Wel heeft op enig moment bemiddeling door de Nationaal Coördinator Groningen plaatsgevonden, maar die bemiddeling heeft uiteindelijk tot niets geleid.
3.14
In een brief van 17 januari 2018 heeft de (toenmalige) raadsman van [appellanten] c.s. NAM aangeschreven en verzocht om uitbetaling van het eerder door NAM aangeboden bedrag, om de boerderij wind- en waterdicht te kunnen maken. Om een kort geding te voorkomen, heeft NAM bij wijze van voorschot een bedrag van € 39.322,75 betaald. Dit bedrag hebben [appellanten] c.s. gebruikt om de boerderij wind- en waterdicht te maken en de advocaatkosten te betalen.
3.15
NAM heeft zich met ingang van 19 maart 2018 teruggetrokken uit de schadeafhandeling. De verantwoordelijkheid voor de schadeafhandeling en de afhandeling van veiligheidskwesties is met ingang van die datum ondergebracht bij de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (hierna: TCMG). Per 1 juli 2020 is de schadeafhandeling vervolgens belegd bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (hierna: IMG).
3.16
Op verzoek van de minister van Economische Zaken en Klimaat heeft NAM in alle zogenoemde oude schadedossiers, waaronder dat van [appellanten] c.s., nog een aanbod gedaan. [appellanten] c.s. hebben dat aanbod van 23 juli 2018 niet geaccepteerd.
3.17
Onder meer bij brief van 23 augustus 2018 heeft NAM de toenmalige raadsvrouw van [appellanten] c.s. erop gewezen dat [appellanten] c.s., omdat zij zich zorgen maakten om de veiligheid in en rondom de boerderij, bij TCMG melding konden maken van een zogenoemde
Acuut Onveilige Situatie (hierna: AOS). [appellanten] c.s. hebben van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
3.18
[appellanten] c.s. hebben Bouwadvies Beumer te Appingedam (hierna: Beumer) gevraagd de veiligheid van de boerderij bouwkundig te beoordelen. Beumer heeft daarover op
20 april 2019 gerapporteerd. Volgens Beumer is sprake van een gebouw waarvan de constructie dermate verzwakt is dat op korte termijn maatregelen moeten worden getroffen om de veiligheid te kunnen waarborgen. De kosten voor deze maatregelen (exclusief het woonhuis) begroot Beumer op € 616.546,-.
3.19
Conform de conclusie van Beumer, hebben [appellanten] c.s. AdViDex Expertisediensten B.V. te Almelo (hierna: AdViDex) ingeschakeld voor een beoordeling van het woonhuis. AdViDex rapporteert op 25 juli 2019 dat de woonboerderij, hals en romp constructief dusdanig instabiel zijn, dat deze bij een heftige storm of zware beving zullen bezwijken. AdViDex concludeert dat het gehele object zal moeten worden gesloopt en aardbevingsbestendig moet worden herbouwd. De kosten voor herbouw begroot AdViDex in totaal op een bedrag van € 1.118.611,32, waarin begrepen de door Beumer begrote kosten van € 616.546,-.
3.2
In een e-mailbericht van 11 juni 2019 heeft het CVW aan [appellanten] c.s. geschreven dat de woning (boerderij) mogelijk niet meer aan de veiligheidsnorm voldoet.
3.21
In brieven van 16 augustus 2019 en 20 september 2019 heeft de toenmalige raadsvrouw van [appellanten] c.s. de rapporten van Beumer en AdViDeX aan NAM ter beschikking gesteld en onder meer aanspraak gemaakt op het hiervoor genoemde bedrag van € 1.188.611,32 alsmede een bedrag van € 24.036,56 aan juridische advieskosten.
3.22
NAM heeft hierop in een brief van 15 oktober 2019 afwijzend gereageerd en aangeraden de situatie van [appellanten] c.s. zo spoedig mogelijk (als AOS) bij TCMG te melden.

4.De procedure bij de rechtbank

4.1
[appellanten] c.s. hebben in eerste aanleg veroordeling van NAM gevorderd tot betaling van € 250.000,- als voorschot op het in de bodemprocedure van NAM te vorderen schadebedrag.
4.2
De voorzieningenrechter heeft de vordering van [appellanten] c.s. afgewezen, omdat niet (goed) valt in te zien waarom sprake zou zijn van een (voldoende) spoedeisend belang, aangezien de rapporten waar [appellanten] c.s. hun vordering op baseren ruim een jaar oud zijn. Indien inderdaad niet langer gewacht kon worden met het uitvoeren van de in de rapporten genoemde maatregelen, acht de voorzieningenrechter het onbegrijpelijk waarom [appellanten] c.s. niet meteen na het gereedkomen van die rapporten actie hebben ondernomen. Daarnaast oordeelde de voorzieningenrechter dat onvoldoende is gebleken dat [appellanten] c.s. een vordering op NAM kunnen doen gelden, waarvan voldoende aannemelijk is dat die door de bodemrechter zal worden toegewezen.

5.Wat is het oordeel van het hof?Inleiding

5.1
[appellanten] c.s. hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de voorzieningenrechter onder aanvoering van vier grieven. Het hof zal de grieven gezamenlijk bespreken.
5.2
Het hof stelt voorop dat de vordering van [appellanten] c.s. een geldvordering is. Voor de toewijsbaarheid van een geldvordering in kort geding gelden strenge eisen. Naast het bestaan van een spoedeisend belang aan de zijde van de eisende partij ( [appellanten] c.s.) moet met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten zijn dat de bodemrechter de geldvordering zal toewijzen. Ook moet in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico van [appellanten] c.s. betrokken worden. Dit is het risico dat [appellanten] c.s. een voorschot niet zullen kunnen terugbetalen indien de bodemrechter de schadevordering afwijst.
Spoedeisend belang
5.3
Bij de beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing, hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, dient, zo nodig ambtshalve, mede te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. [1] De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. De omstandigheid dat de eisende partij lang heeft stilgezeten, kan bij die afweging een rol spelen, maar kan op zichzelf niet het oordeel rechtvaardigen dat de eisende partij geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening (meer) heeft. [2]
5.4
[appellanten] c.s. hebben hun vordering tot betaling van een voorschot in hoger beroep nader toegelicht, in die zin dat de vordering ertoe strekt de kosten van vervangende woonruimte te dekken, omdat in de boerderij sprake is van een acuut onveilige situatie. Gelet op de aard van deze vordering kan [appellanten] c.s. een spoedeisend belang daarbij niet ontzegd worden.
5.5
In de procedure bij de rechtbank is aan de orde gekomen dat [appellanten] c.s. de spoedeisendheid van hun vordering hebben gebaseerd op de rapporten van Beumer en AdViDex en een e-mailbericht van CVW, waarin onder andere wordt benoemd welke maatregelen op korte termijn moeten worden genomen om de veiligheid in de boerderij te kunnen waarborgen, maar dat deze stukken dateren van respectievelijk 20 april 2019,
26 juli 2019 en 11 juni 2019, terwijl [appellanten] c.s. niet direct daarna actie hebben ondernomen en pas op 20 augustus 2020 de dagvaarding in deze kortgedingprocedure hebben uitgebracht.
5.6
Hoewel [appellanten] c.s. in zoverre inderdaad niet erg voortvarend hebben gehandeld, ziet het hof hierin onvoldoende grond om aan te nemen dat een spoedeisend belang bij de vordering ontbreekt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [appellanten] c.s. de hiervoor genoemde rapporten na het gereedkomen daarvan eerst aan NAM hebben voorgelegd, terwijl het opstarten van de procedure in de periode daarna vertraging heeft opgelopen vanwege de Covid19-pandemie.
5.7
[appellanten] c.s. hebben naar het oordeel van het hof dan ook voldoende spoedeisend belang bij een onmiddellijke voorziening in kort geding, zodat zij ontvankelijk zijn in hun vordering.
Het bestaan van een vordering aannemelijk?
5.8
Het hof stelt voorop dat NAM als exploitant van de gasvelden in Groningen op grond van artikel 6:177 lid 1 sub b BW aansprakelijk is voor schade aan de boerderij die het gevolg is van aardbeving(en) door gaswinning.
5.9
[appellanten] c.s. hebben op 16 februari 2015 voor het eerst schade aan de boerderij gemeld bij CVW. CVW heeft daarop EBN ( [naam1] ) ingeschakeld, die op haar beurt W2N gevraagd heeft de mogelijke veiligheidsrisico’s in kaart te brengen. In het definitieve schaderapport van EBN van 27 oktober 2015 is de schade op dat moment begroot op een bedrag van € 37.388,31 bestaande uit € 27.875,23 voor herstelkosten van de door EBN geconstateerde gebreken en € 9.513,08 voor (tijdelijke) versterkingsmaatregelen in verband met constructieve gebreken zoals geadviseerd door W2N. Niet in geschil is dat NAM voor (in ieder geval) deze schade aansprakelijk is.
5.1
[appellanten] c.s. stellen in deze procedure dat de omvang van de schade zoals vastgesteld door EBN en W2N veel groter is en bovendien inmiddels zodanig verergerd is, dat alleen sloop en nieuwbouw van de boerderij nog een reële optie zijn en dat NAM aansprakelijk is voor de kosten die daarmee gemoeid zijn. Onder verwijzing naar de rapporten van Beumer en AdViDex (zie hiervoor onder rechtsoverwegingen 3.18 en 3.19) begroten [appellanten] c.s. hun schade op een bedrag van € 1.118.611,32, inclusief btw. De situatie in de boerderij is als gevolg van de verergerde schade op dit moment zo onveilig, dat [appellanten] c.s. niet langer in de boerderij kunnen verblijven. Het gevorderde voorschot heeft daarom betrekking op de bekostiging van alternatieve woonruimte in de vorm van een woonunit op hun erf.
5.11
Het hof is van oordeel dat [appellanten] c.s. voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de situatie in de boerderij op dit moment onveilig is. Het hof acht in dit verband allereerst van belang het rapport van W2N dat is opgesteld naar aanleiding van het onderzoek naar de constructieve veiligheid van de boerderij. W2N heeft in dit rapport zes constructieve gebreken benoemd die op dat moment nog geen acuut veiligheidsrisico vormden, maar bij een heftige storm of volgende bevingen wel een veiligheidsrisico kunnen gaan vormen. W2N heeft daarbij (al dan niet tijdelijke) versterkingsmaatregelen geadviseerd.
Beumer heeft vervolgens (in april 2019) onderzocht in hoeverre de voorgeschreven maatregelen in de hals en romp van de boerderij zijn uitgevoerd. Uit het rapport van Beumer blijkt dat de geadviseerde maatregelen niet zijn uitgevoerd, als gevolg waarvan veiligheidsrisico’s zijn ontstaan. Zo schrijft Beumer naar aanleiding van het niet uitvoeren van maatregelen bij de balken in de slaapkamer om tordatie te beperken:
“De algehele sterkte en stijfheid van deze gevel, balklaag en dakconstructie is verloren. Hier dient op korte termijn maatregelen te worden doorgevoerd in de zin dat de drukkende gebroken kapconstructie wordt verwijderd, de balklaag wordt vervangen en de wanden opnieuw worden opgemetseld.”.Ten aanzien van het advies van W2N de draagkracht van de houten balk in de slaapkamer te vergroten schrijft Beumer:
“Het niet uitvoeren van deze maatregel brengt met zich mee dat de algehele stijfheid van het dak, gevel, binnenwand en balklaag onvoldoende weerstand kan bieden en verergering steeds kan optreden met mogelijk bezwijken van deze ligger en dak tot gevolg. Deze schade is aan te merken als een direct veiligheidsrisico en er dienen op de kortst mogelijke termijn maatregelen te worden getroffen op deze locatie.”Ten aanzien van het advies van W2N een stabiliteitswand in de schuur aan te brengen om scheefstand van de gevel te voorkomen schrijft Beumer:
“Algehele stijfheid van deze gevel boven en rondom deze grote deuren is minimaal. De vervorming van het dak door het afschieten van de jukbalken van de jukplaten is groot. De verbinding van het rechterdakvlak met het voordak is zwak. Deze positie dient op de kortst mogelijke termijn te worden aangepast.”AdViDex heeft daarop (in juli 2019) het constructieve veiligheidsaspect van de woning onderzocht. AdViDex concludeert:
“Bij de visuele inspectie constateer ik dat de schade welke is vast gesteld is in het rapport van het CVW is verergerd. En er nieuwe schade is ontstaan en de 10 cm dikke rechtergevel van het woonhuis 8 cm uit het lood staat en golft. De balken in de woning extra zijn getorpedeerd. Door de getrapte door en door scheurvorming er geen constructief verband meer is. Gezien de genoemde bovenstaande feiten, bevindingen van diverse bouwkundigen, stel ik dat er ontoelaatbare vervormingen en scheuren zijn opgetreden. De woonboerderij, hals en romp dusdanig constructief instabiel is en bij een heftige storm of zware beving zal bezwijken.”De heer [naam2] , voorheen schade-expert bij AdViDex, heeft tijdens de zitting in hoger beroep nader toegelicht dat de boerderij constructief verzwakt is. Volgens [naam2] staat de hele constructie van de boerderij onder spanning en hebben de wanden geen samenhang meer doordat de constructie op essentiële punten is gescheurd.
5.12
Op grond van de rapporten van Beumer en AdViDex, waarvan de inhoud door NAM onvoldoende is weersproken, is het hof van oordeel dat [appellanten] c.s. voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van een acuut onveilige situatie in de boerderij, als gevolg waarvan zij onmiddellijk op zoek moeten naar alternatieve woonruimte. Het hof neemt daarbij nog in aanmerking dat ook NAM zelf heeft gemeend dat sprake was van een constructief onveilige situatie, omdat zij de gemeente Appingedam heeft ingelicht over mogelijk aanwezige veiligheidsrisico’s in de boerderij, waarop CVW vervolgens op
11 juni 2019 aan [appellanten] c.s. heeft geschreven:
“Enige tijd geleden heeft u een brief ontvangen van de gemeente waarin staat dat uw woning dient te worden bekeken door Centrum Veilig Wonen, daar er een kans is dat de woning niet voldoet aan de veiligheidsnorm.”
5.13
De volgende vraag is of het aan NAM kan worden toegerekend dat op dit moment sprake is van een onveilige situatie waardoor [appellanten] c.s. niet langer in de boerderij kunnen verblijven. Vaststaat dat NAM aansprakelijk is voor de door W2N genoemde gebreken. In verband hiermee heeft zij [appellanten] c.s. aangeboden een bedrag van € 37.388,31 te betalen, zodat de door W2N geadviseerde maatregelen ter versterking van de constructie van de boerderij konden worden uitgevoerd, tezamen met het herstel van de door EBN geconstateerde gebreken. De vraag is of het [appellanten] c.s. verweten kan worden dat zij deze maatregelen, onder aanwending van het door NAM aangeboden bedrag, niet hebben getroffen, waardoor inmiddels sprake is van een onveilige situatie in de boerderij. [appellanten] c.s. hebben onweersproken gesteld dat NAM het aanbod als finale regeling aan hen heeft gepresenteerd. Als zij dit aanbod zouden accepteren, zouden ze daarna ter zake van deze schades nergens meer aanspraak op kunnen maken. NAM heeft dit ter zitting bevestigd door ten aanzien van het aanbod te verklaren:
“maar dan is de zaak daarna wel klaar”.Het hof is van oordeel dat [appellanten] c.s. onder deze omstandigheden niet kan worden verweten dat zij niet op het aanbod van NAM zijn ingegaan en daardoor de geadviseerde maatregelen niet hebben getroffen. Het hof merkt daarbij nog op dat NAM in 2018 weliswaar een bedrag van € 40.792,75 aan
[appellanten] c.s. heeft betaald, maar het staat vast dat dit bedrag betrekking had op het wind- en waterdicht maken van de boerderij en het herstellen van de schoorstenen, maar niet op het treffen van de maatregelen zoals genoemd in het rapport van W2N.
5.14
NAM heeft erop gewezen dat de boerderij al kwetsbaar was toen [appellanten] c.s. de boerderij kochten en dat ook sprake is van achterstallig onderhoud. Dat gegeven staat er op zichzelf niet aan in de weg dat NAM toch aansprakelijk is voor (een deel van) de herstelkosten en voor de kosten van vervangende huisvesting, omdat het voorshands niet aannemelijk is dat de door NAM gestelde bijzondere kwetsbaarheid zonder de bodembeweging op enig moment ook zou hebben geleid tot de (volledige) schade waarvan [appellanten] c.s. vergoeding vorderen, dan wel deze schade niet heeft verergerd [3] .
5.15
Op grond van het voorgaande concludeert het hof voorshands dat NAM aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van constructieve gebreken in de boerderij zoals genoemd in het rapport van W2N. Dat [appellanten] c.s. op grond daarvan een vordering hebben op NAM acht het hof dan ook voldoende aannemelijk. Omdat de constructieve gebreken er inmiddels toe geleid hebben dat sprake is van een zodanig onveilige situatie dat [appellanten] c.s. niet langer in de boerderij kunnen verblijven, is een onmiddellijke voorziening vereist.
Hoogte van het voorschot
5.16
[appellanten] c.s. hebben een voorschot van € 250.000,- gevorderd. Onder verwijzing naar een offerte van Jan Snel B.V. stellen zij dat een bedrag van ruim € 146.000,- noodzakelijk is voor het aanschaffen van een woonunit en dat zij daarnaast hun dieren en andere bezittingen nog moeten onderbrengen. Hoewel het hof de wens van [appellanten] c.s. om, mede in verband met hun dieren, op hun eigen terrein in een woonunit te verblijven gerechtvaardigd acht, moet het daarvoor gevorderde voorschot in redelijkheid als te hoog worden beschouwd; er bestaat immers ook de mogelijkheid een tweedehands woonunit te kopen of een woonunit te huren. Dat in aanmerking genomen, acht het hof een voorschot van € 100.000,- reëel.
Restitutierisico
5.17
NAM stelt dat sprake is van een aanzienlijk restitutierisico, omdat [appellanten] c.s. over beperkte financiële middelen beschikken en het, gelet op de staat van de boerderij, de vraag is of er voldoende verhaalsmogelijkheden zijn.
5.18
Het hof is van oordeel dat het bestaan van (enig) restitutierisico in dit geval niet in de weg staat aan toewijzing van de vordering. Daartoe is het volgende redengevend. Daargelaten of de vordering van [appellanten] c.s. tot algehele herbouw van hun boerderij toewijsbaar is, staat voor het hof voorshands voldoende vast dat [appellanten] c.s. aanzienlijke schade hebben geleden waarvoor NAM aansprakelijk is. Het is dan ook aannemelijk dat [appellanten] c.s. uit dien hoofde een vordering op NAM hebben. Daarbij geldt dat NAM in ieder geval aansprakelijkheid heeft erkend voor de door EBN en W2N geconstateerde schade, zodat [appellanten] c.s. nog aanspraak hebben op het bedrag van € 37.388,31. Bovendien gaat het hof ervan uit dat in het (niet te verwachten) geval dat de bodemrechter de vordering van [appellanten] c.s. op een lager bedrag zal begroten dan het nu toegewezen voorschot, NAM zich voor haar restitutievordering zal kunnen verhalen op de boerderij.
De slotsom
5.19
De slotsom is dat het hoger beroep (gedeeltelijk) slaagt. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen en het door [appellanten] c.s. gevorderde voorschot toewijzen tot een bedrag van € 100.000,-.
5.2
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal het hof NAM daarbij in de kosten van de procedure in beide instanties veroordelen. De gevorderde kosten van het gelegde beslag zullen als niet nader onderbouwd worden afgewezen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellanten] c.s. zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 106,47
- griffierecht € 304,-
totaal verschotten: € 410,47
en op € 980,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellanten] c.s. zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 106,47
- griffierecht € 324,-
totaal verschotten: € 430,47
en op € 8.128,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten, tarief VI).

6.De beslissing

Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 24 september 2020.
Het hof veroordeelt NAM om aan [appellanten] c.s. te betalen, als voorschot op de uiteindelijk verschuldigde schadevergoeding, een bedrag van € 100.000,-.
Het hof veroordeelt NAM in de proceskosten van het geding in beide instanties, tot op heden aan de zijde van [appellanten] c.s. begroot op:
- voor het geding in eerste aanleg € 410,47 aan verschotten en € 980,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
- voor het geding in hoger beroep € 430,47 aan verschotten en € 8.128,- voor geliquideerd salaris van de advocaat.
Het hof verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Het hof wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. R.E. Weening en mr. D.J. Keur en is door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2021.

Voetnoten

1.HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437
2.HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4553
3.HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278 (rov. 2.10.6-2.10.10).