In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep inzake de aantekening van gezamenlijk gezag en de zorgregeling voor de minderjarige [de minderjarige]. De ouders, de moeder en de vader, hebben een affectieve relatie gehad en zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over hun kind, dat in 2019 is geboren. De moeder betwist echter de geldigheid van de aantekening van gezamenlijk gezag, terwijl de vader stelt dat zij deze samen hebben aangevraagd. De rechtbank Midden-Nederland had eerder de aantekening van gezamenlijk gezag bevestigd, maar de moeder verzoekt in hoger beroep om doorhaling van deze aantekening.
De procedure in hoger beroep omvatte verschillende stukken, waaronder beroepschriften en verweerschriften, en een mondelinge behandeling op 31 mei 2021. Tijdens deze zitting zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De raad voor de kinderbescherming en een vertegenwoordiger van de Stichting Leger des Heils waren ook aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder de bewijslast draagt voor haar stelling dat er geen gezamenlijke aanvraag voor het gezag is gedaan. De vader heeft betwist dat de moeder niet heeft ingestemd met het gezamenlijk gezag en heeft bewijsstukken overgelegd die zijn stellingen ondersteunen.
Het hof heeft geoordeeld dat de moeder niet in het bewijs van haar stellingen is geslaagd en heeft het verzoek tot doorhaling van de aantekening afgewezen. De verzoeken van beide partijen in het principaal en incidenteel hoger beroep zijn afgewezen, en de afwijzing van de rechtbank is bekrachtigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. Deze beschikking is uitgesproken op 13 juli 2021.