ECLI:NL:GHARL:2021:6889

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
21-000529-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, maar veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van hasjiesj

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder witwassen en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof sprak de verdachte vrij van het witwassen en de opzettelijke overtredingen van de Opiumwet, maar veroordeelde hem wel voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 102 gram hasjiesj. De verdachte had op 5 oktober 2020 in zijn bezit een hoeveelheid hasjiesj, wat in strijd is met de Opiumwet. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de andere tenlastegelegde feiten, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, maar het hof kwam tot een andere strafoplegging. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van twee weken, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Het hof heeft ook een beslissing genomen over de inbeslaggenomen goederen, waarbij het de hasjiesj aan het verkeer onttrok en andere in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte teruggaf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000529-21
Uitspraak d.d.: 9 juli 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 27 januari 2021 met parketnummer 16-250261-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak ten aanzien van feit 1 en veroordeling ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zevenentwintig maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. C.C. Polat, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte veroordeeld voor de feiten 1 tot en met 4 tot een gevangenisstraf voor de duur van achtentwintig maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 oktober 2020 te [plaats1] en/of [plaats2] en/of [woonplaats] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, een of meerdere voorwerp(en), te weten één of meer contante geldbedrag(en) van in totaal ongeveer € 1.005.940,- (vindplaatsen: voertuigen met kenteken(s) [kenteken1] en [kenteken2] en/of woning [adres1] te [plaats2] en/of woning [woonadres] te [woonplaats] ) en/of twee Rolex horloges type Oyster Perpetua (beslagdossier p. 7) heeft/hebben verworven, voorhanden gehad en/of daarvan gebruik heeft/hebben gemaakt en/of daarvan de vindplaats heeft/hebben verborgen of verhuld en/of heeft/hebben verborgen of verhuld wie de rechthebbende van de/het voorwerp(en) was en/of heeft/hebben verborgen of verhuld wie de/het voorwerp(en) voorhanden had, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat voorwerp/die voorwerpen geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren van uit enig misdrijf.
2.
hij op of omstreeks 5 oktober 2020 te [plaats2] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (telkens) ongeveer 7 liter amfetamineolie, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, en/of 486,4 gram amfetaminepasta, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, en/of 15,10 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en/of 6 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde amfetamine en/of MDMA en/of cocaïne, (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 5 oktober 2020 te [plaats2] en/of [plaats3] in elk geval in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of aanwezig te hebben en/of te vervaardigen van ((een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende) amfetamine en/of cocaïne, zijnde (telkens) (een) middel(len) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende (een) (ander(e)) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en/of een ander gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- ( een) voorwerp(en) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of (een) stof(fen) en/of gelden en/of (een) ander(e) betaalmiddel(en) voorhanden heeft gehad waarvan hij wist, althans ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), immers heeft/hebben hij en/of zijn, verdachtes, mededaders opzettelijk daartoe voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben opgeslagen:
- ongeveer 650 kilo, althans een grote hoeveelheid MAPA (methyl 3-oxo-2-fenylbutanoaat); - ongeveer 637 kilo, althans een grote hoeveelheid Tetramisol HCI;
- ( een) maatbeker(s);
- ( een) trechter(s);
- ( een) jerrycandop(pen) met aftapkraan;
- ( een) digitale ph-meter(s);
- ( een) weegscha(a)l(en);
- ( een) vacuumsealmachine(s);
- ( een) bag sealer(s);
4.
hij op of omstreeks 5 oktober 2020 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 102 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak ten aanzien van feit 1

Het hof is van oordeel dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende wettig bewijs naar voren is gekomen waaruit blijkt dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Vrijspraak ten aanzien van feiten 2 en 3

Gelet op de inhoud van het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, overweegt het hof dat er sterke aanwijzingen zijn dat verdachte samen met zijn broer betrokken is geweest bij zaken met betrekking tot verdovende middelen en de handel daarin.
Naar het oordeel van het hof zijn deze aanwijzingen echter onvoldoende om, ten aanzien van hetgeen in onderhavige zaak specifiek aan verdachte is tenlastegelegd, op basis van wettig bewijs tot de overtuiging te komen dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan. Uit het dossier komt onvoldoende naar voren hoe handelingen zoals tenlastegelegd met betrekking tot de goederen zoals opgenomen in de tenlastelegging aan verdachte kunnen worden toegeschreven. Daarbij is van belang dat niet met voldoende mate van zekerheid vastgesteld kan worden dat waar in de chatberichten door verdachte en zijn broer gesproken wordt over een ‘box’ gedoeld wordt op de berging waar de goederen in onderhavige zaak zijn aangetroffen. De inhoud van het chatbericht op pagina 128 doet juist vermoeden dat het gesprek over een andere box zou gaan dan de bij de woning van de broer van verdachte behorende box. Daarbij komt dat in de berging geen sporen zijn aangetroffen die aan verdachte gerelateerd kunnen worden. Ook overigens is niet gebleken van betrokkenheid van verdachte bij de goederen in deze berging, anders dan dat hij op 5 oktober 2020 gedurende een kort tijdsbestek in het bezit is geweest van de sleutel nadat hij die zou hebben gekregen van zijn schoonzuster.
Gelet op het voorgaande behoort verdachte te worden vrijgesproken van het onder 2 en 3 tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
4.
hij op 5 oktober 2020 te [woonplaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 102 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van hasjiesj. Door middel van het bezit van hasjiesj heeft verdachte meegewerkt aan de bevordering en instandhouding van het illegale circuit van de productie, handel en het gebruik van softdrugs, hetgeen ook andere vormen van criminaliteit in de hand werkt.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 mei 2021 blijkt dat verdachte weliswaar eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, maar dat dit lange tijd geleden is.
Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat hij samenwoont met zijn vrouw en drie dochters en een vaste baan heeft.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.

Beslag

Het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven geldbedrag en de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven telefoons, de losse administratie en de computer zullen worden teruggegeven aan verdachte.
Het onder 4 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit is begaan met betrekking tot de hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven hasjiesj. De hasjiesj zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het onder 4 bewezenverklaarde feit met betrekking tot dit goed is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Het overige inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp betreft het bij verdachte thuis aangetroffen schrift met aantekeningen die kennelijk betrekking hebben op bedragen, kilo’s en berekeningen. Op verschillende pagina’s staan de woorden “geit”, “barcaa” en “Trump” geschreven. Dit schrift is bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte onder 4 bewezenverklaarde feit aangetroffen. Het behoort aan verdachte toe en kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. Het schrift zal worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 36b, 36c en 36d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een bij verdachte thuis aangetroffen schrift met voetbal op de voorkant.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
ongeveer 102 gram hasjiesj.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • een bij verdachte aangetroffen geldbedrag van € 2.700,00;
  • een bij verdachte aangetroffen geldbedrag van € 450,00;
  • een bij verdachte aangetroffen geldbedrag van € 2.250,00;
  • de bij verdachte thuis aangetroffen telefoons;
  • de bij verdachte thuis aangetroffen losse administratie;
  • de bij verdachte thuis aangetroffen computer.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. M.B. de Wit en mr. M.M.H.P. Houben, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 9 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.M.J.P. Houben is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.