In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep na verwijzing door de Hoge Raad. De zaak betreft een geschil tussen Beheersmaatschappij gebr. Van der Vrande B.V. en een tegenpartij, aangeduid als [geïntimeerde]. De kern van het geschil draait om de vraag of er sprake is van bekrachtiging van een koopovereenkomst door Frère B.V. op basis van de artikelen 3:69 lid 1 BW en 2:203 lid 1 BW. Het hof heeft vastgesteld dat de eisen voor bekrachtiging zoals geregeld in artikel 3:69 BW ook van toepassing zijn op artikel 2:203 BW. Het hof heeft in eerdere arresten geoordeeld dat voor bekrachtiging vereist is dat de verklaring tot bekrachtiging de wederpartij heeft bereikt. In deze zaak is het hof van oordeel dat Frère B.V. niet heeft verklaard de koopovereenkomst te bekrachtigen, noch blijkt uit de gedragingen van Frère dat er stilzwijgend van bekrachtiging is uitgegaan. Het hof heeft de argumenten van [geïntimeerde] verworpen en geconcludeerd dat er geen rechtsgeldige bekrachtiging heeft plaatsgevonden. Het verzet van [geïntimeerde] is afgewezen, en de eerdere veroordelingen in het verstekarrest van 12 juni 2018 blijven in stand. Tevens zijn de proceskosten aan beide zijden vastgesteld.