ECLI:NL:GHARL:2021:6700

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juli 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
21-001706-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing na Hoge Raad inzake poging doodslag met mes, noodweerexces en autismestoornis

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, na terugwijzing door de Hoge Raad, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte had op 9 november 2016, na een reeks bedreigende incidenten met de aangever, deze met een mes in de hals gesneden. Het hof oordeelde dat de situatie van wederrechtelijke aanranding al was beëindigd op het moment van de daad, maar dat de verdachte handelde uit een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de eerdere aanrandingen en de angst voor de aangever. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf, maar het hof oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was vanwege noodweerexces, wat betekent dat hij de grenzen van noodzakelijke verdediging had overschreden als gevolg van een hevige gemoedsbeweging. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof heeft de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht toegepast en de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij de autismestoornis van de verdachte een belangrijke rol speelde in de beoordeling van zijn handelen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001706-20
Uitspraak d.d.: 5 juli 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen – na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden (hierna: de Hoge Raad) bij arrest van 4 februari 2020 – op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 24 juli 2017 met parketnummer 18-850091-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Procesgang

De rechtbank heeft verdachte bij vonnis van 24 juli 2017 ter zake van poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest, en met de bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering en het volgen van een ambulante behandeling. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 9.294,50, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de vordering voor het overige afgewezen.
Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft in hoger beroep bij arrest van 12 februari 2018 het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Verdachte is bij dat arrest ter zake van poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering, het volgen van een ambulante behandeling en het houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat zou inhouden dat verdachte medewerking zal verlenen aan (verwijzing naar) ambulante woonbegeleiding. Het hof heeft voorts de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 5.464,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Verdachte heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 4 februari 2020 het arrest van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden vernietigd. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het gerechtshof de verwerping van het beroep op noodweerexces door verdachte ontoereikend heeft gemotiveerd. De Hoge Raad heeft de zaak teruggewezen naar het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is – na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad – gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf van 21 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, een meldplicht bij de reclassering en het volgen van een behandeling bij een psychiatrische instelling die past bij de problematiek van verdachte. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toewijst tot een bedrag van € 5.464,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. P.Th. van Jaarsveld, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 9 november 2016 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade [benadeelde partij] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [benadeelde partij] met een mes in de hals/nek heeft gestoken en/of gesneden, en/of met een mes in de rug en/of lichaam heeft gestoken, en/of heeft gestompt/geslagen en/of geduwd/getrokken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van medeplegen en voorbedachte raad

Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman en in lijn met de beslissingen hieromtrent en de motiveringen daarvan door de rechtbank van oordeel dat sprake is van voorbedachte raad noch medeplegen, zodat verdachte van die bestanddelen zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 november 2016 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet, die [benadeelde partij] met een mes in de hals heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is ten aanzien van het bewezenverklaarde niet strafbaar en dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Door de verdediging is ter zitting van het hof een beroep gedaan op noodweer, dan wel noodweerexces. De raadsman heeft hiertoe primair gesteld dat er, gelet op de eerdere uitingen van aangever dat hij verdachte neer zou steken, het binnendringen van de woning door aangever, het gevecht dat had plaatsgevonden tussen aangever en verdachtes broer én de aanstalten die aangever maakte om weer op te staan, sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een hernieuwde aanranding van verdachtes en zijn broers lijf. Met de vaas met messen in de buurt en niet wetende wat aangever bij zich had, was zijn handelen het enige dat verdachte op dat moment kon doen. Gelet op de voorgeschiedenis was dit handelen als geboden te beschouwen. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat wanneer het hof oordeelt dat sprake is van overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, dat die overschrijding in dat geval het gevolg is van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt. Meer subsidiair heeft de raadsman een beroep gedaan op psychische overmacht. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat gelet op de voorgeschiedenis, de dreigementen door aangever in het bijzonder en de wijze van binnendringen midden in de nacht, sprake was van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon bieden en ook niet behoefde te bieden. Verdachte dient op grond van het voorgaande te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman. Mocht het hof deze verweren niet honoreren, dan meent de verdediging dat het tenlastegelegde niet aan verdachte kan worden toegerekend vanwege zijn stoornis.
Vooropgesteld moet worden dat indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer, de rechter zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die voorwaarden houden in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. De vraag of een gedraging geboden is door de noodzakelijke verdediging – waarmee de proportionaliteits- en subsidiariteitseis tot uitdrukking wordt gebracht – van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Bij de beslissing daaromtrent komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval.
Noodweerexces kan in beeld komen bij een “overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging”, dus wanneer aan alle voorgaande eisen is voldaan behalve aan de proportionaliteitseis. Voor noodweerexces geldt in alle gevallen dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien
b. op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. [1]
Uit het wettelijke vereiste dat de gedraging het “onmiddellijk gevolg” moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie. [2]
Het hof stelt ten aanzien van de feiten het volgende vast.
Verdachte en zijn één jaar jongere broer, tevens medeverdachte, woonden ten tijde van het ten laste gelegde al voor een periode van vier jaren in hun woning in [plaats] . Twee maanden voor het ten laste gelegde handelen was door de makelaar een derde huurder in het huis geplaatst, zijnde aangever. De relatie tussen aangever en de broers, met name die tussen aangever en verdachte, was niet goed. Er waren veel ergernissen tussen de broers en aangever. De broers spraken aangever zonder veel succes aan op zijn gedrag als huisgenoot en de sfeer raakte steeds meer gespannen.
Op 6 november 2016 belden verdachte en zijn broer de politie, om aan te geven dat zij door aangever met de dood waren bedreigd. Verdachte en zijn broer hadden aangever erop aangesproken dat hij achterliep met betalingen en niet meehielp in het huishouden. Aangever begon daarop te dreigen. Hij zei ‘ik sla je in elkaar’. Aangever was aan het zoeken in zijn kamer en verdachte en zijn broer hadden het idee dat hij aan het bellen was. Ze hoorden aangever zeggen: ‘if you wait, I kill you, come here, bring some knives’ en ‘come here and bring the knives’. Tegen verdachte zei aangever dat hij hem ging vermoorden in zijn slaap.
Daarop hebben verdachte en zijn broer de politie gebeld. Aangever verliet het huis toen de politie arriveerde. De politie adviseerde verdachte en zijn broer de deur op slot te doen. Enige tijd nadat de politie was vertrokken, kwam aangever terug bij de woning. Verdachte had het idee dat aangever niet alleen was. Ze probeerden de woning binnen te komen, maar dat lukte niet. Sinds dit incident is de broer van verdachte niet meer naar school geweest. Verdachte vond dat niet veilig. Op deze manier zouden ze in ieder geval met z’n tweeën in de woning zijn. Sindsdien deden de broers de sleutel in de voordeur, om te voorkomen dat aangever naar binnen kon gaan. De dagen daarna bleef aangever weg bij de woning. Verdachte en zijn broer hebben na het incident op 6 november 2016 drie messen van de broer van verdachte in de kamer van aangever aangetroffen.
In de nacht van 9 november 2016 sliep verdachtes broer beneden, op de bank van de woning. Hij had dat zo met verdachte afgesproken in verband met de bedreigende gebeurtenissen op 6 november 2016. Aangever had vaker gedreigd met ‘I kill you in your sleep’. Verdachte was bang dat het uit de hand zou lopen. Verdachtes broer begreep deze angst wel. De broer van verdachte zou het eerder opmerken dat aangever binnen zou komen wanneer hij beneden op de bank sliep dan boven in zijn eigen slaapkamer. Verdachte lag boven in zijn bed. Rond 04:00 uur probeerde aangever via de voordeur de woning te betreden. Dit lukte niet; verdachte had eerder, om te voorkomen dat aangever naar binnen kon gaan, een sleutel aan de binnenkant van het slot gestoken. Vlak daarna hoorde verdachte glasgerinkel. Het was aangever die, door een raam te forceren, via de achterdeur de woning binnenkwam. Het was donker in de woning. Verdachte wist dat zijn broer beneden was. Hij liep zachtjes naar de overloop, de trap af. Halverwege hoorde hij voetstappen zijn richting op komen. Toen ging het licht aan en hoorde verdachte dat er twee mensen in gevecht waren. Verdachte zag dat het aangever en zijn broer waren en mengde zich ook in het gevecht. Hij sloeg en duwde aangever. Daarna was het gevecht voorbij, en aangever zat op de grond tegen de bank aan. Op dat moment maakte verdachte uit het gesprek tussen aangever en zijn broer op, dat zijn broer aangever had gestoken. Zijn broer ging vervolgens op zoek naar een telefoon om 112 te bellen. Verdachte pakte een mes van de tafel en zei tegen aangever dat hij moest blijven zitten. Aangever maakte echter bewegingen waaruit verdachte opmaakte dat hij wilde gaan staan of ‘naar iets wilde graaien’. Ter zitting van het hof heeft verdachte verklaard dat hij met ‘naar iets graaien’ bedoelt aan te geven ‘naar zijn broek/jaszak grijpen alsof hij daar iets uit wilde halen’. Verdachte zette het mes op de keel van aangever en sneed met één beweging de hals van aangever open. Het slachtoffer wordt kort daarna met onder meer een slagaderlijke bloeding door een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd.
Het hof stelt vast dat verdachte glas hoort rinkelen, waarna hij de trap afgaat en hij aangever ziet vechten met zijn broer. Op dat moment moet het voor verdachte duidelijk zijn geweest dat aangever, die zij buiten de woning probeerden te houden en die niet via de voordeur naar binnen kon, het huis was binnengedrongen. Het hof leidt uit het voorgaande af dat verdachte er kennelijk van uitging dat zijn broer werd aangevallen door aangever en dat er aldus, in juridische zin, sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding jegens zijn broer. Het hof acht die aanname van verdachte, mede gelet op het feit dat aangever het huis was binnengedrongen en hetgeen zich een paar dagen eerder tussen aangever, verdachte en zijn broer had afgespeeld, niet onbegrijpelijk. Echter, toen aangever op de grond zat en verdachte stond en een mes in zijn hand had, was de wederrechtelijke aanranding reeds voorbij.
Aldus ligt aan het hof de vraag voor of het handelen van verdachte, te weten het snijden met een mes in de keel van aangever, niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Het hof betrekt bij die vraag tevens hetgeen de forensisch psycholoog D. Breuker in het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 1 maart 2017 en het aanvullend psychologisch onderzoek van 31 mei 2017 heeft vermeld. In deze rapporten wordt geconcludeerd dat er bij betrokkene sprake is van een autismespectrumstoornis. Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en heeft betrokkene in zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. Met name in conflictsituaties beschikt hij over een beperkt gedragsrepertoire. Verdachte heeft onder invloed van het hoge angstniveau en de paniek primair en buitenproportioneel gereageerd op het gedrag van aangever door het bewezenverklaarde handelen. Dit terwijl hij op geen enkele manier gewelddadige opvattingen en intenties nastreeft, maar dit juist afkeurt. De angst en paniek bij verdachte zullen zijn ontstaan door enerzijds de wijze waarop hij betekenis heeft verleend aan de eerdere confrontaties met aangever en diens uitspraken en gedrag en anderzijds de concrete wederrechtelijke aanranding in de nacht van die bewuste 9de november. Vanwege zijn autisme kan verdachte veel sneller erg angstig worden en dan in paniek raken. Dit hangt onder meer samen met het feit dat verdachte vanwege zijn autisme ook sneller geen raad weet met emoties en met situaties die een beroep doen op sociaal gedrag en probleemoplossend vermogen. Vanwege de conflictsituatie met aangever stond verdachte al langere tijd onder druk en was hij angstig. Verdachte heeft vanuit zijn autisme de situatie niet kunnen overzien en wist niet wat hij moest doen. Onvoldoende overzicht vanwege overmatige detailgerichtheid uit angst en paniek en het gebrek aan sociale handvaten en gedragsalternatieven in combinatie met een te hoog stress- en angstniveau, hebben hem vanuit de autisme stoornis beperkt in zijn wilsvrijheid.
Op de zitting van het hof van 21 juni 2021 is hetgeen deskundige D. Breuker heeft geschreven bij het hof op indringende wijze duidelijk geworden. Het is zonneklaar dat de autismestoornis van verdachte een zeer bepalende invloed heeft op zijn leven. Zo is het hof gebleken dat verdachte bewoordingen letterlijk neemt en heeft verdachte aangegeven – en kon het hof zelf waarnemen – dat hij de gezichten van mensen niet of nauwelijks kan ‘lezen’ en daardoor emoties van mensen lastig kan inschatten.
Geruime tijd voor de bedreigende c.q. gewelddadige incidenten op 6 en 9 november 2016 was sprake van opbouw in een conflict tussen aangever enerzijds en verdachte en zijn broer anderzijds. Het hof betrekt bij de beoordeling of sprake was van noodweer(exces) dan ook wat aan 9 november 2016 aan feiten en omstandigheden is voorafgegaan nu dit vanwege de stoornis een rol heeft gespeeld bij het handelen van verdachte.
Het hof brengt de aankondiging van aangever dat hij verdachte zou doden in zijn slaap op 6 november 2016, het vervolgens aantreffen van messen in de kamer van aangever door de broers, het op 9 november 2016 in het holst van de nacht binnendringen in de woning en na het gevecht tussen aangever en de broers plotseling omhoog komen van aangever en graaien naar iets, met elkaar in onderling verband. Gelet immers op de feitelijke gang van zaken vóór 9 november 2016 en de autismestoornis van verdachte acht het hof aannemelijk dat het plotseling omhoog komen van aangever en het naar iets lijken te graaien voor verdachte een teken is geweest dat de door hem letterlijk genomen aanzegging van aangever – dat hij verdachte zou doden – op dat moment bewaarheid ging worden.
Het hof benadrukt dat het niet van oordeel is dat de hevige gemoedsopwelling louter het gevolg is geweest van wat zich een paar dagen eerder had afgespeeld tussen verdachte en aangever. Die hevige gemoedsbeweging werd naar het oordeel van het hof in belangrijke mate veroorzaakte door het binnendringen van de woning door aangever en het daarna gevoerde gevecht tussen aangever, verdachte en de broer van verdachte. Het hof is echter wel van oordeel dat die eerdere gebeurtenissen een rol hebben gespeeld bij het ontstaan en de hevigheid van de gemoedsopwelling. Dit mede gelet op de door Breuker beschreven autismespectrumstoornis van verdachte en de gevolgen daarvan op het handelen en het gemoed van verdachte.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden door te handelen zoals hij heeft gedaan. De situatie van de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding was immers al beëindigd en het snijden met een mes in de hals was niet nodig voor de noodzakelijke verdediging. Deze overschrijding was echter het onmiddellijke gevolg was van een hevige – door die aanranding veroorzaakte – gemoedsbeweging. Deze gemoedsbeweging is van doorslaggevend belang geweest voor de gedragingen van verdachte.
Het beroep op noodweerexces treft derhalve doel.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.689,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 9.294,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. L.J. Hofstra en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 5 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.