ECLI:NL:GHARL:2021:659

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
200.252.244
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep Diversey Europe Operations B.V. tegen [geïntimeerde] inzake loonregeling en LTIP-bonus

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Diversey Europe Operations B.V. tegen een eindvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 1 augustus 2018. Diversey, als werkgever, had een nieuwe loonregeling ingevoerd in 2014, waarbij de functie van de werknemer, aangeduid als [geïntimeerde], was ingedeeld in salarisband 8. [geïntimeerde] was van mening dat haar functie in salarisband 9 ingedeeld moest worden, wat haar in aanmerking zou stellen voor een bonus op basis van het Long Term Incentive Plan (LTIP). In eerste aanleg had de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] gedeeltelijk toegewezen, waarbij Diversey werd veroordeeld om haar functie in te delen in salarisband 9 en achterstallige salarisverhogingen te betalen.

Diversey ging in hoger beroep en voerde aan dat de kantonrechter ten onrechte de LTIP-bonusregeling had afgewezen. Het hof oordeelde dat de grieven van Diversey enkel betrekking hadden op de LTIP-bonus en dat er geen voldoende belang was bij het hoger beroep, aangezien de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] had afgewezen. Het hof concludeerde dat Diversey geen rechtens te respecteren belang had bij het hoger beroep en verwierp dit. Het bestreden vonnis werd bekrachtigd, en Diversey werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

De uitspraak van het hof benadrukt het belang van voldoende belang bij het instellen van hoger beroep, zoals bepaald in artikel 3:303 BW. Het hof stelde vast dat de enkele wens van Diversey om de vordering van [geïntimeerde] niet-ontvankelijk te verklaren niet voldoende was om een rechtsmiddel te rechtvaardigen. De beslissing van het hof werd op 26 januari 2021 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.252.244/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 5703338 UC EXPL 17-2225)
arrest van 26 januari 2021
in de zaak van
Diversey Europe Operations B.V.,
gevestigd te Utrecht,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna aan te duiden als:
Diversey,
advocaat: mr. P. van Herk,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna aan te duiden als:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.W. Landman.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het bestreden eindvonnis van 1 augustus 2018, gewezen door de kantonrechter in de rechtbank
Midden-Nederland, locatie Utrecht, en het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 3 mei 2017, waarbij een comparitie van partijen is bevolen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 31 oktober 2018,
- het herstelexploot van 20 december 2018,
- de memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord, met producties,
- de akte met aanvullende producties van de zijde van Diversey,
- de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden via een skype-verbinding op 7 december 2020.
2.2.
Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Beide partijen hebben spreekaantekeningen overgelegd. Deze behoren tot de processtukken. Aan het einde van de zitting hebben partijen te kennen gegeven nog met elkaar in gesprek te willen gaan en binnen een week aan het hof te laten weten of zij alsnog tot een regeling zijn gekomen.
2.3.
Na afloop van de zitting heeft het hof arrest bepaald.
2.4.
Per H10-formulier van 15 december 2020 heeft de advocaat van Diversey om arrest verzocht.
2.5.
Het hof heeft nog kennis genomen van het schriftelijke verzoek van de zijde van Diversey van 13 januari 2021 tot wijziging van de in het proces-verbaal opgenomen toelichting van mr. Van Herk met betrekking tot na te melden ‘Long Term Incentive Plan’ (LTIP), luidende:
“Daarvoor komen werknemers vanaf band 12 en hoger in aanmerking.”in
“Daarvoor kunnen uitsluitend werknemers vanaf band 12 en hoger in aanmerking komen.”alsook van de schriftelijke reactie daarop van de zijde van [geïntimeerde] van 14 januari 2021. Deze reacties van partijen op het proces-verbaal behoren tot de processtukken.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
Tussen [geïntimeerde] , als werknemer, en Diversey, als werkgever, is een geschil ontstaan met betrekking tot, kort gezegd, een door Diversey in 2014 ingevoerde, nieuwe loonregeling en meer in het bijzonder met betrekking tot de inschaling van de functie van [geïntimeerde] in deze nieuwe loonregeling.
3.2.
[geïntimeerde] heeft Diversey in rechte betrokken. Zij heeft in eerste aanleg, samengevat, gevorderd:
primair:
i. i) voor recht te verklaren dat de invoering van het ‘World Wide Global Rewards
Framework’ (GRF) door Diversey een aantasting met zich meebrengt van de primaire arbeidsvoorwaarden waarop [geïntimeerde] bij Diversey in dienst is casu quo die deel uitmaken
van haar arbeidsvoorwaarden;
ii) Diversey op te dragen, met terugwerkende kracht, dan wel een andere door de kantonrechter te bepalen datum, [geïntimeerde] in haar functie van ‘commercialisation manager’ te plaatsen in salarisband ‘B09’ met het daarbij behorende salarismaximum;
iii) voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] vanaf 1 januari 2014 in aanmerking komt voor jaarlijkse toedeling aan haar van een bonus op basis van het zogenaamde ‘Long Term Incentive Plan’ (LTIP) zoals dit binnen de organisatie van Diversey van kracht is;
iv) Diversey te veroordelen om [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 2.344,00 bruto, zijnde de extra salarisverhogingen over de jaren 2014, 2015 en 2016 waarop [geïntimeerde] recht heeft, vermeerderd met de maximale boete ex artikel 7:625 lid 1 BW, de wettelijke rente over deze bedragen en voorts verhoogd met de buitengerechtelijke incassokosten ad 15%;
v) Diversey te veroordelen om de salarisverhogingen conform het onder iv) gevorderde te verwerken in de pensioenopbouw van [geïntimeerde] welke deel uitmaakt van haar arbeidsvoorwaarden, en aan haar uiterlijk twee maanden na betekening van het vonnis middels geschriften aan te tonen, dat dat ook daadwerkelijk gebeurd is, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag(deel) dat Diversey nalatig is te voldoen aan dit vonnis;
vi) Diversey te veroordelen om het maand-/jaarsalaris van [geïntimeerde] , middels toepassing van de in de inleidende dagvaarding genoemde salarisverhogingspercentages, te verhogen; vii) Diversey te veroordelen in de kosten van de procedure;
subsidiair:
i. i) voor recht te verklaren als hiervoor
primaironder i) vermeld;
ii) Diversey te veroordelen om binnen veertien dagen na het wijzen van het vonnis het maximum salaris dat van toepassing is voor [geïntimeerde] te verhogen tot een bedrag van circa
€ 93.000,00, zijnde het maximum van ‘B09’ 2017 dan wel een ander door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
iii) voor recht te verklaren als hiervoor
primaironder iii) vermeld;
iv) Diversey te veroordelen tot betaling als hiervoor
primaironder iv) vermeld;
v) Diversey te veroordelen tot verwerking in de pensioenbouw als hiervoor
primaironder v) vermeld;
vi) Diversey te veroordelen tot verhoging van het salaris van [geïntimeerde] als hiervoor
primaironder vi) vermeld;
vii) voor recht te verklaren dat de jaarlijkse salarisverhogingen waarop [geïntimeerde] recht heeft, moeten worden vastgesteld als ware de functie van [geïntimeerde] ingedeeld in een zogenaamde ‘middle third’ zoals geldend binnen het ‘salarishuis/ salarissystematiek’ zoals dat/die binnen het bedrijf van Diversey op basis van het ‘GRF’ wordt gehanteerd;
viii) Diversey te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.3.
Diversey heeft verweer gevoerd.
3.4.
Bij het bestreden eindvonnis van 1 augustus 2018 heeft de kantonrechter, kort gezegd, het
primairdoor [geïntimeerde] gevorderde toegewezen in die zin dat de kantonrechter Diversey heeft veroordeeld om:
i) de functie van [geïntimeerde] in te delen in salaris band ‘B09’,
ii) aan [geïntimeerde] te betalen a) € 2.344,00 bruto aan achterstallige salarisverhogingen over 2014, 2015 en 2016 en b) € 1.172,00 bruto aan wettelijke verhoging, c) te vermeerderen met de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf 24 januari 2017 tot de voldoening en d)
€ 527,40 aan buitengerechtelijke incassokosten,
iii) de achterstallige salarisverhogingen binnen twee maanden na datum vonnis door te geven aan de pensioenuitvoerder op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat Diversey daarmee in gebreke blijft; onder de bepaling dat boven een bedrag van € 10.000,00 geen dwangsommen meer worden verbeurd,
iv) het jaarsalaris van [geïntimeerde] te verhogen overeenkomstig de percentages genoemd in randnummer 24 van de inleidende dagvaarding.
Een en ander met v) veroordeling van Diversey in de proceskosten.
De kantonrechter heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1.
Diversey heeft in hoger beroep, onder aanvoering van twee grieven, gevorderd, kort gezegd, het bestreden vonnis gedeeltelijk te vernietigen en na verbetering van de feiten opnieuw recht doende, [geïntimeerde] in haar vordering
primair en subsidiaironder iii) genoemd niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze vordering af te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
4.3.
Het hof stelt voorop dat de grieven van Diversey enkel betrekking hebben op de
(primaire en subsidiaire)vordering (onder iii)) van [geïntimeerde] voor recht te verklaren dat zij vanaf 1 januari 2014 in aanmerking komt voor jaarlijkse toedeling aan haar van een bonus op basis van het zogenaamde ‘Long Term Incentive Plan’ (LTIP) zoals dit binnen de organisatie
van Diversey van kracht is. Het hoger beroep is dus beperkt is tot deze vordering.
4.4.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis ten aanzien van de LTIP-bonusregeling, voor zover thans van belang, overwogen als volgt.
Met ingang van 1 januari 2014 is de functie van [geïntimeerde] in het kader van de nieuwe loonregeling ingedeeld in ‘salaris band 8’. [geïntimeerde] heeft voldoende gemotiveerd dat haar functie moet worden ingedeeld in ‘salaris band 9’. Tussen partijen is niet in geschil dat alleen personen die functies vervullen die zijn ingedeeld in ‘salaris band 9’ in aanmerking kunnen komen voor de LTIP-regeling zolang die blijft bestaan. Tijdens de comparitie is gebleken dat [geïntimeerde] in aanmerking kon komen voor die regeling. Zij was onder de oude salarisregeling ‘eligible’ verklaard voor LTIP. Door de plaatsing van de functie in ‘salaris band 9’ hoeft niet meer afzonderlijk te worden beslist over de vraag of [geïntimeerde] nog ‘eligible’ is. De nieuwe indeling van haar functie staat daaraan niet meer in de weg.
4.5.
In het dictum van het bestreden vonnis heeft de kantonrechter Diversey onder meer veroordeeld om de functie van [geïntimeerde] in te delen in salarisband ‘B09’. De vordering met betrekking tot de LTIP-bonusregeling is in het dictum niet met zoveel woorden genoemd. Wel heeft de kantonrechter in het dictum van het bestreden vonnis het meer of anders gevorderde afgewezen.
4.6.
Beide partijen erkennen dat daarmee de vordering van [geïntimeerde] om, kort gezegd, voor recht te verklaren dat zij vanaf 1 januari 2014 in aanmerking komt voor jaarlijkse toedeling aan haar van een bonus op basis van het LTIP door de kantonrechter is afgewezen. Dit is ter zitting door partijen desgevraagd bevestigd. Door [geïntimeerde] is niet (incidenteel) geappelleerd van die afwijzing.
4.7.
Gelet daarop rijst de vraag of Diversey wel een voldoende belang heeft bij het door haar ingestelde hoger beroep van de door de kantonrechter afgewezen vordering van [geïntimeerde]
primair en subsidiaironder iii).
Artikel 3:303 BW bepaalt dat zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toekomt. Ingevolge de schakelbepaling van artikel 3:59 BW geldt deze regel ook voor het rechtsmiddel van hoger beroep. Noodzakelijk is derhalve dat de partij die tegen een uitspraak een rechtsmiddel aanwendt daarbij voldoende belang heeft, of anders gezegd, dat het appel voor die partij ‘enig nuttig effect teweegbrengt’. Ontbreekt dit belang en wordt daarop een beroep gedaan, dan leidt dit tot verwerping van het hoger beroep.
Het hof kan niet inzien dat de enkele omstandigheid dat Diversey liever ziet dat [geïntimeerde] in de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard dan dat deze, zoals de kantonrechter heeft gedaan, wordt afgewezen voor het onderhavige geschil tussen partijen enige feitelijke betekenis heeft. Hieruit volgt dat Diversey geen voldoende rechtens te respecteren belang heeft bij haar tot afwijzing van voormelde vordering van [geïntimeerde] strekkende hoger beroep tegen het bestreden vonnis. Het hoger beroep dient daarom te worden verworpen.

5.De slotsom

5.1.
De slotsom is dat het bestreden vonnis bekrachtigd dient te worden.
5.2.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal het hof Diversey veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op
€ 318,00 aan griffierecht en € 2.148,00 voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (2 punten, tarief II in hoger beroep à € 1.074,00 per punt).

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep van Diversey;
bekrachtigt het bestreden eindvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 1 augustus 2018;
veroordeelt Diversey in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 318,00 aan griffierecht en op € 2.148,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, R.A. van der Pol en J.N. de Blécourt en is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2021.