ECLI:NL:GHARL:2021:6483

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juli 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
200.294.784
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis rechtbank Gelderland inzake schuldsaneringsregeling en toekenning schone lei

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 14 mei 2021. De rechtbank had vastgesteld dat de schuldsaneringsregeling van de appellant eindigde zonder toekenning van een schone lei, omdat de appellant toerekenbaar tekortgeschoten zou zijn in de nakoming van zijn verplichtingen. De appellant had tijdens de schuldsaneringsregeling een nieuwe schuld van € 1.277,75 laten ontstaan aan de Sociale Dienst Oost Achterhoek (SDOA) en had bovendien informatieverplichtingen geschonden door het niet melden van ontvangen giften van familieleden.

In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat hij niet opzettelijk tekortgeschoten is en dat de nieuwe schuld niet als bovenmatig moet worden beschouwd. Het hof heeft de argumenten van de appellant en de bewindvoerder in overweging genomen. Het hof oordeelde dat de tekortkoming van de appellant, hoewel toerekenbaar, gezien de bijzondere omstandigheden en de geringe betekenis ervan, buiten beschouwing moest blijven. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met het feit dat de appellant inmiddels maatregelen had getroffen om zijn schuld af te lossen en dat hij begeleiding had bij zijn financiële zaken.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de schuldsaneringsregeling beëindigd met toekenning van de schone lei aan de appellant. Dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.294.784
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, C/05/18/260)
arrest van 5 juli 2021
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant, hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. J.M. van der Linden.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 30 april 2018 is [appellant] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Daarbij is mr. A.M.P.T. Blokhuis benoemd tot rechter-commissaris en [de bewindvoerder1] tot bewindvoerder. De bewindvoering is tijdens de regeling overgenomen door [de bewindvoerder2] .
1.2
Bij vonnis van 14 mei 2021 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, vastgesteld dat de schuldsaneringsregeling eindigt met het verbindend worden van de slotuitdelingslijst en dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft verstaan dat voor de vorderingen, ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling heeft gewerkt en voor zover deze onvoldaan zijn gebleven, geen schone lei wordt verleend, zodat die vorderingen weer afdwingbaar zijn.
Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 25 mei 2021 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 14 mei 2021 en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en opnieuw recht doende de wettelijke schuldsaneringsregeling te beëindigen met verlening van de schone lei dan wel de regeling te verlengen voor een door het hof te bepalen duur, althans de beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van het journaalbericht met bijlagen van mr. Van der Linden van 14 juni 2021 en van de brief met bijlagen van de bewindvoerder van 17 juni 2021.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 juni 2021, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld door zijn begeleidster van ’s Heeren Loo, [de begeleidster] (verder: [de begeleidster] ). Voorts is de bewindvoerder verschenen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
De rechtbank heeft bepaald dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] eindigt, zonder dat aan hem de schone lei zal worden toegekend.
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [appellant] tijdens de regeling een bovenmatige nieuwe schuld heeft laten ontstaan aan de Sociale Dienst Oost Achterhoek (SDOA). [appellant] heeft volgens de rechtbank bovendien de informatieverplichting jegens de bewindvoerder geschonden door niet te melden dat hij giften van familieleden heeft ontvangen. Voorts heeft de rechtbank [appellant] verweten dat hij heeft geprobeerd zijn schuldeisers te benadelen.
3.2
[appellant] kan zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen. In het beroepschrift
licht hij dit als volgt toe. Hij erkent dat hij tijdens de schuldsaneringsregeling gedurende een periode vrijwel maandelijks geld van zijn familie heeft ontvangen tot een totaalbedrag van € 1.277,75. Hij heeft deze bedragen gebruikt voor zijn kosten van levensonderhoud. Nu hij de ontvangst van die bedragen niet bewust niet heeft gemeld bij de uitkeringsinstantie en bij de schuldsaneringsbewindvoerder, is er volgens hem geen sprake van kwade trouw.
[appellant] is voorts van mening dat de nieuwe schuld van € 1.277,75, in verhouding tot zijn vrij besteedbaar inkomen van € 1.000,- per maand, niet als bovenmatig moet worden gezien.
Van het opzettelijk benadelen van schuldeisers is volgens [appellant] evenmin sprake. Hij heeft immers niet bewust de informatie over de schenkingen niet verstrekt. [appellant] wil er alles aan doen om zijn nieuwe schuld af te lossen, waarbij hij tevens zijn vakantiegeld wil inzetten.
Op grond van het voorgaande is [appellant] van mening dat hij niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de schuldsaneringsverplichtingen, zodat, zo nodig met een verlenging van de looptijd, de schuldsaneringsregeling kan worden beëindigd met verlening van de schone lei.
3.3
De bewindvoerder stelt dat [appellant] de kans zou moeten krijgen om, bij voorkeur na een
verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, alsnog de schone lei te krijgen. Van kwade trouw is volgens haar geen sprake geweest. [appellant] heeft maatregelen getroffen om de schuld aan SDOA versneld in te lossen en hij heeft hulp geaccepteerd om zijn budget beter te beheren. Daarmee heeft hij aangetoond gemotiveerd te zijn om de schuld zo snel mogelijk in te lossen en zijn verplichtingen na te komen. De nieuwe schuld kan volledig worden voldaan.
3.4
Uitgangspunt in deze zaak is artikel 354 lid 1 van de Faillissementswet (Fw) dat bepaalt dat (in het kader van de beëindiging van de schuldsaneringsregeling) dient te worden beoordeeld of de schuldenaar (hier: [appellant] ) in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en, als dat zo is, of die tekortkoming aan hem kan worden toegerekend. De rechter kan daarbij op grond van artikel 354 lid 2 Fw bepalen dat de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, buiten beschouwing moet blijven.
3.5
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van het hof is het volgende gebleken.
[appellant] heeft tijdens de schuldsaneringsregeling, gedurende de periode van april 2019 tot en met maart 2021, regelmatig geld van familieleden ontvangen. Hij heeft die bedragen gebruikt voor zijn kosten van levensonderhoud omdat hij, volgens zijn verklaring, van het door hem ontvangen leefgeld niet kon rondkomen, zeker niet als zijn dochter in het kader van een omgangsregeling bij hem verbleef. [appellant] heeft de ontvangst van die bedragen niet gemeld bij de schuldsaneringsbewindvoerder en evenmin bij de uitkeringsinstantie SDOA. Wel bleek de ontvangst van de bedragen uit de door [appellant] aan de bewindvoerder verstrekte bankafschriften.
3.6
Het hof is van oordeel dat dit een aan [appellant] toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen oplevert. [appellant] diende de schuldsaneringsbewindvoerder op grond van de informatieverplichting zowel passief als actief alle inlichtingen te verschaffen, waarvan hij weet of behoort te begrijpen dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Het hof wil aannemen dat [appellant] zich niet heeft gerealiseerd dat hij de ontvangst van deze bedragen had moeten melden. Maar dat neemt niet weg dat hij wel had behoren te begrijpen dat dit van belang was voor de schuldsaneringsregeling en dat hij de bewindvoerder er dus over had moeten informeren. Hoewel het hof verder aannemelijk acht dat [appellant] de genoemde informatie niet bewust heeft achtergehouden - hij ontving de bedragen op zijn bankrekening en stuurde netjes bankafschriften naar de bewindvoerder, zodat zij er kennis van kon nemen - maakt dat niet dat de schending van deze informatieverplichting hem niet kan worden toegerekend.
3.7
Nu de door [appellant] van zijn familie ontvangen bedragen als inkomen moeten worden
beschouwd, heeft SDOA de teveel aan [appellant] betaalde uitkering tot het bedrag van € 1.277,75 teruggevorderd en een boete van € 310,- opgelegd, waardoor er een nieuwe schuld is ontstaan van € 1.587,75. Door inhouding en verrekening met zijn lopende uitkering (€ 54,- per maand) is een deel van deze schuld afgelost. Ten tijde van de eindzitting stond nog een bedrag van € 1.115,47 open. Gelet hierop heeft [appellant] ook een bovenmatige nieuwe schuld laten ontstaan. Het hof volgt [appellant] niet in zijn betoog dat de nieuwe schuld in verhouding tot zijn uitkering van ongeveer € 1.000,- per maand niet bovenmatig is. Het hof merkt daarbij op dat slechts een beperkt deel van de uitkering het vrij besteedbare inkomen vormt waartegen de schuld moet worden afgezet. Ook in dit opzicht is dus sprake van een toerekenbare tekortkoming.
3.8
Het hof ziet echter wel aanleiding om te bepalen dat de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard en geringe betekenis, buiten beschouwing blijft zodat [appellant] alsnog de schone lei krijgt. Daarbij is allereerst van belang dat het in absolute zin om een beperkt bedrag gaat en dat van opzet geen sprake is geweest. [appellant] heeft de giften van zijn familie ontvangen op zijn bankrekening, waarvan hij wist dat deze voor de bewindvoerder volledig inzichtelijk was. Hij heeft niet getracht de giften buiten het zicht van de bewindvoerder te houden. In hoger beroep is verder gebleken dat [appellant] inmiddels toestemming heeft gegeven aan SDOA om zijn vakantiegeld in te houden om de schuld af te lossen. De bewindvoerder heeft tijdens de zitting verklaard dat van de nieuwe schuld nu nog € 640,- open staat, dat SDOA nog steeds maandelijks € 53,77 inhoudt en dat [appellant] een extra aflossingsbedrag van € 50,- per maand betaalt. Naar verwachting zal de nieuwe schuld daarmee na ruim zes maanden volledig zijn afgelost. Uit de overgelegde stukken blijkt verder dat SDOA geen verdere kortingen zal toepassen en dat [appellant] inmiddels belastingaangifte heeft gedaan. Aannemelijk is dat ook op dit punt geen nieuwe schuld in verband met de ontvangen gelden zal ontstaan. Verder weegt mee het aan het hof overgelegde rapport van Psychodiagnostisch Onderzoek van Expertisecentrum Advisium ’s Heeren Loo van februari 2018 waaruit blijkt dat [appellant] een laagbegaafd intelligentieniveau heeft en hulp nodig heeft bij plannen en organiseren (ook bij geldzaken). In die hulp is voorzien. [appellant] heeft budgetbeheer en hij wordt onder meer voor zijn financiële zaken begeleid door [de begeleidster] , die ook toeziet op de aflossing van de schuld aan SDOA.
Gelet op het voorgaande heeft het hof het vertrouwen dat het [appellant] , met de hem ter beschikking staande begeleiding, zal lukken om de nieuwe schuld op korte termijn af te lossen. Naast de genoemde bijzondere omstandigheden maakt dit de tekortkoming van te geringe betekenis om [appellant] de schone lei te ontzeggen.
3.9
Het hoger beroep slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de schuldsaneringsregeling zal worden beëindigd met toekenning van de schone lei aan [appellant] .

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 14 mei 2021 behoudens wat betreft de beslissing omtrent het salaris van de bewindvoerder en, opnieuw recht doende:
stelt vast dat [appellant] in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen toerekenbaar is tekortgeschoten en bepaalt dat deze tekortkoming gezien haar geringe betekenis en bijzondere omstandigheden buiten beschouwing blijft;
verstaat dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden, waarbij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van [appellant] al op 30 april 2021 zijn geëindigd;
verstaat dat de vorderingen, ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling heeft gewerkt en voor zover deze onvoldaan zijn gebleven, niet langer afdwingbaar zijn en dat daarmee aan [appellant] een schone lei wordt verleend.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, H.C. Frankena en H.M.L. Dings, en op 5 juli 2021 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.