ECLI:NL:GHARL:2021:6406

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
30 juni 2021
Zaaknummer
ISD P21/0127
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing van de rechtbank Overijssel inzake tussentijdse beoordeling ISD-maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 22 januari 2021. De rechtbank had bepaald dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) vereist was. De veroordeelde, geboren in 1977, had een verzoek ingediend voor een tussentijdse beoordeling van deze maatregel op 29 oktober 2020. Het hof oordeelde dat dit verzoek te vroeg was ingediend, aangezien de tenuitvoerlegging van de maatregel op 11 juni 2020 was aangevangen en de wet bepaalt dat een verzoek om tussentijdse beoordeling pas na zes maanden kan worden ingediend. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De raadsman van de veroordeelde had betoogd dat de wet ruimte biedt voor een beoordeling van het maatschappelijke belang, maar het hof zag geen reden om af te wijken van de wettelijke regeling. De uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke termijnen in het strafrecht en de noodzaak om deze te respecteren.

Uitspraak

ISD P21/0127

Beslissing d.d. 17 juni 2021

De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
verblijvende in [detentie] .
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 22 januari 2021, inhoudende dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: de maatregel) is vereist.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
 het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 12 maart 2020, waarbij aan de veroordeelde de maatregel is opgelegd;
 het verzoekschrift van 29 oktober 2020, dat strekt tot een tussentijdse beoordeling in de zin van artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering;
 het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 december 2020;
 het toetsingsverslag van de [PI 1] van 23 december 2020;
 het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
 de beslissing waarvan beroep;
 de akte van het instellen van beroep op 29 januari 2021;
 de e-mail van [naam] , als behandelcoördinator verbonden aan [de kliniek] , van 2 april 2021;
 de e-mail van de raadsman van 6 april 2021;
 de aanvullende informatie van de [PI 2] van 27 mei 2021;
 de e-mail van de raadsman van 3 juni 2021.
Het hof heeft ter zitting van 3 juni 2021 gehoord de raadsman van de betrokkene, mr. J. Michels, advocaat te Oldenzaal, en de advocaat-generaal, mr. L.H.J. Vijlbrief-Smit. De veroordeelde heeft afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
Het standpunt van de raadsman van de veroordeelde
De raadsman heeft bepleit dat de veroordeelde ontvankelijk is in het verzoek. Hij heeft daartoe in de eerste plaats aangevoerd dat het eerste lid van artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet letterlijk inhoudt dat als het verzoek is ingediend binnen zes maanden na de aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel, dit meebrengt dat de veroordeelde niet-ontvankelijk is in het verzoek. Verder heeft de raadsman gewezen op de strekking van die bepaling, namelijk voorkomen dat de tenuitvoerlegging van de maatregel wordt gefrustreerd doordat de betrokkene al in een vroeg stadium herhaaldelijk verzoekt om een tussentijdse beoordeling. Deze situatie heeft zich met betrekking tot de veroordeelde niet voorgedaan. Ten slotte heeft de raadsman bepleit dat de genoemde bepaling de ruimte biedt om rekening te houden met het maatschappelijke belang bij een behandeling van de zaak in beroep. In de onderhavige zaak is in dat verband van belang dat de maatregel destijds terecht is opgelegd, maar dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel inmiddels niet meer passend is omdat de veroordeelde behoefte heeft aan een zorgmachtiging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de veroordeelde in zijn verzoek, aangezien het verzoek is ingediend binnen zes maanden nadat de tenuitvoerlegging van de maatregel is aangevangen.
Het oordeel van het hof
Ingevolge artikel 6:6:14, eerste lid, Sv kan een veroordeelde, indien de rechter bij het opleggen van de maatregel niet heeft beslist tot een tussentijdse beoordeling dan wel heeft beslist tot een beoordeling na een jaar na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel, na zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel verzoeken om een tussentijdse beoordeling.
De rechtbank heeft bij het opleggen van de maatregel niet beslist tot een tussentijdse beoordeling. Uit het toetsingsverslag van de [PI 1] blijkt dat de tenuitvoerlegging van de maatregel is aangevangen op 11 juni 2020. Het verzoek om een tussentijdse beoordeling dateert van 29 oktober 2020.
Gelet op artikel 6:6:14, eerste lid, Sv is het verzoek om een tussentijdse beoordeling te vroeg ingediend. Desondanks heeft de rechtbank het verzoek inhoudelijk behandeld en hierop beslist.
Het hof ziet geen reden om af te wijken van de helder geformuleerde wettelijke regeling. Ook hetgeen door de raadsman is aangevoerd geeft hiertoe geen aanleiding.
Concluderend zal het hof de beslissing waarvan beroep vernietigen en de veroordeelde alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.

Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 22 januari 2021 met betrekking tot de veroordeelde,
[naam veroordeelde].
Verklaart de veroordeelde,
[naam veroordeelde], niet-ontvankelijk in zijn verzoek van 29 oktober 2020 om een tussentijdse beoordeling van de maatregel.
Aldus gedaan door
mr. M.E. van Wees, voorzitter,
mr. W.A. Holland en mr. E.A.K.G. Ruys, raadsheren,
drs. D.M.L. Versteijnen en dr. J. Lucieer, raden,
in tegenwoordigheid van mr. D. van der Geld, griffier,
en op 17 juni 2021 in het openbaar uitgesproken.
Mr. Ruys en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.