ECLI:NL:GHARL:2021:6205

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
200.292.700/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verhuizing van de moeder met de kinderen naar een andere woonplaats

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar kinderen naar [plaatsnaam2]. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. J.B. de Bruin, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland, dat was afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door mr. A.M.E. Derks, voerde verweer tegen de verhuizing, omdat hij vreesde dat dit de zorgregeling en het contact met de kinderen zou beïnvloeden. Het hof heeft de belangen van de kinderen en de ouders zorgvuldig afgewogen. De moeder stelde dat de verhuizing in het belang van de kinderen zou zijn, omdat zij meer ruimte en een betere leefomgeving zouden krijgen. De vader betoogde dat de verhuizing de afstand zou vergroten en het contact zou bemoeilijken. Het hof oordeelde dat de moeder voldoende redenen had om te verhuizen en dat de huidige zorgregeling niet zou veranderen. De kinderen zouden nog steeds bij de vader kunnen verblijven in de weekenden. Het hof verleende de moeder uiteindelijk de gevraagde toestemming om te verhuizen, met inachtneming van de zorgregeling. De verzoeken tot voorlopige voorzieningen van de moeder werden afgewezen, omdat het hof in de hoofdzaak had beslist.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.292.700/01 en 200.292.700/02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 514533)
beschikking van 24 juni 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verzoekster in het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.B. de Bruin te Amsterdam,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verweerder in het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.M.E. Derks te Woerden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 9 april 2021 en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening;
- het verweerschrift in de hoofdzaak en tegen het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening;
- een journaalbericht van mr. De Bruin van 27 mei 2021 met producties;
- een journaalbericht van mr. De Bruin van 1 juni 2021 met een productie.
2.2
De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige1] heeft bij brief van 18 april 2021 aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot de verzoeken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 8 juni 2021 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [A] , namens de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen zijn gehuwd geweest en zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , verder te noemen: [de minderjarige1] , geboren [in] 2009 te [plaatsnaam1] ;
- [de minderjarige2] , verder te noemen: [de minderjarige2] , geboren [in] 2011 te [plaatsnaam1] , en
- [de minderjarige3] , verder te noemen: [de minderjarige3] , geboren [in] 2013 te [plaatsnaam1] ,
gezamenlijk te noemen: de kinderen. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
Partijen hebben de gevolgen van hun uiteengaan geregeld en neergelegd in het door beiden op 8 oktober 2018 ondertekend ouderschapsplan. In dit ouderschapsplan zijn partijen, voor zover hier van belang, overeengekomen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder zal zijn en de kinderen elke vrijdag vanaf circa 18.00 uur tot zondag circa 17.30 uur bij de vader zullen verblijven. De vakanties en de feestdagen worden in onderling overleg verdeeld, waarbij met uitzondering van de zomervakantie een verdeling bij helfte het uitgangspunt is.
3.3
Bij (echtscheidings)beschikking van de rechtbank van 29 november 2018 is, voor zover hier van belang, bepaald dat de inhoud van het aangehechte ouderschapsplan deel uitmaakt van die beschikking.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor verhuizing en de daarmee samenhangende (voorwaardelijke) verzoeken van de moeder en de vader tot wijziging van de zorgregeling, afgewezen.
4.2
De moeder is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, te bepalen dat aan haar toestemming wordt verleend om na afloop van het schooljaar 2020-2021 op 17 juli 2021 met de kinderen te verhuizen naar [plaatsnaam2] met dien verstande dat zij de kinderen op vrijdag bij de vader brengt en dat zij de kinderen op zondag weer bij de vader ophaalt.
Voorts verzoekt de moeder bij wege van voorlopige voorziening aan haar gedurende de procedure vervangende toestemming te verlenen om:
- [de minderjarige1] in te schrijven op een school in [plaatsnaam3] en [de minderjarige2] en [de minderjarige3] op een basisschool in [plaatsnaam2] ;
- na afloop van het schooljaar 2020-2021 op 17 juli 2021 met de kinderen te verhuizen naar [plaatsnaam2] met dien verstande dat zij de kinderen op vrijdag bij de vader brengt en dat zij de kinderen op zondag weer bij de vader ophaalt.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, althans te bepalen dat de door de vrouw aangevoerde grieven niet kunnen leiden tot vernietiging of wijziging van de bestreden beschikking, althans de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak 200.292.700/01 (hoofdzaak)
5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
5.3
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
  • de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in
een vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de
verhuizing;
  • de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
  • de (extra) kosten van het contact na de verhuizing.
5.4
De moeder stelt dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met het belang van de kinderen. Naast haar belang om te verhuizen is het ook in het belang van de kinderen naar [plaatsnaam2] te verhuizen. Voor de kinderen zou het erg fijn zijn om meer ruimte te hebben en op de boerderij te wonen. Zij kan dan samen met haar partner voor de kinderen zorgen, terwijl zij nu in [woonplaats1] wat betreft de verzorging van de kinderen er alleen voor staat. De kinderen komen te wonen op loopafstand van vriendjes die zij al van jongs af aan kennen. De huidige zorgregeling met de vader zal door de verhuizing niet wijzigen. Op dit moment hebben de kinderen ook bijna geen contact met de vader op de dagen dat zij bij haar zijn, aldus de moeder. Zij komt haar afspraken altijd na en zal dus ook de kinderen elk weekend komen brengen. De kinderen hebben aangegeven graag in [plaatsnaam2] te willen gaan wonen.
5.5
De vader voert hiertegen aan dat destijds bewust is gekozen om dichtbij elkaar te wonen en door een verhuizing van de moeder met de kinderen naar [plaatsnaam2] wordt de afstand zo groot dat de huidige zorgregeling zeker in de toekomst niet realistisch en haalbaar zal zijn. Een verhuizing naar [plaatsnaam2] betekent ook een inperking van de mogelijkheden in het contact tussen hem en de kinderen, aldus de vader. Op grond van de in de rechtspraak ontwikkelde criteria heeft de rechtbank terecht de verzoeken tot verhuizing van de moeder afgewezen.
5.6
De raad heeft op de zitting bij het hof naar voren gebracht dat verhuiszaken ingewikkeld zijn. De raad sluit zich aan bij het advies van de raadsvertegenwoordiger in eerste aanleg. Deze heeft gezegd dat het een moeilijk dilemma is en dat het geen ja of nee is.
5.7
Anders dan de rechtbank is het hof, na afweging van de belangen, van oordeel dat de moeder vervangende toestemming dient te worden verleend om met de kinderen naar [plaatsnaam2] te verhuizen. Het hof overweegt hiertoe het volgende.
5.8
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder en vooropgesteld dient te worden dat de moeder in beginsel het recht heeft met de kinderen en een nieuwe partner elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval, na een belangenafweging, een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen.
De moeder heeft voldoende onderbouwd dat de relatie met haar nieuwe partner een bestendige relatie is en dat deze partner door zijn (familie)akkerbouwbedrijf economisch gebonden is aan [plaatsnaam2] . Het is daarom voor de moeder niet mogelijk om samen met hem in [woonplaats1] te gaan wonen en daar een toekomst op te bouwen, zodat aan haar belang om bij haar partner te wonen en een toekomst met hem op te bouwen niet op andere wijze tegemoet kan worden gekomen dan door middel van een verhuizing naar [plaatsnaam2] . Het hof is gebleken dat het zwaartepunt in de zorg voor de kinderen bij de moeder ligt en dat met name [de minderjarige1] vanwege zijn persoonlijke problematiek veel tijd en aandacht van de moeder vraagt. De vader is door zijn werkzaamheden niet in staat de moeder in deze zorg te ontlasten. Het is begrijpelijk dat de moeder behoefte heeft aan ondersteuning in de zorg voor de kinderen en door de verhuizing kan zij deze zorg delen met haar partner. Het hof is van oordeel dat voor de moeder voldoende noodzaak bestaat tot het verhuizen naar [plaatsnaam2] .
5.9
Verder heeft de moeder de voorgestelde verhuizing met de kinderen naar [plaatsnaam2] goed doordacht en voorbereid. De moeder heeft haar wens om te verhuizen in mei 2020 aan de vader kenbaar gemaakt. De moeder heeft geprobeerd om overeenstemming met de vader te bereiken over de verhuizing. Partijen zijn in mediation geweest, maar het is ze niet gelukt om overeenstemming over de verhuizing te bereiken. De moeder heeft daarnaast ook nagedacht over het moment waarop de verhuizing het beste plaats zou kunnen vinden, namelijk in de zomervakantie van 2021. Dit is het moment waarop [de minderjarige1] naar de middelbare school gaat. [de minderjarige1] heeft PDD-NOS en ADHD en voor hem zou het niet goed zijn als hij bijvoorbeeld een jaar later weer van school zou moeten wisselen. De moeder heeft ter voorbereiding samen met [de minderjarige1] een geschikte school in [plaatsnaam3] bezocht. [de minderjarige1] wil ook graag naar deze school. Ten slotte heeft de moeder een voorstel gedaan om het halen en brengen van de kinderen voor haar rekening te nemen, waardoor de vader wordt ontlast en de huidige regeling waarbij de kinderen ieder weekend bij de vader verblijven in stand kan worden gehouden.
5.1
De vader geeft met name zijn toestemming voor een verhuizing niet, omdat hij bang is dat hij minder contact zal hebben met de kinderen. Hij kan bijvoorbeeld niet meer spontaan contact op doordeweekse dagen met de kinderen hebben en mogelijk willen de kinderen straks niet elk weekend naar hem toe. De gevoelens en de zorgen van de vader zijn begrijpelijk, maar het hof is gebleken dat de spontane contacten tussen de vader en de kinderen door de werkzaamheden van de vader in de huidige situatie zeer beperkt plaatsvinden. De vader werkt fulltime en gaat ’s ochtends vroeg naar zijn werk en komt rond 18.00 uur thuis van zijn werk. Het hof acht van belang dat de geldende zorgregeling na de verhuizing ongewijzigd zal blijven, waarbij de moeder het brengen en halen voor haar rekening neemt, zoals de moeder ook heeft aangeboden. De kinderen kunnen daardoor nog steeds in de weekenden bij de vader zijn. Dat de kinderen, zoals de vader stelt, naarmate zij ouder worden het belangrijker gaan vinden hun eigen vrije tijd in te vullen en (sociale) activiteiten willen ondernemen op de plek waar zij naar school gaan, zijn toekomstige omstandigheden. Ook als de moeder niet zou verhuizen bestaat de mogelijkheid dat als de kinderen in de puberteit komen zij meer activiteiten zullen krijgen in het weekend en zij minder tijd zullen doorbrengen met hun ouders. Dit is inherent aan hun ontwikkeling. Niet valt te zeggen wat dit in de toekomst gaat betekenen voor het contact tussen de vader en de kinderen, maar in elk geval ziet de moeder het belang in van een goed contact tussen de vader en de kinderen en zijn volgens de moeder de kinderen ook graag bij de vader. Deze onzekere omstandigheden dienen niet al op voorhand te worden ingevuld en dienen geen rol te spelen bij de belangenafweging die het hof thans dient te maken.
Het hof komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat de betrokkenheid van de man bij de opvoeding en verzorging van de kinderen door een verhuizing naar [plaatsnaam2] , omdat de huidige zorgregeling blijft bestaan, niet zodanig wijzigt dat dit moet leiden tot een afwijzing van het verzoek van de moeder om aan haar toestemming tot verhuizing te verlenen.
5.11
Hoewel de verhuizing de continuïteit van de huidige woon- en sociale leefomgeving van de kinderen verbreekt en de afstand tussen [woonplaats1] en [plaatsnaam2] aanzienlijk is, heeft een verhuizing van de moeder naar het oordeel van het hof niet zodanig nadelige gevolgen voor de kinderen dat de belangen van de moeder om haar leven in [plaatsnaam2] op te bouwen hiervoor moeten wijken. Het recht van de kinderen op onverminderd contact met de vader in een vertrouwde omgeving komt niet in het gedrang door de verhuizing, omdat de zorgregeling niet vermindert door de verhuizing. Het hof is verder niet gebleken van belangen van de kinderen die zich mogelijk tegen de verhuizing verzetten. Zeker voor [de minderjarige1] zal een verhuizing naar [plaatsnaam2] , gelet op zijn persoonlijke problematiek en het feit dat hij graag op de boerderij is, rust geven. Ook komen de kinderen op loopafstand te wonen van vriendjes die zij al van jongs af aan kennen. Uit de stukken en uit hetgeen tijdens de zitting is besproken, is gebleken dat de ouders tot onderling overleg in staat zijn en dat de kinderen met beide ouders een goede band hebben. Het hof gaat ervan uit dat de ouders ook na de verhuizing in staat zullen zijn om samen op een goede manier te blijven overleggen over de kinderen.
5.12
Alle voornoemde belangen en omstandigheden tegen elkaar afwegende, waarbij het belang van de kinderen centraal staat, maar niet doorslaggevend is, komt het hof tot de conclusie dat het belang van de moeder om met de kinderen naar [plaatsnaam2] te verhuizen zwaarder weegt dan het belang van de vader bij een afwijzing van het verzoek van de moeder daartoe.
5.13
Omdat het hof de moeder vervangende toestemming tot verhuizing aan de moeder zal verlenen, volgt daaruit ook dat [de minderjarige1] op een middelbare school in [plaatsnaam3] zal moeten worden ingeschreven en [de minderjarige2] en [de minderjarige3] op een basisschool in [plaatsnaam2] .
De zorgregeling
5.14
Gegeven de situatie die na de verhuizing zal ontstaan, ziet het hof aanleiding om de door de moeder voorgestelde wijziging van de zorgregeling over te nemen in die zin dat de moeder de kinderen op vrijdag bij de vader brengt en dat zij de kinderen op zondag weer bij de vader ophaalt.
In de zaak 200.292.700/02 (voorlopige voorziening)
5.15
Het hof zal bij deze beschikking uitspraak doen in de hoofdzaak. Gelet hierop heeft de moeder geen belang meer bij haar verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen. Dit brengt mee dat het hof deze verzoeken zal afwijzen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen zoals hierna is vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak 200.292.700/01
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
23 februari 2021 en opnieuw beschikkende:
verleent aan de moeder vervangende toestemming om na afloop van het schooljaar 2020-2021 op 17 juli 2021 met:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2009 te [plaatsnaam1] ;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2011 te [plaatsnaam1] , en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2013 te [plaatsnaam1] ,
te verhuizen naar [plaatsnaam2] ;
wijzigt met ingang van de dag van verhuizing van de moeder en de kinderen naar [plaatsnaam2] de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
29 november 2018 en het daaraan gehechte ouderschapsplan van 8 oktober 2018 voor wat betreft de zorgregeling in die zin dat de moeder de kinderen op vrijdag naar de vader zal brengen en dat zij de kinderen op zondag weer bij de vader ophaalt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak 200.292.700/02
wijst het verzoek van de moeder tot het treffen van voorlopige voorzieningen af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, E.B. Knottnerus en A.L.H. Ernes, bijgestaan door de griffier, is getekend door mr. E.B. Knottnerus en is op 24 juni 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.