ECLI:NL:GHARL:2021:615

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
21-001447-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor eenvoudige belediging aan een ambtenaar tijdens rechtmatige uitoefening van zijn bediening

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor eenvoudige belediging van een ambtenaar, gepleegd op 1 januari 2019. De belediging vond plaats in de tegenwoordigheid van de ambtenaar, die als wijkagent werkzaam was. De verdachte heeft de ambtenaar beledigd door hem de woorden "jullie zijn hoerenkinderen" toe te voegen. De politierechter had eerder een geldboete van € 250,- opgelegd en de tenuitvoerlegging bevolen van een voorwaardelijke jeugddetentie van twee weken. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde belediging en heeft de straf opgelegd in overeenstemming met de ernst van het feit. De verdachte is ook eerder veroordeeld voor andere strafbare feiten, wat meegewogen is in de strafoplegging. Het hof heeft besloten om de voorwaardelijke jeugddetentie om te zetten in een taakstraf van 30 uren, in plaats van de eerder opgelegde vrijheidsstraf. De beslissing is genomen met inachtneming van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001447-19
Uitspraak d.d.: 22 januari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 12 maart 2019 met parketnummer 16-000035-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 21-001117-17, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

Namens de verdachte is tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 januari 2021.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde tot een geldboete ter hoogte van € 250,-. Voorts heeft de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij een eerdere uitspraak opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 weken. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. F.N. Dijkers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft de verdachte op 12 maart 2019 veroordeeld voor eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, tot een geldboete ter hoogte van € 250,-. Daarnaast heeft de rechter de tenuitvoerlegging bevolen van een bij een eerdere uitspraak opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 weken.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 januari 2019 te [plaats] opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam] (wijkagent bij de Politie Flevoland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "jullie zijn hoerenkinderen", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 januari 2019 te [plaats] opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam] (wijkagent bij de Politie Flevoland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "jullie zijn hoerenkinderen".
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 1 januari 2019 schuldig gemaakt aan belediging van een ambtenaar in functie door hem de woorden “jullie zijn hoerenkinderen” toe te roepen. Daarmee heeft de verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de desbetreffende politieambtenaar en het door hem belichaamde openbaar gezag. Ook heeft de verdachte op die manier de eer en goede naam van de verbalisant aangetast.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 november 2020. Hieruit blijkt dat de verdachte sinds het onderhavige feit (onherroepelijk) is veroordeeld voor strafbare feiten. Voorts blijkt dat de verdachte zich voorafgaande aan het onderhavige feit schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten, waarvoor straf is opgelegd.
Het hof neemt als vertrekpunt de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken met betrekking tot artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht. Dat betekent doorgaans een geldboete ter hoogte van € 150,-. Voor zover het feit echter is begaan tegen een politieagent en het misdrijf is gepleegd gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening kan de in het oriëntatiepunt genoemde straf worden verhoogd met 33% tot 100%.
De verdachte is ter zitting van de rechtbank noch ter zitting van het hof verschenen. Het hof heeft daarom slechts beperkte informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte van zijn raadsvrouw vernomen.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat oplegging van een geldboete ter hoogte van € 250,- passend en geboden is.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 augustus 2017 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 weken, parketnummer 21-001117-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Het hof zal in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de voornoemde vrijheidsstraf een taakstraf van na te melden duur gelasten. Daarbij overweegt het hof in het bijzonder het volgende. De ten uitvoer te leggen straf ziet op het medeplegen van een poging tot een ander door geweld en bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen of te dulden, welk feit op 22 augustus 2015 is gepleegd. Het strafbare feit in de onderhavige zaak betreft een eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, welk feit op 1 januari 2019 is gepleegd. Gelet op de discrepantie in zwaarte van de te beschermen rechtsgoederen die door beide feiten zijn geschonden en het grote tijdsverschil tussen beide feiten, acht het hof bij hoge uitzondering omzetting van de ten uitvoer te leggen straf passend. Daarbij heeft het hof ook gelet op de zwaarte van het alsnog tenuitvoerleggen van de voorwaardelijke vrijheidsstraf in verhouding tot het voornoemde. Bovendien dient de verdachte zich er terdege van bewust te zijn dat als hij de ten uitvoer te leggen taakstraf niet verricht, hem alsnog hechtenis boven het hoofd hangt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 23, 24, 24c, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 augustus 2017 met parketnummer 21-001117-17, te weten een jeugddetentie voor de duur van 2 weken, een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. M.M.H.P. Houben, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Janssen, griffier,
en op 22 januari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.