ECLI:NL:GHARL:2021:6113

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
200.238.492
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadeelcompensatie en schadevergoeding bij uitvoeringswerkzaamheden in project N840 Leuth-Kekerdom

In deze zaak gaat het om nadeelcompensatie voor de vennootschap Autobedrijf Booltink B.V. als gevolg van schade door uitvoeringswerkzaamheden van het project ‘N840 Leuth-Kekerdom’. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 22 juni 2021 een tussenuitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het hof de eerder ingediende stukken en argumenten van beide partijen heeft overwogen. Booltink, vertegenwoordigd door mr. J. de Wrede, heeft in eerste aanleg schadevergoeding geëist van de Provincie Gelderland, die werd bijgestaan door mr. M.G. Nielen. De zaak draait om de vraag of de schade die Booltink heeft geleden, als gevolg van de werkzaamheden, vergoed kan worden en in hoeverre er sprake is van een normaal maatschappelijk risico. Het hof heeft Booltink in de gelegenheid gesteld om aanvullende gegevens over de omzet en brutowinsten van de werkplaats over de jaren 2009 tot en met 2012 in te dienen. Tevens heeft het hof de Provincie de kans gegeven om hierop te reageren. De Provincie heeft een brief van de schadecommissie overgelegd, waar Booltink op heeft gereageerd. Het hof heeft besloten dat Booltink alsnog de gelegenheid krijgt om inhoudelijk te reageren op de brief van de schadecommissie van 15 januari 2021. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.238.492
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, 319166)
arrest van 22 juni 2021
in de zaak van:
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Autobedrijf Booltink B.V.,
gevestigd te Leuth, gemeente Berg en Dal,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Booltink,
advocaat: mr. J. de Wrede,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Provincie Gelderland,
zetelend te Arnhem,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: de Provincie,
advocaat: mr. M.G. Nielen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 24 november 2020 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de akte na tussenarrest van Booltink,
- de antwoordakte na tussenarrest houdende productie van de Provincie,
- een H-16 formulier van Booltink met toelichting van 19 januari 2021,
- een brief van de Provincie aan het hof van 21 januari 2021 in antwoord daarop.
1.3
Vervolgens hebben partijen de aanvullende stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling van de bezwaren en de gewijzigde vordering

2.1
Het hof heeft Booltink in het tussenarrest in de gelegenheid gesteld haar cijfers betreffende de omzet van de werkplaats over de maanden september t/m december in de jaren 2009 t/m 2012 en de daaraan gerelateerde brutowinsten bij akte in het geding te brengen. Bij die gelegenheid mocht zij ook op de passages uit het advies van de schadecommissie van 5 april 2016 over kortingspercentages op de te vergoeden schade ingaan. De Provincie mocht daarop bij antwoordakte reageren.
2.2
Booltink heeft bij haar hiervoor onder 1.2 genoemde akte bedoelde cijfers
(productie 5) en een toelichting van haar financieel adviseur (productie 6) in het geding gebracht.
2.3
De Provincie heeft bij haar hiervoor onder 1.2 vermelde antwoordakte op de akte met producties van Booltink gereageerd en daarbij als productie 1 een brief van de schadecommissie van 15 januari 2021 overgelegd.
2.4
Booltink heeft bij het hiervoor onder 1.2 vermelde H-16 formulier met toelichting aan het hof gevraagd geen acht te slaan op de brief van de schadecommissie van 15 januari 2021.
Het hof ziet daarvoor geen aanleiding en zal bedoelde brief in zijn oordeel betrekken.
Zoals de Provincie in haar reactie van 21 januari 2021 ook aanvoert, heeft het hof haar in het tussenarrest expliciet de gelegenheid geboden te reageren op de door Booltink nader te onderbouwen omzetgegevens de werkplaats betreffende. Van handelen in strijd met artikel 128 lid 3 Rv (concentratie van verweer) dan wel een gedekt verweer in de zin van artikel
348 Rv is, anders dan Booltink aanvoert, geen sprake.
Het hof ziet in de niet-overgelegde e-mailberichten van de Provincie aan de schadecommissie van 22 december 2020 en 5 januari 2021, waaraan de commissie de in haar brief van 15 januari 2021 weergegeven kernvragen ontleent, anders dan Booltink bepleit, evenmin aanleiding voor twijfel aan de integriteit van de commissie.
2.5
Omdat bepaald niet is uit te sluiten dat Booltink zich niet vrij heeft gevoeld om in het H16 formulier met toelichting ook inhoudelijk op de brief van de schadecommissie van
15 januari 2021 te reageren, zal het hof haar daartoe alsnog in de gelegenheid stellen.
Het hof acht het enkele indienen van dat H16 formulier met toelichting dus niet voldoende om daaruit af te leiden dat Booltink die in zijn beoordeling te betrekken brief van de schadecommissie inhoudelijk onweersproken zou laten.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat Booltink toe tot het nemen van een akte voor – alleen – een reactie op de brief van de schadecommissie van 15 januari 2021 als hiervoor onder 2.5 omschreven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.F. Wiggers-Rust, S.B. Boorsma en J.L. Smeehuijzen, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2021.