Uitspraak
Mondiplaza,
[gedaagde],
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.Waar het in deze zaak om gaat
3.De vaststaande feiten
- De medewerkers van de DA-vestiging in Nijkerk verklaren unaniem dat zij hebben waargenomen dat de heer [gedaagde] voorraadartikelen uit de winkel meeneemt zonder dat hij daarvoor afrekent. Hij zou daarbij als toelichting hebben aangegeven dat dit voor hem toegestaan zou zijn omdat hij voor een deel eigenaar van de winkel zou zijn. De heer [gedaagde] erkent dat hij voorraadartikelen meeneemt, maar zegt dat hij hier in veel gevallen op een later tijdstip alsnog voor betaalt. In enkele gevallen zou het zo kunnen zijn dat hij dat wel eens is vergeten, verklaart hij. Hij erkent dat hij richting de medewerkers inderdaad de schijn heeft opgehouden dat hij mede-eigenaar van de winkel is.
- Vier medewerkers verklaren dat zij hebben waargenomen dat de heer [gedaagde] winkelartikelen weggeeft, met name aan mevrouw [B] . Dit zouden naast testers en incourante artikelen, ook courante artikelen betreffen zoals make-up van Collistar. De heer [gedaagde] erkent dat hij weleens artikelen weggeeft, met name testers en incourante voorraden. Daarnaast geeft hij naar eigen zeggen goederen weg aan lokale liefdadigheidsorganisaties.
- Vastgesteld is dat onder leiding van de heer [gedaagde] de administratieve discipline op een aantal
- Voorraadposities werden met grote regelmaat bij een geconstateerd verschil of het constateren van een negatieve voorraadpositie zonder nader onderzoek handmatig gecorrigeerd;
- Er was in de winkel geen sprake van een sluitend beleid omtrent de goederenontvangst en het inboeken daarvan in de voorraad. Uit de verklaring van mevrouw [C] en de heer [D] volgt dat er in enkele gevallen luxe-geuren die wel zouden zijn uitgeleverd aan de winkel, niet in de administratieve voorraad (winkeladministratie) zijn opgenomen;
- Uit de administratie van de winkel blijkt dat er een substantieel bedrag aan retouren is geboekt in de loop van het dienstverband van de heer [gedaagde] . Hij kan hiervoor geen verklaring geven. Uit de interviews komt naar voren dat er door de heer [gedaagde] met betrekking tot de retouren - een zeer risicovol proces in iedere winkelorganisatie - geen beleid is ontwikkeld. Er is geen sprake van een vier-ogen principe, retourbonnen werden niet bewaard, en alle medewerkers waren geautoriseerd om retouren aan te slaan. Het bleek zelfs mogelijk om dat onder een account van een willekeurige collega te doen.
- Ondanks het herhaalde, uitdrukkelijke verzoek van zijn leidinggevenden om wekelijks de omzet van die week af te storten, vinden kasafstortingen zeer onregelmatig plaats;
- In weerwil van de expliciete opdracht van zijn leidinggevenden om dat niet meer te doen, zegt de heer [gedaagde] kasgeld thuis te bewaren.
4.Het geschil en de beslissing van de kantonrechter
5.De vordering in hoger beroep
6.De beoordeling van de grieven en de vordering
grieven 1 tot en met 4zien in samenhang bezien alle op de door kantonrechter toegepaste maatstaf voor aansprakelijkheid en de daarna volgende beoordeling dat daar in het geval van het aan [gedaagde] verweten handelen en nalaten niet aan is voldaan. Deze grieven zullen daarom gezamenlijk worden behandeld. Verder keren de
grieven 5 en 6zich tegen de afwijzing van de nevenvorderingen van onderzoeks- en incassokosten en
grief 7tegen de compensatie van kosten. Tot slot komt
grief 8als veeggrief op tegen het dictum van het vonnis van 25 september 2019.