In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juni 2021, gaat het om een hoger beroep van HB Milieutechniek B.V. tegen de maatschap Van der Hoef Advocaten en twee andere geïntimeerden. De zaak betreft een vordering tot schadevergoeding op basis van ongerechtvaardigde verrijking. In een eerdere procedure had het hof al geoordeeld dat een uitbreiding van de grondslag van de vordering niet aan de geïntimeerde was betekend, wat leidde tot de afwijzing van de vordering. Het hof concludeert nu dat de vordering van HB Milieutechniek ook niet zou zijn toegewezen indien de uitbreiding wel was betekend. Dit is gebaseerd op de overweging dat de vordering tot nakoming van de aannemingsovereenkomst niet toewijsbaar was vanwege de meerwerkregeling zoals vastgelegd in artikel 7:755 BW.
Het hof heeft vastgesteld dat de verrijking van de tegenpartij niet ongerechtvaardigd was, omdat de overeenkomst van aanneming tussen HB Milieutechniek en Ustenko geen recht gaf op een prijsverhoging voor werkzaamheden die onder het maaiveld moesten worden uitgevoerd. Het hof oordeelt dat HB Milieutechniek niet heeft aangetoond dat zij Ustenko had moeten waarschuwen voor een mogelijke prijsverhoging. De vordering van HB Milieutechniek wordt afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 20 juni 2018. Tevens wordt HB Milieutechniek veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 5.270,00 voor griffierecht en € 11.473,00 voor salaris advocaat.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aannemers om duidelijk te communiceren over prijsverhogingen en de verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst. Het hof bevestigt dat de wettelijke regels omtrent meerwerk niet zonder meer uitsluiten dat een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking kan worden ingesteld, maar dat dit in dit geval niet opgaat.