ECLI:NL:GHARL:2021:5866

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
200.292.508
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet tegen griffierecht in civiele procedures

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de rechtspersoon Bexim Paletten s.r.o. tegen de griffier van het hof. Bexim had verzet aangetekend tegen de beslissing van de griffier tot heffing van griffierechten in twee afzonderlijke procedures. De rechtbank Overijssel had eerder vonnissen gewezen in een incident en de hoofdzaak tussen Bexim en VRC S. van der Veen Rol-Containers B.V. Bexim stelde dat zij voor beide procedures slechts eenmaal griffierecht verschuldigd was, maar de griffier voerde aan dat het verzet te laat was ingediend en dat Bexim voor beide procedures griffierecht verschuldigd was. Het hof oordeelde dat het verzetschrift buiten de wettelijke termijn van een maand was ingediend, waardoor Bexim niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzet. De beslissing van het hof is gebaseerd op de wettelijke bepalingen omtrent griffierechten en de termijn voor het indienen van verzet, zoals vastgelegd in de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz).

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.292.508
beschikking van 15 juni 2021 op het verzet ex art. 29 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz)
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Bexim Paletten s.r.o.,
gevestigd te Kostelec na Hane, Tsjechië,
opposante
hierna: Bexim,
advocaat: mr. E.C.W. de Haas,
tegen:
de griffier van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden,
te Arnhem,
geopposeerde,
hierna: de griffier.

1.De procedure: samenvatting en beslissing

zaak 200.283.567
1.1
Op 2 september 2020 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo een vonnis in het incident gewezen tussen Bexim enerzijds en VRC S. van der Veen Rol-Containers B.V. (hierna: VRC) anderzijds. Bij vonnis van 10 september 2020 is dit vonnis in het incident hersteld. Bij appeldagvaarding van 20 september 2020 heeft VRC hoger beroep ingesteld tegen dit (herstelde) vonnis in het incident (hierna ook: het provisionele vonnis). Op 6 oktober 2020 is de zaak bij dit hof op de rol ingeschreven. De zaak is bij dit hof bekend onder nummer 200.283.567. De griffier heeft het griffierecht vastgesteld op € 5.517,-.
zaak 200.288.197
1.2
Op 9 december 2020 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (eind)vonnis gewezen in de hoofdzaak tussen Bexim enerzijds en VRC anderzijds. Bij appeldagvaarding van 5 januari 2021 heeft VRC hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Op 26 januari 2021 is de zaak bij dit hof op de rol ingeschreven. De zaak is bij dit hof bekend onder nummer 200.288.197. De griffier heeft het griffierecht vastgesteld op € 5.610,-.
1.3
Bij verzoekschrift (met productie), ingekomen op 6 april 2021 (hierna: het verzetschrift), is mr. De Haas namens Bexim in verzet gekomen tegen de beslissing van de griffier tot heffing van het griffierecht. Bexim heeft zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat zij voor de twee verschillende procedures slechts eenmaal griffierecht verschuldigd is. Zij heeft daarom verzocht het griffierecht in de zaak met nummer 200.288.197 vast te stellen op € 93,- in plaats van € 5.610,-, zodat voor de behandeling van beide procedures tezamen een bedrag van € 5.610,- (zijnde € 5.517,- in verband met zaak 200.283.567 en € 93,- in verband met zaak 200.288.197) aan griffierecht verschuldigd is.
1.4
De griffier heeft schriftelijk verweer gevoerd. Hij heeft het hof primair verzocht Bexim niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzet en subsidiair om het verzoek van Bexim af te wijzen en het verzet tegen het geheven griffierecht ongegrond te verklaren.
1.5
Bexim heeft (bij brief van 21 april 2021 van haar raadsman mr. De Haas) afgezien van een mondelinge behandeling. De griffier heeft (bij brief van 22 april 2021) eveneens afgezien van een mondelinge behandeling.
1.6
Vervolgens heeft het hof beschikking bepaald. Het hof zal Bexim niet-ontvankelijk verklaren in haar verzet. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot die beslissing is gekomen.

2.2. De motivering van de beslissing

2.1
Aan de orde is de vraag of Bexim voor de twee afzonderlijk ingestelde procedures (200.283.567 en 200.288.197) slechts eenmaal griffierecht verschuldigd is en of om die reden in de zaak 200.288.197 het griffierecht ten bedrage van € 5.610,-, zoals de griffier heeft bepaald, dient te worden vastgesteld op € 93,-, zoals Bexim heeft verzocht.
2.2
Bexim heeft als grondslag voor haar verzet verwezen naar de argumenten inzake het dubbel geheven griffierecht die VRC aanvoert in de gelijktijdig met deze beschikking te wijzen beschikking in de procedure tussen VRC en de griffier van dit hof onder zaaknummer 200.291.619. Bexim stelt zich met VRC, kort gezegd, op het standpunt dat het provisionele vonnis haar werking heeft verloren doordat op 9 december 2020 eindvonnis is gewezen in het geschil tussen partijen. Het tegen het provisionele vonnis ingestelde hoger beroep (zaak 200.283.567) is daarmee als het ware een lege huls geworden, omdat geen belang meer bestaat bij een afzonderlijke inhoudelijke behandeling. De inhoudelijke behandeling ervan ligt immers besloten in de behandeling van het hoger beroep tegen het eindvonnis van 9 december 2020 (zaak 200.288.197). Bexim en VRC zien hierin aanleiding voor het standpunt dat onder deze omstandigheden slechts één keer griffierecht verschuldigd is.
2.3
De griffier heeft verweer gevoerd. De griffier heeft primair aangevoerd dat Bexim in haar verzet niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het verzet na het verstrijken van de daarvoor geldende wettelijke termijn – en dus te laat – is ingediend. Subsidiair heeft de griffier tot ongegrondverklaring van het verzet geconcludeerd. Volgens de griffier is het wettelijk uitgangspunt dat voor iedere aanbrenging van een (appel)procedure griffierecht wordt geheven, tenzij sprake is van een bij wet genoemde uitzondering. In deze procedure is van een dergelijke uitzondering volgens de griffier geen sprake en dus moet worden aangenomen dat Bexim voor beide procedures in hoger beroep griffierecht is verschuldigd.
2.4
Artikel 29 lid 1 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) bepaalt dat degene die de griffierechten en verschotten heeft betaald, gedurende een maand na die betaling, tegen de beslissing van de griffier tot heffing van het griffierecht of de verschotten bij verzoekschrift in verzet kan komen bij het gerecht waaraan het griffierecht of de verschotten werden betaald.
2.5
Wanneer een rekening-courantovereenkomst bestaat tussen het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (de Rechtspraak) en het kantoor waaraan de advocaat van de partij waarvan griffierecht wordt geheven is verbonden, dan wordt op grond van artikel 7 van de op die overeenkomst van toepassing zijnde voorwaarden het van de rekeninghouder geheven griffierecht als onmiddellijk betaald beschouwd en kunnen de zaken in behandeling worden genomen. De termijn van één maand voor het indienen van verzet, zoals beschreven in artikel 29 lid 1 Wgbz, vangt op dat moment aan. [1]
2.6
Tussen Bierens Incasso Advocaten (het kantoor waaraan mr. Leeman en mr. De Haas zijn verbonden) en de Rechtspraak (het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak) bestaat een rekening-courantovereenkomst.
In zaak 200.283.567 is de termijn voor verzet op 20 oktober 2020 aangevangen
2.7
De zaak 200.283.567 is op 6 oktober 2020 door mr. A.C. Huisman, advocaat van VRC, bij het hof aangebracht. Tegen Bexim werd verstek verleend. Op 20 oktober 2020 heeft mr. De Haas het tegen Bexim verleende verstek gezuiverd. Op die dag is Bexim daarom griffierecht (vastgesteld op € 5.517,-) verschuldigd geworden. Vanwege dat wat hierboven onder 2.5 is overwogen stelt het hof vast dat het griffierecht op 20 oktober 2020 wordt geacht te zijn voldaan en dat op die datum dus ook de termijn voor het verzet is aangevangen.
In zaak 200.288.197 is de termijn voor verzet op 10 februari 2021 aangevangen
2.8
De zaak 200.288.197 is op 26 januari 2021 is deze zaak door mr. A.C. Huisman, advocaat van VRC, bij het hof aangebracht. Tegen Bexim werd verstek verleend. Op 10 februari 2021 heeft mr. E.A. Leeman (de eerdere advocaat van Bexim, die is opgevolgd door mr. De Haas) het tegen Bexim verleende verstek gezuiverd. Op die dag is Bexim daarom griffierecht (vastgesteld op € 5.610,-) verschuldigd geworden. Vanwege dat wat hierboven onder 2.5 is overwogen stelt het hof vast dat het griffierecht op 10 februari 2021 wordt geacht te zijn voldaan en dat op die datum ook de termijn voor het verzet is aangevangen.
2.9
Het hof stelt vast dat het verzetschrift op 6 april 2021 is ingediend bij het hof. Dit verzetschrift is wat beide zaken betreft dus buiten de termijn van een maand, en dus te laat, ingediend. Om die reden kan het hof Bexim niet in haar verzoek ontvangen. Aan een inhoudelijke bespreking van het verzet komt het hof dus niet toe.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende:
verklaart Bexim niet-ontvankelijk in haar verzet.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, S.B. Boorsma en K. Mans en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2021.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 9 september 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:9544.