ECLI:NL:GHARL:2021:5834

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
200.284.527
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake tekortkoming rijinstructeur en ontbinding overeenkomst autorijlessen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door twee appellanten tegen een rijschoolinstructeur, die hen autorijlessen zou geven. De appellanten, beiden ongeveer 16,5 jaar oud, hebben een pakket autorijlessen aangeschaft en vooruitbetaald. De uitvoering van de lessen liep echter vertraging op, en de instructeur meldde dat hij door ziekte niet in staat was om de lessen voort te zetten. De appellanten hebben de instructeur in gebreke gesteld, maar de instructeur reageerde afwijzend. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van de appellanten afgewezen, omdat zij in schuldeisersverzuim zouden zijn geraakt. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof oordeelt dat de instructeur tekort is geschoten in zijn verplichtingen en dat de appellanten de overeenkomst terecht hebben ontbonden. De instructeur wordt veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 1.046,65, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Het hof compenseert de proceskosten, aangezien beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld. De beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd en de vordering van de appellanten wordt gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.284.527
(zaaknummer kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 8140403)
arrest van 15 juni 2021
in de zaak van

1.[appellante]

2
[appellant],
beiden wonende te [A] ,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna: [appellanten] c.s.,
advocaat: mr. Y. Wong,
tegen:
[geïntimeerde],
voorheen handelend onder de naam:
Rijschool [geïntimeerde],
thans wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
niet in hoger beroep verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 8 juli 2020 dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, tussen partijen heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 5 oktober 2020 met grieven (en het vonnis als productie),
- de verstekverlening op 20 oktober 2020,
- de schriftelijke conclusie van eis in hoger beroep.
2.2
Vervolgens hebben [appellanten] c.s. de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.Waar deze zaak over gaat.

3.1
Het gaat hier over afgebroken autorijlessen.
[geïntimeerde] heeft van [appellanten] c.s., beiden toen ongeveer 16,5 jaar oud, opdracht gekregen om hen een pakket autorijlessen te geven. Daarvoor heeft hij bij factuur van 16 februari 2018 [1] aan hen tezamen vooruit in rekening gebracht:
”2x Inschrijvingsgeld CBR (…) € 163,50
2x Tussen Tijdste Toets (…) € 360,00
2x Praktijkexamen (…) € 490,00
50x Lesuren (…) (Mike & Samantha) € 1.875,00
1x Borg theorieboeken (…)€ 75,00
subtotaal (…) € 2.449,17
21% btw€ 514,33
totaal € 2.963,50.
[appellanten] c.s. hebben dit totaalbedrag vooruitbetaald. Zij hebben een aantal (in ieder geval 2 x 13) rijlessen en theorielessen bij [geïntimeerde] gevolgd. De uitvoering van de autorijlessen heeft vertraging opgelopen. Op de woensdag vóór 13 mei 2019, op maandag 13 mei 2019 en op vrijdag 7 juni 2019 [2] hebben partijen met elkaar geappt over de voortgang [3] . Die is er niet gekomen. Op 21 september 2019 heeft [geïntimeerde] aan [appellanten] c.s. gemeld dat hij door zijn ziekte (verslaving) bezig was met een herstelperiode en door de medicatie (tijdelijk) (ziek gemeld) uit de rijschoolbranche was gestapt. Daarna hebben [appellanten] c.s. hem op 7 en 24 oktober 2019 in gebreke gesteld [4] . Daarop heeft [geïntimeerde] per e-mail van 24 oktober 2019 afwijzend gereageerd [5] .
3.2
Bij dagvaarding van 29 oktober 2019 hebben [appellanten] c.s. vervolgens veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot betaling van € 2.397,71 met wettelijke rente en exploot- en proceskosten. Dit bedrag is samengesteld uit € 1.825 aan hoofdsom, € 241,47 wegens rente tot de dagvaarding en € 331,24 voor incassokosten. Naar de kantonrechter heeft begrepen en [appellanten] c.s. in hoger beroep niet hebben bestreden, is de hoofdsom van € 1.825 opgebouwd uit het vooruitbetaalde bedrag van € 2.963,50, verminderd met (26 lessen x € 37,50 =) € 975 en verminderd met € 163,50 wegens inschrijvingsgeld CBR.
3.3
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter het gevorderde afgewezen op de grond dat [appellanten] c.s. onweersproken hebben gelaten dat zij in verband met de nog openstaande rijlessen niets meer met [geïntimeerde] te maken wilden hebben en zij zodoende in schuldeisersverzuim zijn geraakt.
3.4
Daartegen richten [appellanten] c.s. hun grieven 1 en 2. Grief 3 keert zich tegen de afwijzing van de buitengerechtelijke incassokosten en grief 4 tegen de proceskostenveroordeling.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Het verweer van [geïntimeerde] klopt wel voor zover het inhoudt dat [appellanten] c.s. op een gegeven moment aan hem te kennen hebben gegeven dat de rijlesovereenkomst voortijdig werd beëindigd. Maar dit was niet zomaar een beëindiging; daaraan is wel het nodige voorafgegaan. Dit wordt hierna besproken.
4.2
Op herhaalde vragen van [appellante] over de voortgang heeft [geïntimeerde] terug geappt [6] :
-op woensdag 8 mei 2019:
“(…) wacht op mijn Herkeuring, als ik daar definitief ant van krijg weten we meer. Hangt van CBR af. omdat er oa AHDH is geconstateerd meot ik
herkeurd worden.”,
-in antwoord op de opmerking van [appellante] dat [appellanten] c.s. hun theorie-examen hadden gehaald en de vraag of ze binnenkort verder konden lessen, op maandag 13 mei 2019:
“(…) Alleen ik zit nu ff zo druk met de agenda en me auto is ook nog eens stuk gegaan dus alles loopt een beetje in de knoop.”en
-op vrijdag 7 juni 2019:
”(…) Mijn auto is uitgevallen zoals je weet. We hebben nou 2 agendas samengevoegd tot na de zomer. Ik ga het voor de zomervakantie niet meer redden helaas. We gaan zelf ook nog op vakantie (collega sukru en ik). Als me auto niet was uitgevallen, had ik jullue over 3 weken kunnen laten beginnen maar we zitten enorm vol. Er is al een wachtlijst maar k heb jullue wel bovenin.. er zijn ook 13examens tot september dus jullie zijn een van de eerste die worden gebeld”.
4.3
Nu is het wel zo dat [appellante] hierbij steeds afwachtend en begripvol heeft gereageerd, maar dit werd anders toen [appellanten] c.s. op 21 september 2019 van [geïntimeerde] begrepen dat hij door zijn ziekte (verslaving) bezig was met een herstelperiode en door de medicatie (tijdelijk) (ziek gemeld) uit de rijschoolbranche was gestapt. Ze hebben hem toen in oktober 2019 tweemaal in gebreke gesteld. Uit de noodzaak van een herkeuring van [geïntimeerde] bij het CBR, zijn geneesmiddelengebruik in verband met verslaving, zijn ziekmelding, zijn vertrek uit de rijschoolbranche, de (mogelijk tijdelijke) uitval van zijn auto en zijn weigering te voldoen aan de ingebrekestellingen in oktober 2019, mochten [appellanten] c.s. afleiden dat [geïntimeerde] niet binnen een redelijke termijn in staat was om de autorijlessen naar de praktijkexamens toe te hervatten. Aldus is [geïntimeerde] tekortgeschoten en na de ingebrekestellingen in verzuim geraakt [7] .
4.4
Op grond van deze tekortkoming hebben [appellanten] c.s. de overeenkomst van opdracht terecht voor de toekomst ontbonden verklaard [8] . In zoverre is voor [geïntimeerde] een verbintenis ontstaan tot ongedaanmaking, dat wil zeggen: terugbetaling van de reeds door hem ontvangen gelden waartegenover hij geen prestaties heeft verricht [9] .
Volgens [appellanten] c.s. hebben zij geen praktijkexamen afgelegd en samen slechts 26 rijlessen gekregen. [geïntimeerde] erkent dat het praktijkexamen (voor € 490 exclusief btw) niet is afgelegd; hij zou hebben aangeboden te proberen dit via een collega te regelen. Maar de rijlesovereenkomst met [geïntimeerde] impliceert dat deze is gesloten met het oog op zijn persoon, zodat [appellanten] c.s., die vertrouwen willen hebben in een rijschoolinstructeur, geen genoegen met zo’n (overigens vage) oplossing behoefden te nemen [10] . [geïntimeerde] zal dus € 592,90 inclusief btw moeten terugbetalen.
Naar de mening van [geïntimeerde] [11] hebben [appellanten] c.s. wel 2 × 20 lesuren afgenomen, gecombineerd met theorielessen. Volgens hem zijn [appellanten] c.s. verder (2 x ?) 4,5 uren niet op lessen komen opdagen. In dit laatste verweer leest het hof niet en daaruit behoefden [appellanten] c.s. ook niet te begrijpen dat [geïntimeerde] aldus 49 of 44,5 lesuren heeft willen verantwoorden. [geïntimeerde] heeft dus (50 – 40 =) 10 lesuren van € 37,50 per lesuur plus btw niet gegeven en is daarom € 453,75 inclusief btw verschuldigd aan [appellanten] c.s. Voor de resterende (40 – 26 =) 14 lesuren rustte op [appellanten] c.s., die ongedaanmaking van de daarvoor gedane betalingen verlangen, de stelplicht en bewijslast [12] dat zij deze niet hebben gekregen. In dat kader mocht van hen worden verwacht dat zij zouden opgeven wanneer en welke soort lessen zij wel hebben gehad, waarna ook [geïntimeerde] daarop meer concreet had moeten reageren. Uit de app-correspondentie is wel duidelijk geworden en [appellanten] c.s. hebben in hoger beroep niet gemotiveerd bestreden dat zij behoorlijk wat problemen hebben gehad met de theorie, waarmee zij onvoldoende gemotiveerd hebben weersproken dat [geïntimeerde] een aantal rijlesuren heeft overgeheveld naar (een combinatie met) theorie-uren. Daarom zit er op dit punt voor [appellanten] c.s. niet meer in dan € 453,75.
[geïntimeerde] moet dus aan [appellanten] c.s. tezamen betalen (€ 592,90 + € 453,75 =) € 1.046,65.
4.5
De buitengerechtelijke incassokosten worden gerelateerd aan deze hoofdsom van € 1.046,65 en bedragen [13] 15% daarvan, ofwel afgerond € 157. Dit bedrag is toewijsbaar. De explootkosten van € 99,53 worden als nodeloos aangewend afgewezen.
4.6
De wettelijke rente over de hoofdsom gaat pas in 15 dagen na de bezorging op 7 oktober 2019 van de ingebrekestelling van 1 oktober 2019, dus met ingang van 23 oktober 2019. [appellanten] c.s. hebben deze echter gevorderd met ingang van 24 oktober 2019, zodat het hof van die laatste ingangsdatum uitgaat.
4.7
Na het voorgaande hebben [appellanten] c.s. geen belang meer bij toewijzing van de ook door hen gevorderde verklaring voor recht dat [geïntimeerde] in de nakoming van zijn verplichtingen als rijinstructeur is tekortgeschoten. Deze vordering wordt afgewezen.
4.8
Partijen hebben geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden moeten leiden. Daarom wordt aan hun bewijsaanbiedingen voorbijgegaan.

5.De slotsom

5.1
Het hoger beroep slaagt gedeeltelijk. Het vonnis zal worden vernietigd en het door [appellanten] c.s. gevorderde zal beperkt worden toegewezen.
5.2
Nu beide partijen voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten van beide instanties worden gecompenseerd.
5.3
Als niet weersproken zal het hof wel de gevorderde nakosten met de wettelijke rente daarover toewijzen.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep bij verstek:
vernietigt het eindvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 8 juli 2020 en doet opnieuw recht:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellanten] c.s. tezamen van € 1.046,65, vermeerderd met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 24 oktober 2019 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellanten] c.s. tezamen van € 157 wegens buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten, begroot op € 163, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85 in geval [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten van beide instanties draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, C.M.E. Lagarde en V. van der Kuil, is door de voorzitter ondertekend en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2021.

Voetnoten

1.productie 2 bij inleidende dagvaarding
2.Waar [appellanten] c.s. spreken over 2018 betreft dit een kennelijke vergissing in plaats van 2019.
3.productie 5 bij inleidende dagvaarding
4.producties 3 en 4 bij inleidende dagvaarding
5.productie 6 bij inleidende dagvaarding
6.productie 5 bij inleidende dagvaarding
7.op grond van én artikel 6:82 lid 1 BW én artikel 6:83, aanhef en onder c. BW
8.zie de artikelen 6:265 lid 1 en 270 BW
9.zie artikel 6:271 BW
10.zie artikel 7:404 BW
11.schriftelijk antwoord, vijfde alinea
12.zie de hoofdregel van artikel 150 Rv
13.volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten