In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van appellanten, [appellant1] en [appellant2]. De rechtbank Gelderland had eerder op 22 april 2021 de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van artikel 350 lid 3, aanhef en onder c en f, van de Faillissementswet (Fw). De rechtbank oordeelde dat de toelatingsrechter onvoldoende was geïnformeerd over een schuld die was ontstaan door een foutieve overboeking, en dat appellanten niet voldaan hadden aan hun inlichtingen- en sollicitatieplicht tijdens de schuldsaneringsregeling.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant1] had een eenmanszaak die een pizzeria exploiteerde. Na de verkoop van de pizzeria in 2016, ontving hij op 3 juli 2017 een bedrag van € 3.650,- dat per abuis op zijn zakelijke rekening was gestort. [appellant1] heeft dit bedrag direct doorgestort naar de rekeningen van zijn echtgenote en kinderen, zonder het terug te betalen aan de schuldeiser, [D]. [D] had aangifte gedaan van oplichting en had [appellant1] gedagvaard voor de kantonrechter, die hem veroordeelde tot terugbetaling van het bedrag.
Het hof oordeelde dat de rechtbank niet over alle relevante informatie beschikte ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling. Appellanten hadden niet volledig geïnformeerd over de schuld aan [D] en de omstandigheden waaronder deze was ontstaan. Het hof concludeerde dat de schuldsaneringsregeling terecht was beëindigd, omdat de schuld niet te goeder trouw was ontstaan en appellanten niet aan hun informatieplicht hadden voldaan. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en de verzoeken van appellanten om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen werden afgewezen.