ECLI:NL:GHARL:2021:5675

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
200.264.400/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over aannemingsovereenkomst en betaling van facturen tussen Technica Installatie B.V. en [geïntimeerde1] c.s.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Technica Installatie B.V. tegen [geïntimeerde1] c.s. over de betaling van facturen die verband houden met een aannemingsovereenkomst. Technica, die als onderaannemer was ingeschakeld door Bouwbedrijf Morren B.V., stelt dat [geïntimeerde1] c.s. haar rechtstreeks opdrachten heeft gegeven, terwijl [geïntimeerde1] c.s. betwist dat er een directe relatie was. De kantonrechter heeft de vorderingen van Technica afgewezen, maar het hof komt tot een andere conclusie. Het hof oordeelt dat Technica recht heeft op betaling van de facturen, omdat er voldoende bewijs is dat [geïntimeerde2] rechtstreeks opdrachten aan Technica heeft verstrekt. Het hof wijst de vorderingen van Technica toe en vernietigt het vonnis van de kantonrechter. Tevens wordt [geïntimeerde1] c.s. veroordeeld tot betaling van de proceskosten in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Het hof concludeert dat de algemene voorwaarden van Technica niet van toepassing zijn en dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen. De wettelijke rente over de hoofdsom wordt toegewezen vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag van betaling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.264.400
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 7266217)
arrest van 8 juni 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Technica Installatie B.V.,
gevestigd te Scherpenzeel,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Technica,
advocaat: mr. G. de Gelder,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [A] ,
2.
[geïntimeerde2],
wonende te [A] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna afzonderlijk te noemen geïntimeerde sub 1 [geïntimeerde1] en geïntimeerde sub 2 [geïntimeerde2] en gezamenlijk [geïntimeerde1] c.s. (in mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. R.P.M. de Laat.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 3 november 2020 hier over. In dat arrest is een meervoudige mondelinge behandeling bepaald die op 23 april 2021 heeft plaatsgevonden. Voorafgaand aan de zitting heeft [geïntimeerde1] c.s. nog aanvullende stukken ingestuurd. Van de zitting is een proces-verbaal gemaakt (waaraan de door partijen voorgedragen spreekaantekeningen gehecht zijn). Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De beoordeling in hoger beroep

Samenvatting en beslissing
2.1
[geïntimeerde1] c.s. heeft met Bouwbedrijf Morren B.V. (hierna: Morren) een aannemingsovereenkomst gesloten tot het bouwen van een woning. Morren heeft Technica ingeschakeld als onderaannemer.
2.2
Technica meent dat [geïntimeerde1] c.s. haar rechtstreeks – dus buiten de aannemingsovereenkomst met Morren om – diverse opdrachten heeft gegeven, ten aanzien waarvan zij facturen heeft gestuurd aan [geïntimeerde1] c.s. [geïntimeerde1] c.s. daarentegen meent dat hij steeds met Technica in haar hoedanigheid van onderaannemer van Morren zaken heeft gedaan en weigert om die reden de facturen van Technica te betalen. [geïntimeerde1] c.s. vindt dat Technica dit verder met Morren moet oplossen.
2.3
De kantonrechter heeft de vorderingen van Technica afgewezen. Zij heeft, kort samengevat, geoordeeld dat enkele door Technica gefactureerde werkzaamheden onder de aannemingsovereenkomst met Morren vielen, althans dat Technica niet heeft aangetoond dat zij rechtstreeks zaken deed met [geïntimeerde1] c.s.. Een andere factuur werd afgewezen omdat deze was gericht aan een onderneming van [geïntimeerde2] die geen partij is in de procedure.
2.4
Het hof komt tot een andere conclusie dan de kantonrechter en wijst alle vorderingen van Technica in hoofdsom toe. Het hof zal hieronder uitleggen waarom dat zo is.
Afspraken tussen Technica en [geïntimeerde1] c.s.
2.5
Het hof is van oordeel dat, daar waar Technica aanvankelijk werkzaamheden in de woning van [geïntimeerde1] c.s. heeft uitgevoerd als onderaannemer van Morren, [geïntimeerde2] na verloop van tijd rechtstreeks opdrachten heeft verstrekt aan Technica. Dit blijkt onder meer uit de correspondentie die partijen met elkaar hebben gevoerd. Dit zal hieronder per factuur worden toegelicht. De stelling van [geïntimeerde1] c.s. dat deze opdrachten vallen onder de aannemingsovereenkomst met Morren is een bevrijdend verweer, waarvan de bewijslast rust op [geïntimeerde1] c.s. Het hof ziet onvoldoende concrete onderbouwing van deze stelling, met name omdat deze opdrachten niet specifiek zijn te herleiden tot de begroting van Morren.
2.6
[geïntimeerde1] c.s. en Morren hebben overigens dienaangaande meerdere procedures tegen elkaar gevoerd. In het scheidsrechterlijk vonnis in hoger beroep d.d. 20 december 2019 tussen [geïntimeerde1] c.s. en Morren is aangenomen dat [geïntimeerde1] c.s. rechtstreeks opdrachten heeft gegeven aan Technica:
(…)
Op grond van de stukken is voorts voldoende aannemelijk geworden dat die opleverpunten, daaronder begrepen het inregelen van de installaties, in rechtstreeks overleg tussen opdrachtgevers en de installateurs (Technica Installatie B.V. en DTI) zouden worden afgehandeld/opgelost, dit mede in verband met de extra opdrachten die opdrachtgevers rechtstreeks aan de installateurs hadden gegeven. (…)
Er is in het scheidsrechterlijk vonnis al rekening gehouden met de omstandigheid dat bepaalde werkzaamheden buiten de aannemingsovereenkomst tussen [geïntimeerde1] c.s. en Morren vielen.
2.7
Het hof zal nu de facturen bespreken waarvan Technica betaling vordert.
Facturen INS- 237686 (€ 2.492,60) en INS- 237685 (€ 1.246,30)
2.8
In de aanvankelijke begroting van Morren was een post opgenomen met als omschrijving “montage verlichting”, een stelpost van € 2.250 (zoals later toegelicht: voor 50 uur arbeid/montage).
[geïntimeerde1] c.s. heeft nadien de plannen veranderd: in plaats van aansluitingspunten voor spots moeten er rails aan het plafond komen, zogenaamde lichtlijnen. [geïntimeerde1] c.s. heeft vervolgens Technica rechtstreeks benaderd met het verzoek om deze lichtlijnen, waarin niet was voorzien in de aannemingsovereenkomst met Morren, te leveren. Namens Technica heeft [B] (hierna: [B] ) per e-mail van 20 juli 2016 de volgende offerte uitgebracht:
Beste [geïntimeerde2] ,
Voor de lichtlijnen van global heb ik het volgende op gekregen:
29
29 lengten lichtlijn a 3 mtr € 2.175,00
6
6 lengten lichtlijn a 2 mtr € 322,50
28
28 aansluitstukken / adapters € 411,32
10
10 koppelstukken € 97,00
28
28 eindstukken € 39,20
Klein materiaal € 45,00
Kleur wit
Totaal tbv de lijnen € 3.090,00 excl btw
Hier zitten geen armaturen bij en geen montage
Aanbieding is tov Erco een € 2.400,00 goedkoper
Als ik vandaag bestel dan heb ik als het meezit de lichtlijnen begin volgende week binnen
Ik hoor graag even of dit akkoord is
Met vriendelijke groet,
[B]
[geïntimeerde2] heeft hierop dezelfde dag per e-mail laten weten hiermee in te stemmen.
2.9
Nadat Technica een factuur van € 3.090 aan Winters & Co (de onderneming van [geïntimeerde2] ) had gestuurd, heeft zij op verzoek van [geïntimeerde2] deze factuur gesplitst: een deel werd op naam gesteld van “Fam [geïntimeerde2] ” (factuur INS- 237686) en een deel op naam van “ [geïntimeerde2] & Co” (factuur INS- 237685).
2.1
Voor wat betreft de factuur met nummer INS-237686 heeft [geïntimeerde2] tijdens de zitting bij het hof verklaard dat zij in haar e-mail inderdaad opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden, maar dat zij er later van uitging dat dit verrekend zou worden met de post van de 56 aansluitpunten die waren komen te vervallen. [geïntimeerde1] c.s. ging ervan uit dat deze kosten onder de stelpost van € 2.250 in de begroting van Morren viel. Technica heeft dit gemotiveerd betwist en heeft aangevoerd dat zij de post montage verlichting van € 2.250 heeft opgebruikt voor de montage van de lichtlijnen. Daar is zij met twee man drie dagen mee bezig geweest. [geïntimeerde1] c.s. heeft in het licht van deze betwisting niet voldoende onderbouwd waarom de aanschaf van de lichtlijnen onder de post montage zou vallen. De vordering van Technica tot betaling van factuur INS-237686 wordt daarom toegewezen.
2.11
Voor wat betreft de factuur met nummer INS-237685 overweegt het hof als volgt.
[geïntimeerde1] c.s. stelt dat deze factuur bestemd was voor de besloten vennootschap [geïntimeerde2] Concept Ontwikkelingen Consultancy B.V., zodat [geïntimeerde1] c.s. in persoon niet kan worden veroordeeld tot betaling van deze factuur. Technica heeft gemotiveerd betwist dat de opdracht zou zijn gegeven door die vennootschap.
2.12
Het hof stelt voorop dat blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel d.d.
16 oktober 2019 “ [geïntimeerde2] & Co” geen handelsnaam van deze vennootschap is. Verder neemt het hof in aanmerking dat het antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam – dat wil zeggen als wederpartij van die ander – is opgetreden, afhangt van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkander hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (Kribbebijter, ECLI:NL:HR:1977:AC1877). Daarbij komt onder meer betekenis toe aan de aard van de betreffende overeenkomst en aan wat dienaangaande in het maatschappelijke verkeer gebruikelijk is. Voorts geldt in het algemeen dat omstandigheden die hebben plaatsgevonden nadat een rechtshandeling is verricht, medebepalend kunnen zijn voor de uitleg daarvan (HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2741).
2.13
Het is het hof niet gebleken dat [geïntimeerde2] in de communicatie met Technica ondubbelzinnig heeft laten weten dat de betreffende factuur moest worden gericht aan de besloten vennootschap of dat Technica dit daaruit heeft afgeleid of moest afleiden. Bij e-mail van 31 oktober 2016 heeft [geïntimeerde2] aan Technica laten weten dat zij een andere factuur “Graag via [geïntimeerde2] .nl” wenste te ontvangen, maar ook dat wijst niet op voornoemde vennootschap. Alle correspondentie van de zijde van [geïntimeerde2] met Technica vond immers plaats via het e-mailaccount “info@ [geïntimeerde2] .nl” en hieruit kan niet worden afgeleid dat [geïntimeerde2] & Co een besloten vennootschap is. De omstandigheid dat de besloten vennootschap enkele nota’s van eerdere opdrachten aan Technica of aan Technica verbonden ondernemingen heeft voldaan doet daar niet aan af, want het is toegestaan om voor een ander te betalen en daaruit volgt niet zondermeer dat deze besloten vennootschap daadwerkelijk opdrachten heeft gegeven aan Technica
.
2.14
Gelet op het vorenstaande oordeelt het hof dat de feiten en omstandigheden die [geïntimeerde1] c.s. heeft aangevoerd niet kunnen leiden tot de conclusie dat [geïntimeerde2] Concept Ontwikkeling Consultancy B.V. (en niet [geïntimeerde2] in privé) opdracht heeft gegeven voor deze werkzaamheden.
2.15
Ook de stelling van [geïntimeerde1] c.s. dat Technica de vordering ten aanzien van factuur INS- 237685 in de procedure in eerste aanleg zou hebben ingetrokken, kan niet tot afwijzing van deze factuur leiden. Technica ontkent dat zij deze vordering heeft ingetrokken. Er is geen proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg voorhanden waaruit dit zou kunnen blijken en in het vonnis van de rechtbank is deze vordering afgewezen, wat het hof opvat als een contra-indicatie voor de stellingname van [geïntimeerde1] c.s. Tot slot heeft [geïntimeerde1] c.s. geen concreet bewijs aangeboden van deze stelling, zodat het hof aan bewijslevering niet toekomt.
2.16
Het beroep van [geïntimeerde1] c.s. op opschorting en/of verrekening met schadevergoeding wegens ondeugdelijk presteren van de zijde van Technica zal worden verworpen. Voor zover al sprake mocht zijn van gebreken, is gesteld noch gebleken dat [geïntimeerde1] c.s. daar tijdig over heeft geklaagd bij Technica of dat hij Technica in gebreke heeft gesteld.
Nu [geïntimeerde1] c.s. bovendien heeft gesteld dat de gebreken aan de lichtlijnen inmiddels zijn hersteld door een derde zonder Technica in de gelegenheid te stellen dat te doen, komt hem geen recht op opschorting of schadevergoeding toe. Tot slot geldt dat [geïntimeerde1] c.s. geen reconventionele vordering heeft ingesteld en niet op eenvoudige wijze is vast te stellen of terecht een beroep op verrekening wordt gedaan (artikel 6:136 BW).
Factuur INS- 237688 (€ 1.203,95)
2.17
[B] heeft namens Technica bij e-mail van 26 oktober 2016 een prijsopgave gedaan voor “2 actoren” en één uur montage voor een bedrag van € 995 exclusief btw (€ 1.203,95 inclusief btw). Bij e-mail van 31 oktober 2016 heeft [geïntimeerde2] deze prijsopgave geaccordeerd. Daarbij heeft zij gevraagd de factuur aan [geïntimeerde2] .nl te sturen. Nadat Technica dat had gedaan, heeft [geïntimeerde2] op 21 november 2017 een e-mail gestuurd waarin stond “factuur … akkoord, tenaamstelling prive”. Hierop heeft Technica de factuur met nummer 237688 aan [geïntimeerde1] c.s. gestuurd. Naast deze accordering geldt dat deze actoren nodig waren voor de aansturing van de lichtlijnen en zagen (dat heeft [geïntimeerde1] c.s. niet bestreden) op herstel van een fout die [geïntimeerde1] c.s. zelf had gemaakt door aankoop van verkeerde armaturen bij Delta Light. Daarom kan dit geen onderdeel uitmaken van een reeds eerder gesloten aannemingsovereenkomst en/of reeds eerder geaccepteerde offertes van Technica.
2.18
Het hof verwerpt het verweer van [geïntimeerde1] c.s., dat er feitelijk op neer komt dat Morren ook al diverse posten ten aanzien van KNX-systemen in rekening heeft gebracht. [geïntimeerde1] c.s. gaat er van uit dat deze post van Technica daar ook onder valt, maar onderbouwt dit bevrijdende verweer verder niet.
Factuurnummer INS- 237678 (€ 4.554,78)
2.19
Op 4 december 2017 stuurt Technica aan “Fam [geïntimeerde2] ” een factuur ter hoogte van
€ 4.554,78 inclusief btw. De factuur bevat geen nadere omschrijving maar ziet – blijkens de toelichting van Technica – op verschillende werkzaamheden die zij aan de hand van werkbonnen onderbouwt. Het hof stelt vast dat deze werkbonnen zien op (werkzaamheden aan) oprit- en tuinverlichting, verlichting kelder en woonhuis, verlichting en wcd tuin, het vervangen van lichtlijnen in de woonkamer, kabeldozen/gietmoffen buiten en het plaatsen van buitenverlichting.
2.2
Partijen hebben per e-mail gecommuniceerd over deze werkzaamheden. Bij e-mail van 30 januari 2017 laat [geïntimeerde2] aan [B] weten:
(…) het bevestigen van de lichtlijnen en het aanbrengen van de armaturen is een extra opdracht voor jullie, die direct gefactureerd kan worden. Uren houden we bij. (…)
Per e-mail van 1 februari 2017 bevestigt [geïntimeerde2] dit nogmaals aan [B] :
(…) Nb extra opdrachten (armaturen aanbrengen, tuinspots, oprijlaanverlichting en lichtlijnen plaatsen) maken geen deel uit van de opdracht aan Morren en kunnen direct gefactureerd worden aan ons. (…)
Uit deze expliciete bewoordingen volgt dat [geïntimeerde1] c.s. zich ervan bewust was dat deze werkzaamheden niet onder de aannemingsovereenkomst met Morren vielen.
Het verweer van [geïntimeerde1] c.s. dat Technica deze werkzaamheden als stelposten kan verrekenen met Morren zal dan ook worden verworpen.
2.21
De slotsom is dat het hof alle gevorderde bedragen in hoofdsom zal toewijzen voor een totaalbedrag van € 9.497,63.
De algemene voorwaarden van Technica
2.22
Het hof verwerpt de stelling van Technica dat haar algemene voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomsten met [geïntimeerde1] c.s. Tegenover deze enkele stelling van Technica, die zij verder niet toelicht of onderbouwt, staat een gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde1] c.s. dat hij deze algemene voorwaarden heeft gezien dan wel aanvaard. Daar is Technica bij memorie van grieven niet op ingegaan.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.23
Het hof stelt vast dat Technica de door haar gevorderde buitengerechtelijke incassokosten baseert op haar algemene voorwaarden, maar deze zijn niet van toepassing. Het hof zal toetsen of Technica recht heeft op de buitengerechtelijke incassokosten aan de hand van artikel 6:96 lid 6 BW. Technica heeft op 25 januari 2018 zowel per gewone als per aangetekende post een brief gestuurd aan [geïntimeerde1] c.s. met de sommatie om binnen 15 dagen na dagtekening van de brief over te gaan tot betaling.
2.24
De gevorderde vergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet is gebleken dat in de aanmaning aan [geïntimeerde1] c.s. een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit kader verwijst het hof naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2704). Het hof stelt vast dat [geïntimeerde2] de aangetekende brief in ontvangst heeft genomen op 6 februari (2018), waarmee er geen veertien dagen voor betaling meer resteerden uitgaande van het verzoek tot betaling binnen veertien dagen na dagtekening van de brief. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen om deze reden worden afgewezen.
Rente
2.25
De gevorderde handelsrente ex artikel 6:119a BW over de toe te wijzen hoofdsom zal worden afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is dat sprake is van een handelsovereenkomst. Het hof zal de subsidiair gevorderde wettelijke rente toewijzen over de hoofdsom vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag waarop alles is betaald.
Proceskostenveroordeling eerste aanleg
2.29
Het hof zal het vonnis in eerste aanleg vernietigen. Technica heeft dan ook recht op terugbetaling van de proceskosten in eerste aanleg die zij aan [geïntimeerde1] c.s. heeft betaald. Het hof zal deze vordering toewijzen voor een bedrag van € 720 (als toegewezen door de kantonrechter).
Geen bewijslevering
2.3
Omdat zowel Technica als [geïntimeerde1] c.s. geen voldoende concrete feiten hebben gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, komt het hof niet toe aan hun beider bewijsaanbod.
De slotsom
2.31
Het hoger beroep slaagt en het bestreden vonnis zal worden vernietigd.
2.32
Het hof zal [geïntimeerde1] c.s., als de in het ongelijk te stellen partij, in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten van de eerste aanleg aan de zijde van Technica zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 87,18
- griffierecht € 476
- salaris advocaat € 720
De kosten van het hoger beroep aan de zijde van Technica zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 85,21
- griffierecht € 741
- salaris advocaat € 2.228 (2 punten x tarief II)
2.33
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Utrecht (rechtbank Midden-Nederland) van
24 april 2019;
veroordeelt [geïntimeerde1] c.s. hoofdelijk om aan Technica tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de somma van € 9.497,63, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vervaldatum facturen tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde1] c.s. hoofdelijk om aan Technica tegen behoorlijk bewijs van kwijting (terug) te betalen het bedrag van € 720 dat zij [geïntimeerde1] c.s. reeds heeft betaald uit hoofde van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg;
veroordeelt [geïntimeerde1] c.s. hoofdelijk in de kosten van de procedure in eerste aanleg, aan de zijde van Technica begroot op € 87,18 aan explootkosten, € 476 aan griffierecht en € 720 voor salaris advocaat, alsmede in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Technica vastgesteld op € 85,21 aan explootkosten, € 741 aan griffierecht en
€ 2.228 voor salaris advocaat overeenkomstig liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde1] c.s. in de nakosten, begroot op € 163, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85 in geval [geïntimeerde1] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak hebben voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A. de Vrey, L.J. de Kerpel-van de Poel en A.J. Louter en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2021.