ECLI:NL:GHARL:2021:5661

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
200.282.709
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rectificatie van uitlatingen op sociale media en in de pers met betrekking tot beschuldigingen van diefstal in de muziekindustrie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een kort geding. De appellant, werkzaam in de muziekindustrie, vorderde rectificatie van uitlatingen die door de geïntimeerden op sociale media en in de pers waren gedaan. Deze uitlatingen betroffen beschuldigingen van diefstal van een drumstel dat toebehoorde aan een band waar de appellant als crewlid voor werkte. De voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland had eerder de vorderingen van de appellant afgewezen, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

Het hof heeft de feiten van de zaak vastgesteld, waaronder de rol van de geïntimeerden, die vrienden zijn van de zanger van de band en betrokken waren bij de publicatie van de beschuldigingen. De appellant stelde dat de uitlatingen onjuist en schadelijk voor zijn reputatie waren en vorderde rectificatie op verschillende platforms, waaronder de voorpagina van het Algemeen Dagblad en sociale media.

Het hof heeft de vorderingen van de appellant beoordeeld aan de hand van de relevante juridische normen, waaronder artikel 6:167 BW, dat de mogelijkheid tot rectificatie regelt. Het hof concludeerde dat de uitlatingen van de geïntimeerden niet onrechtmatig waren en dat er geen aanleiding was voor rectificatie. De appellant had niet aangetoond dat hij een spoedeisend belang had bij rectificatie, en de publicaties waren niet misleidend of onjuist. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellant in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.282.709/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland 367163)
arrest in kort geding van 1 juni 2021
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. S. Arts, die kantoor houdt te Breda,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [B] ,
hierna:
[geïntimeerde1],
advocaat: mr. A.B. Lever, die kantoor houdt te Apeldoorn,
2. DPG Media B.V.,
gevestigd te Gouda,
hierna:
DPG,
advocaat: mr. O.G. Trojan, die kantoor houdt te ’s-Gravenhage,
3. [geïntimeerde3],
wonende te [C] ,
hierna:
[geïntimeerde3],
advocaat: mr. O.G. Trojan, die kantoor houdt te ’s-Gravenhage,
4. [geïntimeerde4],
wonende te [D] ,
hierna:
[geïntimeerde4],
advocaat: mr. A.B. Lever, die kantoor houdt te Apeldoorn,
geïntimeerden,
bij de rechtbank: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud over van het tussenarrest van 9 maart 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2
Op 20 april 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.
Het hiervan opgemaakte proces-verbaal maakt deel uit van het procesdossier.
1.3
Daarna is de zaak naar de rol verwezen voor arrest.

2.Kern van de zaak en de beslissing van het hof

Dit kort geding gaat over uitlatingen op het Facebookaccount van [geïntimeerde4] en [geïntimeerden] en over een publicatie van journalist [geïntimeerde3] op de website van het AD. Daarin komt de diefstal van een drumstel van [de band] aan de orde en de rol die [appellant] daarbij zou hebben gespeeld. Centraal staat de vraag of [geïntimeerden] c.s. (op grond van artikel 6:167 BW) gehouden zijn tot rectificatie. De voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, heeft dat afgewezen. Het hof is het daarmee eens en legt hierna uit waarom.

3.De feiten

Het hof uit van de volgende feiten.
3.1
[appellant] is werkzaam in de muziekindustrie. Vanaf 1999 tot 2015 was hij als “crewlid” werkzaam voor [de band] . Daarbij luisterde hij naar de bijnaam “ [bijnaam] ”.
3.2
[geïntimeerden] is bevriend met [geïntimeerde4] , de zanger van [de band] , en is ook werkzaam als “crewlid” voor [de band] . [geïntimeerden] beheert het Facebook- en Instagramaccount van [geïntimeerde4] . Het Facebookaccount van [geïntimeerde4] wordt door ongeveer 20.000 andere Facebookgebruikers gevolgd.
3.3
[geïntimeerde3] is als journalist werkzaam voor het Algemeen Dagblad (hierna: AD).
3.4
DPG is een mediabedrijf en eigenaar van (onder meer) het AD. Daarnaast heeft DPG diverse regionale dagbladen in eigendom, waaronder De Gelderlander, De Stentor en BN De Stem.
3.5
Tot de instrumenten van [de band] behoort een drumstel van het merk “Yamaha” (hierna: het drumstel). Het drumstel heeft zich vanaf december 2015 bevonden in een beveiligde opslagruimte te [D] . [appellant] was één van de personen die over een toegangssleutel tot de opslagruimte beschikte. In mei 2016 is vastgesteld dat het drumstel zich niet meer in de opslagruimte bevond. Er was geen sprake van braakschade aan de opslagruimte.
3.6
Op 13 september 2018 heeft [appellant] via Marktplaats een drumstel verkocht aan de heer [de koper] (hierna: [de koper] ). [de koper] is via de importeur van het door hem gekochte drumstel erachter gekomen dat dit drumstel aan [de band] heeft toebehoord. [de koper] heeft vervolgens contact opgenomen met [de band] . Volgens [de band] was het door [de koper] gekochte drumstel hetzelfde drumstel waarvan in mei 2016 was vastgesteld dat dit uit de opslagruimte was verdwenen. [geïntimeerde4] en de manager van [de band] hebben vervolgens tegen [appellant] aangifte gedaan van diefstal dan wel heling van het drumstel.
3.7
Op of omstreeks 16 september 2018 heeft [geïntimeerden] op het Facebookaccount van [geïntimeerde4] een bericht geplaatst, dat luidt:
“Na het laatste optreden van [de band] bleek dat uit de beveiligde schuur bij de studio een Yamaha drumstel was verdwenen. Na veel heen en weer gepraat en gevraagd, wist niemand waar dat drumstel gebleven was. De afgelopen dagen zijn wij er bij toeval achter gekomen dat iemand (volkomen te goeder trouw) het drumstel deze week gekocht heeft van een ex crewlid van [de band] . [de band] BV en ik persoonlijk hebben inmiddels aangifte gedaan bij de politie van diefstal en heling van o.a. het drumstel. Danweddiedat.”
Het bericht is 353 keer “geliket”, er zijn 101 reacties bij geplaatst door andere gebruikers van Facebook en het bericht is 37 keer gedeeld.
3.8
Op of omstreeks 21 september 2018 heeft [geïntimeerden] nogmaals een bericht geplaatst op het Facebookaccount van [geïntimeerde4] . Dit bericht luidt:
“Wat een rare week is dit! Aan de ene kant de euforische vreugde om Jeffrey Herlings zijn wereldkampioenschap en anderzijds het ongelofelijke gedrag van een gluiperige lafbek. Iemand die je al jaren vertrouwd en beschermd hebt en waarvan je dacht dat het een vriend was. [crewlid1] , [crewlid2] , [crewlid3] en iedereen die in de crew van [de band] gewerkt heeft, is net als ik stomverbaasd dat die smeerlap van [appellant] (we noemden hem nota bene [bijnaam] ) zoiets geflikt heeft!”
Binnen een uur heeft [geïntimeerden] dit bericht verwijderd op instigatie van de manager van [de band] .
3.9
Op of omstreeks 18 oktober 2018 heeft [de koper] het drumstel teruggegeven aan [de band] . Van dit moment is een filmpje gemaakt. Dit filmpje is op 18 oktober 2018 geplaatst op het Facebookaccount van [geïntimeerde4] . Op het filmpje is [geïntimeerde4] , omringd door een aantal andere personen, aan het woord en zegt hij in de camera, voor zover relevant:
“(…)We hebben van Yamaha, die hebben gezegd dat ze er waarschijnlijk maar één van verkocht hebben in Nederland. Dat maakt het verhaal ook nog veel vreemder want het is een bijzonder drumstel. Dus dat lijkt me raar als je dat niet herkend zou hebben. En hij heeft er vijftien jaar mee gewerkt. Dus ik wil nogmaals zeggen: ik zal geen namen noemen, maar wij waren zeer teleurgesteld in die persoon. En dat is het understatement van de eeuw.”
Waarna iemand anders, buiten beeld, opmerkt:
“Maar ik vind het super dat ‘ie terug is!”
Daarop beginnen de aanwezigen hard te lachen. [geïntimeerde4] lacht ook en steekt zijn duim op naar de camera en zegt:
“Ja, dat vind ik ook helemaal super!”
Waarna de overige aanwezigen voorgaan met lachen. Na enkele seconden eindigt het filmpje.
3.1
[appellant] heeft op 30 oktober 2018 aangifte gedaan van smaad tegen (onder meer) [geïntimeerde4] en [geïntimeerden] .
3.11
In een mondeling vonnis van de politierechter van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 4 februari 2020 is [appellant] vrijgesproken van diefstal en opzet- dan wel schuldheling.
3.12
Op 10 februari 2020 is er op de website van het AD een artikel verschenen van [geïntimeerde3] met als titel “Nader onderzoek nodig: [geïntimeerde4] ontsnapt aan rechtszaak wegens ‘gluiperige lafbek’”. De tekst van het artikel luidt:
[geïntimeerde4] hoeft deze week nog niet voor de rechter te verschijnen omdat hij een ex-medewerker van de band voor ‘gluiperige lafbek’ had uitgemaakt. Het Openbaar Ministerie heeft de zaak die vanmorgen nog op de agenda stond, weer ingetrokken voor ‘nader onderzoek’. De zanger van [de band] moest voorkomen wegens belediging, maar verzet zich daar tegen.
[geïntimeerde4] werd ervan verdacht op 21 september 2018 opzettelijk de eer en goede naam van [appellant] geschaad te hebben door op zijn Facebookpagina een openbaar bericht te plaatsen met de tekst: ‘Wat een rare week is dit! Aan de ene kant de euforische vreugde om Jeffrey Herlings zijn wereldkampioenschap en anderzijds het ongelofelijke gedrag van een gluiperige lafbek. Iemand die je jaren vertrouwd en beschermd hebt en waarvan je dacht dat het een vriend was.’
De tirade van [geïntimeerde4] ging nog langer door. Iets verderop in de tekst noemde [geïntimeerde4] [appellant] ook nog smeerlap. De tekst is alweer enige tijd geleden verwijderd van [geïntimeerde4] Facebookpagina. Maar dat de band woest is op ex-roadie [appellant] , is duidelijk.
Verdwenen drums
[appellant] was als vrijwilliger betrokken bij [de band] . De ruzie is ontstaan omdat bij het opheffen van de studio in [E] een drumstel verdween. Dat drumstel dook later weer op toen het door iemand werd gekocht. Duidelijk is dat [geïntimeerde4] dacht dat [appellant] daar iets mee te maken had.
Volgens manager [manager] van [de band] heeft de band ook aangifte gedaan, maar kwam het niet tot een veroordeling. “Omdat er niet genoeg bewijs was, die uitspraak hebben we net vorige week binnen gekregen”, aldus [manager] . “Ze zeiden niet dat hij het niet heeft gedaan, maar dat er niet genoeg bewijs is.”
Waarom de zaak tegen [geïntimeerde4] nu is ingetrokken, is niet helemaal duidelijk. De advocaat van [geïntimeerde4] wil er niks over zeggen en [appellant] is onbereikbaar voor commentaar. [geïntimeerde4] zelf doet er ook het zwijgen toe ‘zolang de zaak nog onder de rechter is’, zegt hij per e-mail. Een woordvoerder van het Openbaar Ministerie laat alleen los dat de zaak is ingetrokken ‘voor nader onderzoek’.
[de band] -manager [manager] zegt ‘dat wij ons tegen die aangifte van smaad hebben verzet’. “Daar wordt nu eerst onderzoek naar gedaan.””
Bij het artikel staat een foto van [geïntimeerde4] tijdens een optreden. Daarnaast staat halverwege het artikel vetgedrukt en in een groot lettertype de volgende tussenkop:
“Ze zeiden niet dat hij het niet heeft gedaan, maar dat er niet genoeg bewijs is
- [manager] , manager [de band] ”
Het artikel is eveneens (min of meer gelijkluidend) verschenen op de website van andere lokale dagbladen van DPG, zoals De Gelderlander, BN De Stem en De Stentor.
3.13
[geïntimeerden] heeft op 10 februari 2020, naar aanleiding van het artikel in het AD, een Facebookbericht geplaatst via zijn eigen Facebookaccount [geïntimeerde1] , dat luidt:
“Dus je mag iemand die van jou dingen steelt en via Marktplaats verkoopt niet eens meer bij naam noemen, Nederland op zijn best”
Op dit Facebookbericht hebben diverse Facebookgebruikers gereageerd. Enkele van deze reacties luiden, voor zover relevant:
“Groot gelijk gewoon namen & shamen”
“”Super” die uitspraak…”
“of het verhaal van [geïntimeerde4] klopt mag de rechter bepalen. En zolang het niet is bewezen is [appellant] onschuldig, en hoeft [geïntimeerde4] hem niet in het openbaar aan de schandpaal te hangen. Dat is smaad en laster, en dat mag niet. Gelukkig maar.”
“ik lees dat [geïntimeerde4] dacht dat hij het was. Is het bewezen?”
Op dat laatste bericht heeft [geïntimeerden] weer gereageerd:
“ja 1000000 procent”
3.14
De officier van justitie heeft [geïntimeerde4] een strafbeschikking opgelegd naar aanleiding van de aangifte van smaad door [appellant] . [geïntimeerde4] is daartegen in verzet gegaan. Per brief van 29 februari 2020 heeft de officier van justitie aan [geïntimeerde4] bericht dat de opgelegde strafbeschikking werd ingetrokken. [appellant] heeft beklag gedaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden tegen deze intrekking.
3.15
Aan [geïntimeerden] heeft de officier van justitie een tweetal strafbeschikkingen opgelegd naar aanleiding van de aangifte van smaad door [appellant] . De strafbeschikking in verband met het onder 3.8 genoemde bericht is onherroepelijk geworden. Tegen de strafbeschikking die is opgelegd naar aanleiding van de onder 3.13 genoemde uitlatingen is [geïntimeerden] in verzet gegaan.

4.De vorderingen en de beslissingen van de voorzieningenrechter

4.1
[appellant] heeft [geïntimeerden] c.s. in kort geding gedagvaard. Samengevat heeft [appellant] gevorderd dat DPG en [geïntimeerde3] , op straffe van een dwangsom, worden veroordeeld tot het plaatsen van een rectificatie op de voorpagina van het AD (zowel op papier als online) en dat [geïntimeerde3] ook nog wordt veroordeeld tot het plaatsen van een rectificatie op zijn twitteraccount. Daarnaast heeft [appellant] gevorderd (1) dat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde4] worden veroordeeld tot het plaatsen van een rectificatie op de voorpagina van de website van [de band] , de Facebookpagina van [geïntimeerde1] en de Facebookpagina van [geïntimeerde4] , (2) dat het [geïntimeerde1] en [geïntimeerde4] wordt verboden om verder enige uiting in de media te doen over (de kwestie met) [appellant] en (3) dat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde4] worden veroordeeld mee te werken aan verwijdering van (doorgeplaatste) artikelen op internet over (de kwestie met) [appellant] , op straffe van een dwangsom. Een en ander met veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de kosten van de procedure.
4.2
De voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, heeft in het
vonnis van 30 juli 2020 de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] in de
proceskosten veroordeeld.

5.De beoordeling in hoger beroep

Inleiding
5.1
[appellant] heeft inhoudelijk bezwaar gemaakt tegen het bestreden vonnis en vordert alsnog toewijzing van zijn vorderingen.
Beoordelingskader rectificatie
5.2
In dit kort geding ligt allereerst de vraag voor of de door [geïntimeerden] c.s. gedane uitlatingen zodanig zijn dat er aanleiding is om rectificatie van die berichten te bevelen.
Op grond van artikel 6:167 BW kan een veroordeling tot rectificatie worden uitgesproken indien er sprake is van onjuiste of door onvolledigheid misleidende publicaties van gegevens van feitelijke aard. De vraag of van een dergelijke publicatie sprake is, zal beoordeeld moeten worden binnen het kader waarin de publicatie werd gedaan, met oog voor plaatselijke opvattingen en omstandigheden en de overige context.
5.3
Het begrip publicatie wordt hierbij ruim opgevat en kan zien op iedere openbaarmaking, ook als die niet in de pers is gedaan. In het onderhavige geval gaat het om een publicatie van [geïntimeerde3] op de website van het AD (zie hiervoor onder 3.12) en om uitlatingen op het Facebookaccount van [geïntimeerde4] en [geïntimeerde1] (zie hiervoor onder 3.7, 3.8, 3.9 en 3.13). Bij de beoordeling van deze zaak gaat het hof uit van de teksten zoals hiervoor onder 3 opgenomen.
5.4
De vraag of de gevorderde rectificatie toewijsbaar is, moet worden beoordeeld aan de hand van een belangenafweging van het recht van [appellant] op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en bescherming van de goede naam en reputatie (artikel 8 EVRM), door niet op lichtvaardige wijze te worden blootgesteld aan ernstige verdachtmakingen en beschuldigingen die gebaseerd zijn op onjuiste dan wel onvolledige feiten of suggestie en het recht van [geïntimeerden] c.s. op vrijheid van meningsuiting (artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 EVRM).
5.5
Bij de beantwoording van de vraag of de uitlatingen van [geïntimeerden] c.s. al dan niet onrechtmatig zijn geweest tegenover [appellant] , dienen de wederzijdse belangen te worden afgewogen. Deze belangenafweging dient in één keer te geschieden, waarbij het oordeel dat één van beide rechten, gelet op alle terzake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van artikel 8 lid 2 dan wel artikel 10 lid 2 EVRM. In het kader van de belangenafweging zijn onder meer de volgende omstandigheden relevant:
i) de inhoud van uitlatingen, ii) de ernst van de daarin opgenomen beschuldigingen en de gevolgen daarvan voor [appellant] , en iii) de feitelijke juistheid van die beschuldigingen.
Ten aanzien van [geïntimeerde3] en het AD
5.6
Bij de beoordeling van de vordering tot rectificatie door [geïntimeerde3] en het AD is het volgende van belang. Duidelijk is dat in de publicatie verslag is gedaan van de rechtszaak tegen [geïntimeerde4] naar aanleiding van de aangifte van smaad door [appellant] en de beschuldigingen aan het adres van [appellant] die daarbij een rol spelen. [geïntimeerde3] heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat de informatie in de publicatie is overgenomen uit de openbaar toegankelijke agenda van de rechtbank. Daarnaast heeft [geïntimeerde3] contact opgenomen met de manager van [de band] ( [manager] ) en heeft hij diens uitlatingen opgetekend. [appellant] heeft niet betwist dat [geïntimeerde3] op grond van deze informatie tot deze publicatie kon komen. Bij deze stand van zaken moet het ervoor worden gehouden dat [geïntimeerde3] niet meer heeft gedaan dan het overnemen van informatie uit de openbare agenda van de rechtbank en het citeren van uitlatingen door [manager] . In zoverre bevat de publicatie dan ook geen onjuiste informatie.
5.7
Voor zover door het op zichzelf juiste citaat van [manager] een onware suggestie zou worden gewekt dat [appellant] ondanks de vrijspraak betrokken zou zijn bij de diefstal, geldt dat dat citaat duidelijk als opinie van [manager] wordt gepresenteerd.
5.8
Evenmin is sprake van een door onvolledigheid misleidende publicatie van gegevens. Weliswaar is er niet meer aandacht besteed aan de vrijspraak van [appellant] en zijn visie op de zaak, maar het ontbreken daarvan leidt er niet toe dat het artikel als zodanig misleidend is.
5.9
[appellant] klaagt nog over de wijze van verslaglegging, meer in het bijzonder het achterwege laten van anonimisering, het onnodig herhalen en benadrukken van scheldwoorden en de vette tussenkop met het citaat van [manager] in een groot lettertype. Dit valt echter onder de journalistieke vrijheid van [geïntimeerde3] en het AD en maakt, ook in samenhang met de overige door [appellant] aangevoerde punten, niet dat het privacybelang van [appellant] voorgaat op het publicatiebelang van [geïntimeerde3] en het AD.
5.1
Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden aangenomen dat door de publicatie een onjuist of door onvolledigheid misleidend beeld is ontstaan dat door rectificatie recht gezet dient te worden. Overigens heeft [appellant] evenmin aannemelijk gemaakt dat hij een (spoedeisend) belang heeft bij rectificatie. In de omstandigheden van dit geval, waarbij het hof ook betrekt dat het online artikel inmiddels is aangepast (in die zin dat is toegevoegd dat de betreffende medewerker begin februari 2020 werd vrijgesproken) en is geanonimiseerd, is niet aannemelijk geworden dat rectificatie een proportioneel en doelmatig doel is tot herstel en/of voorkoming van verdere schade terwijl evenmin voldoende gesteld is om aan te nemen dat een dermate urgente grond voor ingrijpen bestaat dat een bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
5.11
Voor een veroordeling tot rectificatie van de publicatie in het AD bestaat dus geen aanleiding, ook al zal de publicatie [appellant] onaangenaam getroffen hebben.
Ten aanzien van [geïntimeerde4] en [geïntimeerde1]
5.12
De van [geïntimeerde4] en [geïntimeerde1] gevorderde rectificatie zal het hof ook niet toewijzen. Ter zitting in hoger beroep hebben [geïntimeerde4] en [geïntimeerde1] aangegeven dat de berichten van 16 en 21 september 2018 op het Facebookaccount van [geïntimeerde4] en de berichten van 10 februari 2020 op het Facebookaccount van [geïntimeerde1] inmiddels zijn verwijderd, althans niet meer terug te lezen zijn. [appellant] heeft dat niet weersproken. Daardoor is het belang van [appellant] bij rectificatie van deze berichten komen te ontvallen en in ieder geval niet langer gerechtvaardigd. Of de uitlatingen in deze berichten onrechtmatig zijn en of [geïntimeerde4] en [geïntimeerde1] als gevolg daarvan schadeplichtig zijn, laat het hof in het midden omdat de vorderingen van [appellant] in dit kort geding zich hierop niet richten.
5.13
De vorderingen van [appellant] zijn ook niet toegesneden op het filmpje dat op 18 oktober 2018 op het Facebookaccount van [geïntimeerde4] is geplaatst. Overigens zijn de uitingen in dat filmpje ook niet zodanig dat rectificatie aangewezen is. Daarbij is van belang dat [geïntimeerde4] uiting mag geven aan de achtergrond van het tussen partijen gerezen geschil en zijn standpunt daarin.
Overige vorderingen
5.14
Naast rectificatie vordert [appellant] een verbod aan [geïntimeerde4] en [geïntimeerde1] om verder enige uiting in de media te doen over (de kwestie met) [appellant] . Het gaat dan om soortgelijke uitingen als waar [appellant] in dit kort geding tegen opkomt. [appellant] heeft echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zich een situatie heeft voorgedaan of in de toekomst zal voordoen waarin [geïntimeerde4] en [geïntimeerde1] zich opnieuw in soortgelijke zin hebben uitgelaten of zullen uitlaten over [appellant] . Dat [geïntimeerde4] en [geïntimeerde1] die intentie zouden hebben is voor het hof niet aannemelijk geworden, terwijl evenmin is gebleken dat [geïntimeerde4] en [geïntimeerde1] berichten van gelijke strekking via enige vorm van media hebben geopenbaard. Het hof ziet reeds daarom geen aanleiding om op dit punt een voorziening te treffen, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
5.15
[appellant] vordert tot slot nog de veroordeling van [geïntimeerde4] en [geïntimeerde1] tot medewerking aan verwijdering van (doorgeplaatste) artikelen op internet over de kwestie met [appellant] . Deze vordering ontbeert enige onderbouwing en is ook onvoldoende gespecifieerd en in te ruime bewoordingen geformuleerd om te kunnen worden toegewezen.

6.De slotsom

6.1
Het hoger beroep slaagt niet. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
6.2
Als de in het ongelijk gestelde partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde3] en DPG zullen worden vastgesteld op € 760,- aan griffierecht en € 2.228,- aan salaris advocaat (2 punten x tarief II à € 1.114,-). De kosten voor de procedure aan de zijde van [geïntimeerde4] en [geïntimeerde1] zullen worden vastgesteld op € 332,- aan griffierecht en € 2.228,- aan salaris advocaat (2 punten x tarief II à € 1.114,-).

7.De beslissing

Het hof, recht doende in kort geding in hoger beroep:
7.1
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 30 juli 2020,
7.2
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde3] en DPG vastgesteld op € 760,- aan griffierecht en € 2.228,- aan salaris advocaat,
7.3
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde4] en [geïntimeerde1] vastgesteld op € 332,- aan griffierecht en € 2.228,- aan salaris advocaat,
7.4
verklaart dit arrest voor zover het de onder 7.3 uitgesproken kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad,
7.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Willemse, J.H. Kuiper en R.E. Weening en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2021.