In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een kort geding. De appellant, werkzaam in de muziekindustrie, vorderde rectificatie van uitlatingen die door de geïntimeerden op sociale media en in de pers waren gedaan. Deze uitlatingen betroffen beschuldigingen van diefstal van een drumstel dat toebehoorde aan een band waar de appellant als crewlid voor werkte. De voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland had eerder de vorderingen van de appellant afgewezen, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
Het hof heeft de feiten van de zaak vastgesteld, waaronder de rol van de geïntimeerden, die vrienden zijn van de zanger van de band en betrokken waren bij de publicatie van de beschuldigingen. De appellant stelde dat de uitlatingen onjuist en schadelijk voor zijn reputatie waren en vorderde rectificatie op verschillende platforms, waaronder de voorpagina van het Algemeen Dagblad en sociale media.
Het hof heeft de vorderingen van de appellant beoordeeld aan de hand van de relevante juridische normen, waaronder artikel 6:167 BW, dat de mogelijkheid tot rectificatie regelt. Het hof concludeerde dat de uitlatingen van de geïntimeerden niet onrechtmatig waren en dat er geen aanleiding was voor rectificatie. De appellant had niet aangetoond dat hij een spoedeisend belang had bij rectificatie, en de publicaties waren niet misleidend of onjuist. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellant in de kosten van het hoger beroep.