Uitspraak
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde,
Zuidzijde,
1.[geïntimeerde1] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: eiser,
[geïntimeerde1],
2.[geïntimeerde2] ,wonende te [A] ,gevoegde partij in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde1] ,hierna: [geïntimeerde2] ,
[geïntimeerden] c.s.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.5 De raadsheer-commissaris heeft partijen tijdens het op 9 juli 2020 gehouden getuigenverhoor meegedeeld dat mr. G. Kattenberg, die het arrest van 21 januari 2020 mee heeft gewezen en ook deel uitmaakte van de combinatie van het hof tijdens de daaraan voorafgaande comparitie van partijen van 19 september 2019, niet meer aan het hof is verbonden en geen deel zal uitmaken van de combinatie die na de getuigenverhoren arrest zal wijzen. Geen van partijen heeft het hof vervolgens verzocht een nieuwe comparitie van partijen te houden.
2.De verdere beoordeling van de grieven en de vorderingInleiding2.1 In het tussenarrest van 21 januari 2020 heeft het hof [geïntimeerden] c.s. in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat aan [B] (assistent-makelaar in dienst van Zuidzijde, hierna: [B] ) en/of [C] (makelaar en bestuurder van Zuidzijde, hierna: [C] ) tijdens de eerste bezichtiging op 15 oktober 2014 dan wel tijdens de tweede bezichtiging op
In het getuigenverhoor aan de zijde van Zuidzijde is [C] als getuige gehoord. Ook is een schriftelijke verklaring van [B] in het geding gebracht.
2.6 Het hof volgt Zuidzijde niet in dit betoog. Bewijs kan geleverd worden door alle bewijsmiddelen en de rechter is in beginsel vrij in de waardering van dat bewijs (artikel 152 Rv). Er is geen hiërarchie in bewijsmiddelen. Gelet daarop komt aan een ten overstaan van de rechter overgelegde getuigenverklaring niet persé meer bewijskracht toe dan aan een door dezelfde getuige opgestelde schriftelijke verklaring. Maar dat betekent nog niet dat indien een rechter het bewijs met de schriftelijke verklaringen niet geleverd acht, hij het bewijs ook niet geleverd zal achten wanneer degenen die een schriftelijke verklaring hebben opgesteld vervolgens als getuigen heeft gehoord. Een getuigenverklaring kan, onder omstandigheden, meer overtuiging hebben dan een schriftelijke verklaring, al was het alleen al omdat de getuigenverklaring, anders dan de schriftelijke verklaring van een getuige, onder ede wordt afgelegd en ook de wederpartij bij de totstandkoming ervan betrokken is. Bovendien kan een getuigenverklaring eraan bijdragen dat een eerder afgelegde schriftelijke verklaring meer betekenis krijgt, bijvoorbeeld doordat de getuige onder ede verklaart dat wat hij in de verklaring heeft geschreven de waarheid is. Het horen van een getuige die eerder op verzoek van een van partijen een schriftelijke verklaring heeft afgelegd, biedt de rechter en de wederpartij ook de gelegenheid de juistheid van die schriftelijke verklaring kritisch te toetsen.
[B] heeft alleen een schriftelijke verklaring afgelegd. Bij de waardering van een dergelijke verklaring dient de rechter zich af te vragen in hoeverre aan de betrouwbaarheid van die verklaring afbreuk wordt gedaan door het feit dat hij de persoon die de verklaring heeft afgelegd niet zelf heeft kunnen horen in een verhoor waarbij ook de wederpartij aanwezig heeft kunnen zijn en door het feit dat die verklaring niet onder ede is afgelegd [1] .
In dat licht bezien is het aannemelijk dat [geïntimeerde1] toen hij het appartement voor de eerste en tweede keer ging bezichtigen erop gespitst was om vast te stellen of er, met enige aanpassingen, daadwerkelijk vier studenten in konden gaan wonen. Uit alle getuigenverhoren volgt ook dat [geïntimeerde1] het appartement tijdens beide bezichtigingen heeft opgemeten.
Verder is aannemelijk dat [geïntimeerde1] tijdens de bezichtigingen, zoals hij heeft verklaard, een plattegrond van het pand bij zich had. Gelet op de concrete plannen van [geïntimeerden] c.s. met het appartement, ligt het voor de hand dat hij bij de bezichtigingen goed beslagen ten ijs wilde komen door een plattegrond mee te nemen waarop hij de afmetingen kon aangeven en waarop hij ook de te realiseren kamers kon inpassen. Bovendien hebben ook zijn broer en dochter verklaard dat [geïntimeerde1] een plattegrond bij zich had. Ten slotte heeft [geïntimeerde1] bij zijn getuigenverhoor ook de versie van de plattegrond die hij tijdens de eerste bezichtiging bij zich had aan de raadsheer-commissaris overhandigd, met een overzicht van de historie van de wijzigingen die in die plattegrond zijn aangebracht. De toelichting die hij heeft gegeven op de totstandkoming van dat document, en op de wijze waarop de wijzigingen die hij in het oorspronkelijke document heeft aangebracht, is overtuigend en is ook niet met kracht van argumenten door Zuidzijde weersproken.
Dat [geïntimeerde1] jegens anderen - andere makelaars en leden van de VvE - mogelijk niet duidelijk zou zijn geweest over zijn bedoelingen met het appartement, zoals Zuidzijde stelt, doet hieraan niet af. Voor het antwoord op de vraag wat aan [B] en/of [C] is meegedeeld over de bedoelingen met het appartement, is bepalend wat in de contacten met hen door [geïntimeerden] c.s. en anderen uit hun kring is gezegd en in welke context de contacten plaatsvonden. Die context heeft het hof hiervoor geschetst.
‘
Omdat het pand aan de [a-straat] slechts over twee slaapkamers beschikte heeft mijn broer tekeningen gemaakt van de bestaande indeling van het appartement en de gewenste nieuwe situatie. Deze tekeningen had hij tijdens de bezichtiging bij zich en deze zijn aan mevr. [B] getoond. Daarnaast heb ik samen met mijn broer het appartement en een aantal kamers opgemeten. Doel hiervan was te bepalen of er voldoende ruimte was voor het creëren van meerdere slaap- / studeerkamers en een gezamenlijke woonkamer. Deze metingen zijn grotendeels uitgevoerd onder toeziend oog c.q. in aanwezigheid van
‘
Ik kan me de bezichtiging nog wel voor de geest halen. Ik was er samen met mijn broer en
‘
Op woensdag 15 oktober 2014 heb ik samen met mijn vader en mijn oom om 10:30 uur 's ochtends het appartement [a-straat] 32 te [F] bezichtigd. We bezochten dit pand omdat we op zoek waren naar een appartement waar ik samen met drie vriendinnen zou kunnen gaan wonen. Op basis van de informatie op Funda leek dit pand ons daarvoor geschikt. Tijdens dit bezoek werden we rondgeleid door mevr. [B] , assistent-makelaar van makelaardij Zuidzijde uit Zwolle. Met mevr. [B] heb ik tijdens dit bezoek vrij uitgebreid gesproken en haar onze plannen voor bewoning en de daarvoor noodzakelijke aanpassing van het appartement verteld. Mijn vader had namelijk met informatie van Funda al tekeningen gemaakt van de bestaande indeling van het appartement en de gewenste nieuwe situatie met vier slaapkamers en een gezamenlijke woonkamer.
Als getuige heeft zij onder meer verklaard:
‘
Ik kan me op dit moment niet meer alles herinneren van de bezichtiging van
Verder heeft hij in zijn schriftelijke verklaring aangegeven dat [geïntimeerde1] een plattegrond had waarop de beoogde nieuwe situatie waren ingetekend en dat die plattegrond ook met [B] is besproken. Op de plattegrond, blijkt uit de door [geïntimeerden] c.s. overgelegde plattegrond, vijf kamers ingetekend.
Meneer koopt voor zijn dochter en vriendin’. Ook indien uitgegaan moet worden van de authenticiteit van de notitie en ervan moet worden uitgegaan dat [C] [geïntimeerde1] in het telefoongesprek van 20 oktober 2014 op dit punt goed heeft begrepen, doet dat niet af aan de tijdens de bezichtiging met [B] verstrekte informatie.
2.27 Uit wat hiervoor en in het tussenarrest van 21 januari 2020 is overwogen, volgt dat de grieven van Zuidzijde tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 8 februari 2017 niet slagen. Zuidzijde is in het door haar ingestelde principale appel dan ook in het ongelijk gesteld. Het hof zal haar om die reden veroordelen in de proceskosten in het principale appel
(geliquideerd salaris van de advocaat: 3 punten (maximum aantal) tarief II), te vermeerderen met nasalaris.
- over de vraag of zij door alleen de vermelding van de onjuiste oppervlakte schade hebben geleden en over de wettelijke rente - falen. Om die reden zal het hof de kosten van het incidenteel appel compenseren. Dat geldt ook voor de kosten van het door hen opgeworpen voegingsincident. De incidentele vordering is weliswaar toegewezen, maar was noodzakelijk om een omissie te herstellen.
3. De beslissing
8 februari 2017 tussen Zuidzijde en [geïntimeerde1] gewezen, en doet in zoverre opnieuw recht:
€ 163,- aan nasalaris, te verhogen met € 85,- indien niet binnen 14 dagen na de datum van dit arrest aan deze veroordeling is voldaan èn betekening heeft plaatsgevonden;