Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het tussenarrest van 13 oktober 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de op 19 maart 2021 gehouden mondelinge behandeling.
3.Waar gaat deze zaak over?
4.De vaststaande feiten
De bedoeling van die regeling was om het melkquotum van [geïntimeerde] op een “fiscaalvriendelijke” manier, via een soort “leaseconstructie” over te dragen aan [appellant] . De datum 31 maart 2015 had daarbij als achtergrond dat in 2013 in agrarische kringen de verwachting was dat per 1 april 2015 een nieuw stelsel van productiebeperkende maatregelen zou worden ingevoerd. In de overeenkomst is met het oog daarop in artikel 3.6 het volgende bepaald:
2018 “alsnog medewerking te verlenen aan de juiste registratie van de fosfaatrechten (…). Met als doel vóór 1 april aanstaande de fosfaatrechten die u ten onrechte zijn toegekend alsnog op naam van cliënte kunnen worden geregistreerd.”De datum 1 april 2018 had daarbij als achtergrond dat tot die datum overdracht van fosfaatrechten (via de in- en uitscharingsregeling) nog zonder korting kon plaatsvinden. [geïntimeerde] heeft aan die sommatie geen gevolg gegeven.
5.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
b) [geïntimeerde] te veroordelen tot vergoeding van de schade die hij, [appellant] , heeft geleden en nog zal lijden door de weigering van [geïntimeerde] om de fosfaatrechten over te dragen, op te maken bij staat.
6.De motivering van de beslissing in hoger beroep
“De verworven productierechten blijven te allen tijde eigendom van partij 1”in de verzorgingsovereenkomst (zie r.o. 4.2 en 4.3). Volgens [appellant] is de fosfaatrechtenregeling in de plaats gekomen van de melkquoteringsregeling en volgt uit voormelde bepalingen in de beide overeenkomsten dat [geïntimeerde] de fosfaatrechten die hij heeft gekregen daarom aan [appellant] diende over te dragen. Volgens [appellant] hebben
Bij die uitleg komt het niet alleen aan op een taalkundige uitleg van de bewoordingen van de bepalingen in die overeenkomsten, maar is beslissend welke bedoeling partijen in de omstandigheden van het geval over en weer redelijkerwijs aan die bepalingen mochten toekennen. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis van de bewoordingen bij de uitleg vaak echter wel van groot belang (de zogenaamde Haviltex-maatstaf).
“Ik weet dat met verworven productierechten wordt gedoeld op melkquotum, omdat er op dat moment alleen maar melkquotumrechten bestonden. Er waren geen andere rechten.”
: “In mijn beleving valt het jongvee niet onder artikel 3.6 van de gebruiksovereenkomst”.
de bedoeling van partijen
“In de geest van de overeenkomst is duidelijk dat de fosfaatrechten die uit de afspraken met betrekking tot de pseudo-lease zijn voortgekomen toebehoren aan [appellant] ”.Die “pseudo-lease” had echter betrekking op het melkquotum dat behoorde bij het melkgevend vee. Voor dat vee zou [appellant] dus niet nog een keer productierechten moeten betalen. [appellant] had echter niet al aan [geïntimeerde] betaald voor productierechten verbonden aan het door hem van [geïntimeerde] gekochte jongvee. In zoverre is geen sprake van “twee keer betalen”. [appellant] heeft verder ook zonder verdere kosten de fosfaatrechten verkregen voor het in 2013 van [geïntimeerde] gekochte en naar zijn bedrijfslocatie overgebrachte melkvee waarvoor hij ook het melkquotum van [geïntimeerde] had gekocht/geleased. Hij heeft daarvoor dus niet nog een tweede keer moeten betalen. De heer [C] verklaart in dat verband:
“Wanneer u mij vraagt welke rechten nu precies verband houden met de afspraken rond het melkquotum, dan verklaar ik dat de rechten met betrekking tot het jongvee daar onder niet vallen. Concluderend stel ik dat de fosfaatrechten die zijn voortgevloeid uit het melkquotum ook bij [appellant] zijn terechtgekomen.”
Daarbij komt uit overgelegde correspondentie tussen partijen naar voren dat [appellant] zich na de opzegging van de overeenkomst dwingend heeft opgesteld en van [geïntimeerde] verlangde dat hij al zijn fosfaatrechten zonder enige vergoeding aan [appellant] ter beschikking zou stellen. Zoals hiervoor is overwogen, bestond voor die aanspraak echter geen wettelijke of contractuele grond. De eigen houding van [appellant] bood daarmee geen vruchtbare bodem voor een overleg op basis van redelijkheid en billijkheid. Ook dat moet voor rekening van [appellant] gelaten worden.