In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of DVZ Beheer aan de weduwe van een voormalig bestuurder, [geïntimeerde], een jaarlijks bedrag van € 10.000,- verschuldigd is op basis van een afspraak met haar overleden echtgenoot, [C]. De rechtbank had eerder geoordeeld dat DVZ Beheer deze verplichting had, maar het hof kwam tot een andere conclusie. Het hof oordeelde dat de maandelijkse uitkeringen van € 875,- die DVZ Beheer aan [geïntimeerde] had gedaan, niet berustten op een afdwingbare verplichting, maar op een natuurlijke verbintenis, wat betekent dat deze uitkeringen voortkwamen uit moraal en fatsoen. Het hof stelde vast dat de betalingen zijn gestopt in januari 2015 en dat er geen bewijs was dat DVZ Beheer een juridische verplichting had om deze betalingen voort te zetten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en wees de vordering van [geïntimeerde] af, met de beslissing dat zij het ontvangen bedrag moest terugbetalen aan DVZ Beheer, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.