Op 20 januari 2021 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, dat op 28 november 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1993, was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast was hem een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier jaren opgelegd. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de bijzondere voorwaarden die aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf waren verbonden. Het hof oordeelde dat er geen redenen waren om deze bijzondere voorwaarden op te leggen, in tegenstelling tot de rechtbank. Dit oordeel was gebaseerd op het reclasseringsadvies en het feit dat de verdachte niet opnieuw met politie en justitie in aanraking was gekomen sinds de bewezen verklaarde feiten.
Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die strekte tot bevestiging van het vonnis, in grote lijnen gevolgd, maar met een belangrijke wijziging ten aanzien van de bijzondere voorwaarden. Het hof heeft de gronden van de rechtbank aangevuld, maar de beslissing om geen bijzondere voorwaarden op te leggen, was een afwijking van het eerdere vonnis. Het hof heeft ook de beslissing van de rechtbank gecorrigeerd waar het ging om de tenuitvoerlegging van een eerdere ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen, door de rechtbank Limburg te vermelden in plaats van Midden-Nederland. De uitspraak van het hof is gedaan na onderzoek op de zitting van 6 januari 2021 en is openbaar uitgesproken op 20 januari 2021.