In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een navorderingsaanslag in het recht van successie die door de Inspecteur van de Belastingdienst is opgelegd aan belanghebbende naar aanleiding van de verkrijging uit de nalatenschap van haar moeder, [A]. De Inspecteur had de navorderingsaanslag opgelegd omdat er sprake zou zijn van verzwegen buitenlands vermogen, dat door de moeder en haar echtgenoot, [B], was gehouden in Zwitserland. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
Het Hof heeft de feiten en de juridische context van de zaak uitvoerig besproken. Belanghebbende stelde dat de moeder haar aandeel in de nalatenschap van de vader had verbeurd vanwege het verzwijgen van het buitenlandse vermogen. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat er geen verbeuring meer kan zijn omdat de erfgenamen van de moeder dezelfde zijn als die van de vader. Het Hof oordeelde dat de sanctie van verbeuring niet automatisch intreedt en dat de erfgenamen zelf moeten bepalen of zij deze sanctie willen inroepen. Aangezien belanghebbende dit niet had gedaan, was er geen aanleiding om een schuld uit hoofde van verbeuring op de nalatenschap van de moeder in mindering te brengen.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd genomen zonder dat er aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.