ECLI:NL:GHARL:2021:4874

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
21-003366-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep van diefstal en poging tot diefstal met betrekking tot een portemonnee en creditcard

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1969, was eerder veroordeeld voor diefstal en poging tot diefstal, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 7 mei 2021, waarbij de advocaat-generaal het vonnis van de politierechter wilde bevestigen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden en een schadevergoeding van €700,- aan de benadeelde partij toegewezen.

Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte schuldig te verklaren aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte heeft altijd ontkend schuldig te zijn en zijn raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige bewijsgebreken zijn, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de dader is. Getuigenverklaringen en camerabeelden waren niet overtuigend genoeg om de betrokkenheid van de verdachte te bevestigen.

Als gevolg hiervan heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, en het hof heeft bepaald dat deze vordering alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend. De kosten van de strafzaak zijn op nihil vastgesteld, aangezien de verdachte in het gelijk is gesteld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003366-19
Uitspraak d.d.: 21 mei 2021
Tegenspraak
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 7 juni 2019 met het parketnummer 18-005233-19 in de strafzaak inzake de verdachte
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonadres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 7 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. I.A. van Straalen, ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter de verdachte ter zake van de onder 1 primair en 2 aan hem ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden. Voorts heeft de politierechter de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toegewezen, tot een bedrag van zevenhonderd euro, vermeerderd met de wettelijke rente, en is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige afgewezen.
Het gerechtshof zal dat vonnis vernietigen omdat het gerechtshof tot een geheel andere bewijsbeslissing komt dan de politierechter. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 september 2018 te [plaats1] , gemeente [gemeente1] een portemonnaie (met inhoud) en/of een hoeveelheid geld (€ 700,00) en/of een creditcard en/of een rijbewijs, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 september 2018 te [plaats2] en/of [plaats3] een goed, te weten een Creditcard/Mastercard, heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij op of omstreeks 21 september 2018 te [plaats3] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een hoeveelheid geld (via een pinautomaat), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten een Creditcard / Mastercard op naam van die [benadeelde partij] , bij een [naam] bankfiliaal met die Creditcard is gaan pinnen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Het gerechtshof heeft de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdedigingsbelang.

Vrijspraak

Het gerechtshof acht niet overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair,
1. subsidiair en 2 aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het gerechtshof grondt deze beslissing op het volgende.
De verdachte heeft zowel in het verhoor bij de politie als ter terechtzitting in hoger beroep stellig ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan hetgeen aan hem is ten laste gelegd.
De raadsman van de verdachte heeft in het verlengde daarvan integrale vrijspraak bepleit, op nader in het pleidooi aangegeven gronden.
Het gerechtshof acht het pleidooi van de verdediging valide en stelt met de verdediging vast dat zodanige bewijsgebreken kleven aan het onderzoek dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte degene is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan de aan hem ten laste gelegde feiten. Meer in het bijzonder overweegt het gerechtshof hierover het volgende.
Direct bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij de onder 1 primair ten laste gelegde diefstal uit de woning van [benadeelde partij] ontbreekt. Enkele getuigen hebben een signalement verstrekt van de vermeende dader - de persoon die door de getuigen is gezien bij de woning van [benadeelde partij] - alsmede een beschrijving van de door die vermeende dader gebruikte auto. De verdachte kan in beginsel passen binnen dat signalement, maar dat enkele gegeven op zich vormt voor het gerechtshof onvoldoende overtuigend bewijs. Meerdere andere personen dan de verdachte, met identieke persoonskenmerken, zullen immers ook passen binnen dat signalement.
Daarnaast duidt de beschrijving van de auto die door de vermeende dader is gebruikt niet éénduidig in de richting van de (auto van de) verdachte, ook al omdat niet éénduidig is verklaard over de kleur van die auto.
De persoon die te zien is, voor zover die persoon zichtbaar is, op de camerabeelden ter zake van de onder 2 ten laste gelegde poging tot het wegnemen van geld door dat te proberen te pinnen met een uit de woning van [benadeelde partij] weggenomen creditcard, past niet goed binnen het signalement van de verdachte. De persoon op die camerabeelden heeft - anders dan de verdachte - immers geen tatoeages op zijn handen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de tatoeages op zijn handen ongeveer vijf tot zeven jaren oud zijn en daardoor wat zijn vervaagd, vergeleken met de tatoeages op zijn beide armen. Het gerechtshof heeft ter terechtzitting inderdaad vastgesteld dat de verdachte tatoeages op zijn handen heeft en dat deze anders van kleur zijn dan de tatoeages op zijn armen..
Ten tijde van het verhoor van de verdachte door de politie op 8 januari 2019 zijn de handen van de verdachte niet gefotografeerd door de politie. Er is derhalve geen contra-indicatie voor de verklaring van de verdachte over de ouderdom van de tatoeages op zijn handen.
Ook de jas van de persoon die te zien is op de camerabeelden duidt niet éénduidig in de richting van (de jas van) de verdachte, ook al omdat de verdachte heeft ontkend dat hij die jas toen al had. Daarnaast is door de politie geen heldere vraagstelling gericht aan de vriendin van de verdachte over de jas(sen) die de verdachte toentertijd gebruikte. Ten tijde van het verhoor van de verdachte door de politie is de jas van de verdachte niet gefotografeerd door de politie. Er is derhalve geen contra-indicatie voor de verklaring van de verdachte over de jas.
Enkele verbalisanten hebben in het politieonderzoek verklaard de verdachte te hebben herkend als de persoon die zichtbaar is op foto-afdrukken van die camerabeelden. Naast de omstandigheid dat die herkenning zich niet verdraagt met de afwezigheid van tatoeages op de handen van de persoon die zichtbaar is op de camerabeelden, is de wijze waarop de herkenning is gedaan door de verbalisanten niet conform de eisen die daaraan volgens vaste jurisprudentie worden gesteld.
De verbalisant [verbalisant1] heeft weliswaar gesteld dat zij de verdachte ambtshalve kent, maar heeft niet vermeld hoe zij hem dan ambtshalve kent - behalve dan dat hij in haar wijk woont - en uit welke tijdsperiode dat stamt. Daarnaast heeft zij evenmin aangegeven waaraan zij hem heeft herkend. Deze herkenning lijdt daarom aan gebreken en is naar vaste jurisprudentie niet bruikbaar (ECLI:NL:PHR:2019:1315, vanaf rechtsoverweging 6.7).
Identieke perikelen doemen op bij de herkenning door de verbalisant [verbalisant2] .
In de herkenning door de verbalisanten [verbalisant3] en [verbalisant4] is wèl goed beschreven op grond van welke specifieke persoonskenmerken en kleding (jas) zij de verdachte hebben herkend. Echter: is die waarneming nog wel te plaatsen bij de foto-afdrukken, waarop die herkenning kennelijk is gebaseerd?
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning, is de kwaliteit van de afbeeldingen van de herkende persoon en de mate van zichtbaarheid van diens persoonskenmerken op die afbeeldingen van belang. Daarnaast is ook van belang onder welke omstandigheden en met welke frequentie de waarnemer de door hem herkende persoon eerder heeft gezien.
De fotoafdrukken bieden naar het oordeel van het gerechtshof (te) weinig concrete specifieke aanknopingspunten voor een betrouwbare herkenning, te meer nu het grootste deel van het gezicht van de dader niet (goed) zichtbaar is en de door die dader gedragen jas evenmin duidelijk zichtbaar is.
Bij gebrek daaraan is niet met zekerheid vast te stellen dat het ook daadwerkelijk de verdachte betreft.
Het voorgaande maakt dat de door de verbalisanten gedane herkenningen het gerechtshof in onvoldoende mate overtuigen als zijnde betrouwbaar.
Deze omstandigheid staat in de weg aan bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en
2 aan de verdachte ten laste gelegde feiten.
Het bovenstaande dient te leiden tot integrale vrijspraak.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 1.300,-. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht deels toegewezen, tot een bedrag van € 700,-, vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich binnen de grenzen van de eerste vordering opnieuw gevoegd in de strafzaak in hoger beroep. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
De benadeelde partij dient in verband met de integrale vrijspraak van de verdachte niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering, met bepaling dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient de benadeelde partij, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van de strafzaak door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en
2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. O. Anjewierden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 21 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Fuhler is buiten staat dit arrest te ondertekenen.