ECLI:NL:GHARL:2021:4625

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
21-005950-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens witwassen van grote hoeveelheden toiletartikelen en voedingswaren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1993 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor (opzet)witwassen van een grote hoeveelheid goederen, waaronder toiletartikelen en voedingswaren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 oktober 2019 in [plaats1] samen met anderen goederen in bezit had waarvan hij wist dat deze afkomstig waren uit een misdrijf. De verdachte had geen aankoopbewijzen en kon geen verifieerbare verklaring geven voor de herkomst van de goederen. Het hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren voor mobiel banditisme en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte vrijsprak van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar het primair tenlastegelegde bewezen achtte. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de impact op de legale economie.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005950-19
Uitspraak d.d.: 12 mei 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzakenvan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 1 november 2019 met parketnummer 18-720198-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde, te weten (opzet)witwassen, tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat-generaal heeft tevens geconcludeerd tot teruggave van de inbeslaggenomen goederen aan de rechthebbende, te weten [naam] , en tot bewaring van de inbeslaggenomen personenauto ten behoeve van de rechthebbende. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. E.M. Bakx, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 1 november 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde (opzet)witwassen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De politierechter heeft tevens de teruggave gelast van de inbeslaggenomen goederen aan de rechthebbende, te weten [naam] , en de bewaring gelast van de inbeslaggenomen personenauto ten behoeve van de rechthebbende.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het hof tot een deels andere beslissing komt dan de politierechter en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 18 oktober 2019, te [plaats1] , althans gemeente [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, van een (aantal) voorwerp(en), te weten 40, althans een aantal, repen chocola en/of 41, althans een aantal, stukken kaas en/of 10, althans een zakken M&M's en/of 1 paar schoenen en/of 35, althans een aantal, potten crème, merk Nivea, en/of 2 pakken scheermesjes, merk Gillette en/of 71, althans een aantal bussen deo, van het merk Axe en Dove en/of 37, althans een aantal, verpakkingen noten, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op genoemde goederen was, en/of voornoemde voorwerpen voorhanden had, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat genoemde voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
subsidiair
hij op of omstreeks 18 oktober 2019 te [plaats1] , althans in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een aantal goederen, te weten 40, althans een aantal, repen chocola en/of 41, althans een aantal, stukken kaas en/of 10, althans een zakken M&M's en/of 1 paar schoenen en/of 35, althans een aantal, potten crème, merk Nivea, en/of 2 pakken scheermesjes, merk Gillette en/of 71, althans een aantal bussen deo, van het merk Axe en Dove en/of 37, althans een aantal, verpakkingen noten, heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 18 oktober 2019, te [plaats1] , althans gemeente [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, van een (aantal) voorwerp(en), te weten 40, althans een aantal, repen chocola en/of 41, althans een aantal, stukken kaas en/of 10, althans een zakken M&M’s en/of 1 paar schoenen en of 35, althans een aantal, potten crème, merk Nivea, en/of 2 pakken scheermesjes, merk Gillette en/of 71, althans een aantal bussen deo, van het merk Axe en Dove en/of 37, althans een aantal, verpakkingen noten, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen onmiddellijk afkomstig waren uit enig eigen misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepleit voor vrijspraak van verdachte ter zake van de gehele tenlastelegging. De raadsvrouw heeft daartoe primair aangevoerd dat op grond van de zich in het dossier bevindende stukken geen rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen de aangetroffen goederen en een bepaald misdrijf. Zo waren er slechts signalen dat er goederen uit de voorraad van de [naam] in [plaats2] ontbraken; er is geen aangifte door de [naam] gedaan. Verdachte heeft voorts een voldoende, concrete verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de herkomst van de aangetroffen goederen, nu verdachte heeft verklaard dat hij zijn deel van de goederen met contant geld bij de [naam] heeft gekocht. De goederen waren door verdachte gekocht om mee naar huis te nemen. Hij had € 1.000,- aan contanten meegekregen van zijn ouders. Tevens had hij de bankpas van zijn vrouw mee, waarmee hij een deel van de overnachtingen heeft betaald. Volgens de raadsvrouw lag het op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de verklaring van verdachte.
De raadsvrouw heeft subsidiair gepleit tot vrijspraak van verdachte ter zake van het primair en subsidiair tenlastegelegde, nu niet bewezen kan worden dat verdachte wist, dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat de goederen uit misdrijf afkomstig waren.
De raadsvrouw heeft meer subsidiair gepleit tot vrijspraak van verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde, voor zover gericht op het tenlastegelegde ‘verbergen of verhullen’, nu er blijkens de zich in het dossier bevindende stukken geen gedragingen bij verdachte zijn vastgesteld, die erop zijn gericht het zicht op de herkomst van voorwerpen te bemoeilijken.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof spreekt verdachte vrij voor het deel van de tenlastelegging dat ziet op het plegen van verhullingshandelingen, nu daar in het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor zijn.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. [1]
Het hof leidt uit de beschikbare bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden af.
Naar aanleiding van een binnengekomen ANPR-hit (
Automatic Number Plate Recognition) wordt de auto waarin verdachte zich met een tweetal anderen bevindt, op 17 oktober 2019 te [plaats1] door de politie gecontroleerd. In de kofferbak van de auto worden meerdere dozen aangetroffen, met daarin grote hoeveelheden goederen. De goederen betreffen voornamelijk verhandelbare (lang houdbare) goederen, waaronder zakken M&M’s en Milka chocoladerepen. Het gaat om zoveel goederen dat geen sprake is van een voorraad bestemd voor particulier gebruik. Verdachte en de twee medeverdachten kunnen desgevraagd geen aankoopbewijzen van de goederen tonen. In de auto wordt verder een schrift aangetroffen, waarin meerdere lijsten met producten, hoeveelheden en totaalprijzen staan vermeld, die duiden op bestellingen. Tevens wordt de telefoon van verdachte onderzocht. Daarbij wordt een WhatsApp-gesprek aangetroffen, waaruit blijkt dat door verdachte aan een onbekende derde is gevraagd of laatstgenoemde veel chocola nodig heeft, waarop de onbekende derde antwoordt dat het assortiment van verdachte wel loopt en hij/zij graag nog een bestelling bij verdachte wil doen.
Gelet op deze feiten en omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat de goederen uit enig misdrijf afkomstig zijn en is zonder meer sprake van een vermoeden van witwassen. Van verdachte mag vervolgens verlangd worden dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de goederen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij en de twee andere medeverdachten ieder met contant geld voor ongeveer € 200,- aan goederen hebben gekocht en dat het merendeel van de goederen bij de [naam] vandaan komt. De goederen zijn cadeaus, die voor de families en vrienden van verdachte en de twee medeverdachten bestemd zijn. Verdachte heeft verder verklaard dat hij € 1.000,- aan contanten van zijn ouders heeft meegekregen en tevens de beschikking heeft over de bankpas van zijn vrouw.
Deze verklaring van verdachte is weinig concreet en niet verifieerbaar, nu verdachte geen informatie heeft kunnen verschaffen op basis waarvan het openbaar ministerie nader onderzoek zou kunnen (doen) instellen. Zo heeft verdachte geen enkel aankoopbewijs van de door hem gekochte goederen kunnen overhandigen. Tevens heeft verdachte desgevraagd niet kunnen aangeven bij welke [naam] -vestiging hij de [naam] -goederen heeft gekocht en bij welke andere winkels hij de rest van de goederen heeft gekocht. De verklaring van verdachte dat hij voor € 200,- aan goederen heeft gekocht om deze als cadeaus aan familie en vrienden te schenken, acht het hof niet aannemelijk, nu verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij over geen enkel inkomen beschikt, hij geld van anderen ontvangt om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien en hij naar Nederland is gekomen om werk te zoeken.
Gelet op het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand volstrekt onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd over de herkomst van de aangetroffen goederen. Al het voorgaande in overweging nemende is het hof dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de aangetroffen goederen - middellijk of onmiddellijk - uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit wist. Het hof merkt daarbij op dat er geen aanwijzingen zijn dat de goederen afkomstig zijn uit een door verdachte zelf begaan misdrijf.
Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde (opzet)witwassen ex artikel 420bis, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafrecht zoals hieronder aangegeven en dient het verweer van de raadsvrouw derhalve te worden verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 18 oktober 2019, te [plaats1] , tezamen en in vereniging met anderen, voorwerpen, te weten 40 repen chocola en 41 stukken kaas en 10 zakken M&M's en 35 potten crème, merk Nivea, en 2 pakken scheermesjes, merk Gillette en 71 bussen deo, van de merken Axe en Dove voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat genoemde voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich, samen met een tweetal anderen, schuldig gemaakt aan witwassen, door een grote hoeveelheid goederen, te weten toiletartikelen en voedingswaren voorhanden te hebben waarvan hij wist dat deze goederen van misdrijf afkomstig waren. Witwassen vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Witwassen faciliteert tevens andere strafbare feiten en is daarom een ernstig strafbaar feit.
Met de politierechter is het hof van oordeel dat er voldoende concrete aanwijzingen zijn dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mobiel banditisme, nu verdachte in georganiseerd groepsverband een vermogensdelict heeft gepleegd en het een grote hoeveelheid verhandelbare, lang houdbare goederen betrof die niet voor eigen gebruik bestemd was. Daar komt bij dat verdachte en zijn medeverdachten niet over een legale bron van inkomsten in Nederland beschikten, de waarde van de goederen enkele honderden euro’s betrof en verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft.
Uit het verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatieregister d.d. 31 maart 2021, blijkt dat verdachte nog niet eerder (in Nederland) met justitie in aanraking is gekomen.
Het hof acht, alles afwegende, in het bijzonder gelet op de grote hoeveelheid aan goederen die zijn aangetroffen, een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, passend en geboden.

Beslag

Nu met betrekking tot de hierna te noemen inbeslaggenomen goederen geen perso(o)n(en) dan wel rechtsperso(o)n(en) als rechthebbende(n) kan/kunnen worden aangewezen, zal het hof met betrekking tot die goederen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 25 stuks snoep van het merk Milka;
- 40 stuks snoep;
- 41 stuks snacks (kaas);
- 10 stuks snoep van het merk M&M;
- 2 stuks schoeisel;
- 17 stuks deodorant van het merk Axe Africa;
- 10 stuks deodorant van het merk Axe You;
- 3 stuks deodorant van het merk Axe Apollo;
- een deodorant van het merk Axe Dark Temptation;
- 6 stuks toiletartikelen van het merk Dove Men +Care - Invisible dry;
- 10 stuks toiletartikelen van het merk Dove Man +Care - Invisible dry;
- 16 stuks toiletartikelen van het merk Dove Man +Care - Cool fresh;
- 9 stuks deodorant van het merk Dove Sensitive;
- 35 stuks cosmetica van het merk Nivea Creme;
- 2 stuks scheermessen van het merk Gillette Mach 3.
- personenauto van het merk Dacia Logan, met het kenteken [kenteken] .
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 12 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 27 september 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AT4094),