ECLI:NL:GHARL:2021:4510

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
19/01517
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leges voor omgevingsvergunning en bouwkosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland over de leges die in rekening zijn gebracht voor een omgevingsvergunning. De heffingsambtenaar van de gemeente Wageningen had leges opgelegd ter hoogte van € 7.389,25, gebaseerd op een raming van de bouwkosten van € 217.000. Belanghebbende betwistte deze hoogte en stelde dat de bouwkosten € 190.173,83 zouden moeten zijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 7 april 2021 werd belanghebbende bijgestaan door haar echtgenoot en de heffingsambtenaar diende een verweerschrift in. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had onderbouwd dat de geraamde bouwkosten correct waren en dat belanghebbende met haar berekeningen aannemelijk had gemaakt dat de bouwkosten lager waren. Het Hof concludeerde dat de leges moesten worden vastgesteld op € 6.664,25, en verklaarde het hoger beroep gegrond. De heffingsambtenaar werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 19/01517
uitspraakdatum: 11 mei 2021
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 oktober 2019, nummer AWB 19/1606, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaar van de gemeente Wageningen(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een omgevingsvergunning aan belanghebbende leges in rekening gebracht.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar het bedrag aan leges gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2021 via beeldbellen. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door haar echtgenoot [A] , alsmede namens de heffingsambtenaar [B] en [C] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 18 juni 2018 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een woning op het perceel [a-straat] 21 te [Z] . De bouwkosten exclusief omzetbelasting voor het omgevingsvergunningsplichtige deel van de woning zijn in de aanvraag geraamd op € 195.000.
2.2.
Bij besluit van 28 augustus 2018 is de aanvraag gehonoreerd en de omgevingsvergunning verleend.
2.3.
Bij kennisgeving van 6 september 2018 is met betrekking tot het in behandeling nemen van de aanvraag een legesbedrag van € 7.389,25 aan belanghebbende in rekening gebracht. De legesheffing heeft betrekking op de volgende diensten:
(ver)Bouwen van een bouwwerk
€ 7.169,00
Handelen in strijd met regels ruimtelijke verordening
€ 312,85
Teruggave vooroverleg conceptaanvraag
- € 92,60
€ 7.389,25
2.4.
Bij de berekening van de leges met betrekking tot de dienst (ver)bouwen van een bouwwerk is de heffingsambtenaar uitgegaan van een bedrag aan bouwkosten exclusief omzetbelasting voor het omgevingsvergunningsplichtige deel van de woning van (afgerond) € 217.000. Dit bedrag is, zo blijkt voor het eerst tijdens de bezwaarfase, gebaseerd op een inhoud van het omgevingsvergunningsplichtige deel van de woning van 620,73 m³ en bouwkosten per m³ van € 350,74. Voor deze bouwkosten is uitgegaan van gegevens van het Nederlands Bouwkosten Instituut (hierna: het NBI) betreffende woningtype P1.
2.5.
Op 27 september 2018 zijn belanghebbende en haar echtgenoot met Bouwbedrijf [D] B.V. een aannemingsovereenkomst overeengekomen. De daarin genoemde aanneemsom inclusief 21% omzetbelasting bedraagt € 344.185,04. De overeenkomst is door de contractpartijen ondertekend op 5 oktober 2018.
2.6.
In een door dezelfde contractpartijen in oktober 2018 ondertekend stuk is vermeld dat onder meer de begroting van 27 september 2018 van [D] B.V. onderdeel is van de aannemingsovereenkomst. In de tot de gedingstukken behorende open begroting van dit bouwbedrijf van die datum zijn de te verrichten werkzaamheden en de kosten ervan gespecificeerd. Het in de begroting genoemde totaalbedrag komt uit op € 299.099,40. Dat is inclusief het verzorgen van (onder andere) de vergunningaanvraag en het slopen van de oude woning. Niet inbegrepen in dat bedrag is de omzetbelasting en de kosten bouwgarant.

3.Geschil

3.1.
In geschil is de hoogte van de in rekening gebrachte leges. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende bevestigd dat het geschil zich beperkt tot het legesbedrag ter zake van de dienst (ver)bouwen van een bouwwerk. Partijen zijn verdeeld over de hoogte van de bouwkosten die de heffingsgrondslag voor het bestreden legesbedrag vormt.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de leges tot een legesbedrag ter zake van de dienst (ver)bouwen van een bouwwerk bepaald naar een bedrag aan bouwkosten van € 190.173,83. Zij heeft daartoe een berekening overgelegd waarin aan de hand van de in 2.6 vermelde begroting de voor de heffing van leges in aanmerking te nemen bouwkosten zijn berekend op het door haar bepleite bedrag. Die berekening luidt, verdicht weergegeven, als volgt.
Begroting bouwbedrijf
€ 299.099,40
Af: kosten aanvraag vergunning en slopen oude woning
€ 23.758,89
Af: bouwkosten vergunningsvrije overkapping, carport en berging
€ 32.074,68
Af: bouwkosten vergunningsvrije deel woning (174,74 m3)
€ 53.092,00
Totaal bouwkosten excl. BTW vergunningsplichtige deel (625,92 m3)
€ 190.173,83
3.3.
De heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep. Volgens hem moeten de bouwkosten via raming worden bepaald. Hieraan legt hij ten grondslag dat hij het eens is met belanghebbende dat geen sprake is van zelfwerkzaamheid ter zake van omgevingsvergunningsplichtige delen, maar dat aan de aannemingsovereenkomst en bouwbegroting moet worden voorbijgegaan nu deze niet bestonden op het moment van aanvraag van de omgevingsvergunning. Hij acht zijn raming van de bouwkosten voorts juist, omdat de in de aanvraag vermelde raming van de bouwkosten niet is onderbouwd en afwijkt van de gegevens van het NBI waarop de raming bij het vaststellen van de leges is gebaseerd.
3.4.
Voor een meer uitvoerige motivering van de standpunten van de partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De raad van de gemeente Wageningen heeft in de openbare raadsvergadering van 6 november 2017 de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Wageningen houdende regels omtrent de heffing en de invordering van de leges Legesverordening 2018 (hierna: de Verordening) met bijbehorende Tarieventabel (hierna: de Tarieventabel) vastgesteld. De Verordening inclusief de Tarieventabel is gepubliceerd in het elektronische gemeenteblad Wageningen, nr. 8028, op 12 januari 2018. Partijen gaan er terecht van uit dat dit de voor de onderhavige legesheffing geldende regelgeving is.
4.2.
Artikel 5 van de Verordening bepaalt dat de leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de Tarieventabel.
4.3.
De Tarieventabel luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen
2.1.1
Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:
(…)
2.1.1.2 bouwkosten: de aannemingssom exclusief omzetbelasting, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken en van technische installatiewerken 2012 (UAV 2012, Stcrt. 1567), voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de kosten die voortvloeien uit aangegane verplichtingen ten behoeve van de fysieke realisatie (het bouwen) van de bouwwerken, exclusief omzetbelasting. Indien het bouwen geheel of gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschiedt wordt in deze titel onder bouwkosten verstaan: de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;
(…)
Hoofdstuk 3 Omgevingsvergunning
2.3
Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor een project: de som van de verschuldigde leges voor de verschillende activiteiten of handelingen waaruit het project geheel of gedeeltelijk bestaat en waarop de aanvraag betrekking heeft en de verschuldigde leges voor de extra toetsen die in verband met de aanvraag moeten worden uitgevoerd, berekend naar de tarieven en overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk en hoofdstuk 4 van deze titel. In afwijking van de vorige volzin kan ook per activiteit, handeling of andere grondslag een legesbedrag worden gevorderd.
2.3.1
Bouwactiviteiten
2.3.1.1 Indien de aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere onderdelen van dit hoofdstuk indien tevens sprake is van de in die onderdelen bedoelde activiteiten:
(…)
2.3.1.1.4 indien de bouwkosten meer dan € 113.223,14 en ten hoogste € 750.413,22 bedragen: € 3.865,90 vermeerderd met: 3,153% van het bedrag waarmee die bouwkosten € 113.223,14 te boven gaan;
(…) en waarbij voor 2.3.1.1.1 tot en met 2.3.1.1.5 geldt dat het genoemde percentage berekend moet worden over de op € 500,00 naar boven af te ronden bouwkosten en de legesbedragen worden afgerond op gehele euro's naar beneden.”
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bewijslast voor de hoogte van de bouwkosten op de heffingsambtenaar rust en dat het antwoord op de vraag of de heffingsambtenaar daarin is geslaagd moet worden bezien in het licht van hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd.
4.5.
Het Hof stelt voorop dat in de systematiek van de Verordening het in behandeling nemen van de aanvraag van een omgevingsvergunning het belastbare feit vormt. Op dat moment ontstaat de materiële belastingschuld op basis van rechtsregels en feiten. Nu een aanneemsom ten tijde van het belastbare feit ontbrak alsmede bewijs dat de bouwactiviteiten (deels) door zelfwerkzaamheid zouden geschieden, mocht de heffingsambtenaar op grond van de Tarieventabel bij het vaststellen van de leges uitgaan van een raming van de bouwkosten.
4.6.
De heffingsambtenaar heeft zijn raming gebaseerd op door het NBI aangedragen bouwkostennormen voor de onderscheiden soorten bouwwerken. Hij heeft zijn raming in de plaats gesteld van de raming in de aanvraag, zonder belanghebbende in de gelegenheid te stellen die raming te onderbouwen of haar om nadere informatie te vragen. Vanwege de omvang van het verschil met de raming op basis van de NBI-gegevens stond voor de heffingsambtenaar kennelijk daarmee reeds vast dat de raming in de aanvraag niet juist was. Het enkele verschil tussen beide ramingen betekent echter naar het oordeel van het Hof op zichzelf niet dat de opgegeven raming moet wijken voor een raming op basis van NBI-gegevens of dat sprake is van een afwijking van de prijs die in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het realiseren van een dergelijk bouwwerk. Feiten of omstandigheden die daarop wijzen, heeft de heffingsambtenaar gesteld noch aannemelijk gemaakt.
4.7.
Omdat de verwijzing naar de normen van het NBI niet in de Tarieventabel is opgenomen en het hanteren van die normen derhalve niet verplicht is voorgeschreven, kan de hoogte van de raming van de bouwkosten ook op een andere wijze aannemelijk worden gemaakt en kan belanghebbende met elk bewijsmiddel de door de heffingsambtenaar vastgestelde bouwsom bestrijden.
4.8.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard dat het in de aanvraag vermelde bedrag aan bouwkosten een raming van de bouwkosten betreft die is gebaseerd op destijds bij de aannemer ingewonnen inlichtingen en dat de bouwkosten op basis van de latere bouwbegroting zelfs op een lager bedrag uitkomen. Zij verwijst daarvoor naar de in 2.5 en 2.6 vermelde stukken en de in 3.2 vermelde berekening waaruit een en ander blijkt. De heffingsambtenaar heeft dit niet weersproken doch slechts gesteld dat die stukken ten tijde van de aanvraag niet bestonden en daarom niet relevant zijn.
4.9.
Anders dan de heffingsambtenaar meent, staat de systematiek van de Verordening en Tarieventabel niet in zijn algemeenheid eraan in de weg betekenis toe te kennen aan informatie over de bouwkosten die eerst na het in behandeling nemen van de aanvraag naar voren is gebracht. Van belang bij de weging van de relevantie van beschikbare informatie is of, en in hoeverre, sprake is van een wijziging van de eenmaal ingediende aanvraag en of de legesnota wel of niet onherroepelijk vaststaat. De heffingsambtenaar constateert terecht dat belanghebbende een lagere bouwsom voorstaat dan zij in de aanvraag heeft vermeld, maar anders dan de heffingsambtenaar kennelijk meent, is er geen rechtsregel die zich daartegen verzet.
4.10.
Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar, in het licht van hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, niet aannemelijk gemaakt dat de geraamde bouwkosten op het door hem bepleite bedrag moeten worden vastgesteld.
4.11.
Het Hof acht de heffingsambtenaar erin geslaagd de bouwkosten tot een bedrag van € 195.000 (exclusief omzetbelasting) aannemelijk te maken, conform de opgaaf van belanghebbende bij het indienen van de aanvraag. Hierbij neemt het Hof in aanmerking de verklaringen van belanghebbende dat de bouwkosten destijds door de aannemer op dit bedrag zijn geraamd, op basis van een voorlopige begroting van de bouwkosten die op dat moment voorlag. Niet gebleken is dat die raming van de bouwkosten niet voldoet aan de in artikel 2.1.1.2 van de Tarieventabel opgenomen maatstaven.
4.12.
Dit betekent dat voor de berekening van de legesheffing betreffende de dienst (ver)bouwen van een bouwwerk de bouwkosten € 195.000 bedragen. Gelet op hetgeen in de Tarieventabel is bepaald (zie 4.3) bedragen de in verband hiermee verschuldigde leges dan € 6.444 (€ 3.865,90 vermeerderd met € 2.578,42 (3,153% van het verschil tussen € 195.000 en € 113.223,14) = € 6.444,32 afgerond op gehele euro’s naar beneden). Dit resulteert in een legesbedrag van € 6.664,25. Dit bedrag is als volgt gespecificeerd:
(ver)Bouwen van een bouwwerk:
€ 6.444,00
Handelen in strijd met regels ruimtelijke verordening
€ 312,85
Teruggave vooroverleg conceptaanvraag
- € 92,60
€ 6.664,25
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor het beroep (€ 47) en hoger beroep (€ 128) te vergoeden.
5.2.
Het Hof ziet aanleiding voor een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten zoals verzocht door belanghebbende. Het gaat om € 15,36 aan reiskosten op basis van openbaar vervoer voor het bijwonen van de (fysieke) zitting bij de Rechtbank.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
– vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar;
– vermindert de leges tot € 6.664,25;
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 15,36;
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 47 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 128 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.A.P. van Roij, voorzitter, mr. V.F.R. Woeltjes en mr. J.W. Keuning, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2021.
De griffier, De voorzitter,
(E.D. Postema) (W.A.P. van Roij)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 mei 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.