Uitspraak
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
Bescon,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
[verweerder],
1.1. Het geding bij de kantonrechter
2.2. Het geding in hoger beroep
- het verweerschrift met producties van Bescon tegen het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep;
3.De feiten
Tot zijn indiensttreding bij Bescon was [verweerder] werkzaam voor Anticimex BV.
Na dat gesprek heeft [verweerder] aan de directeur een WhatsApp-bericht gestuurd met de volgende inhoud:
Dat verzoek is op 4 februari 2020 afgewezen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat [verweerder] onvoldoende heeft gereageerd op het verweer van Bescon dat het gaat om een arbeidsconflict. Ook heeft de rechtbank twijfels geuit over de enige steunvordering.
4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan
- de arbeidsovereenkomst te ontbinden, zonder inachtneming van de opzegtermijn en zonder toekenning van een transitievergoeding;
a.) een billijke vergoeding van € 25.000,-;
- de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met ingang van 1 november 2020;
a.) de transitievergoeding van € 3.483,95;
Wat over en weer nog meer of anders was verzocht is afgewezen.
5.De verzoeken in hoger beroep
- te bepalen dat de arbeidsovereenkomst eindigt op 1 december 2019,
- te verklaren voor recht (a) dat aan [verweerder] geen transitievergoeding verschuldigd is en (b) dat hij geen aanspraak heeft op loon vanaf 1 december 2019 tot het einde van het dienstverband,
- [verweerder] te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen Bescon heeft betaald ter uitvoering van de bestreden beschikkingen en tot betaling van € 43.108,49 aan schadevergoeding, dan wel (subsidiair) tot levering van door hem achtergehouden goederen,
met veroordeling van [verweerder] in de kosten van de procedure.
6.De beoordeling in hoger beroep
In hoger beroep is de procedure gevoerd door en tegen Bescon Bestrijdingstechnieken B.V.
6.2 Bescon heeft toegelicht dat bij de kantonrechter sprake is geweest van een verschrijving in haar naam. Volgens haar kan die vergissing in hoger beroep worden hersteld. [verweerder] betwist dat sprake is van een herstelbare vergissing. Volgens hem treedt in hoger beroep een andere rechtspersoon op dan bij de kantonrechter en is dat niet toegestaan. [verweerder] vindt dat Bescon daarom niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep. Ook vindt [verweerder] dat hij in zijn belang wordt geschaad als de naamswijziging zou worden toegelaten. De beschikking van de kantonrechter bezit namelijk geen rechtskracht tussen partijen, zodat de arbeidsovereenkomst nog steeds bestaat. Als Bescon die wil ontbinden zal zij een nieuwe procedure bij de kantonrechter moeten beginnen, aldus [verweerder] .
Het hof ziet niet in dat [verweerder] onredelijk in zijn belangen wordt geschaad als Bescon in hoger beroep onder haar werkelijke, statutaire naam wordt toegelaten. Het is mogelijk dat de beschikking van de kantonrechter door de fout in de naam van Bescon niet uitvoerbaar bleek, maar dat nadeel voor [verweerder] wordt juist weggenomen door het toelaten in hoger beroep van Bescon onder haar juiste (volledige) naam; na een hernieuwde beoordeling van het geschil in hoger beroep verkrijgen partijen alsnog een voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing in hun geschil. [verweerder] heeft zelfs nog bij de kantonrechter getracht de fout hersteld te krijgen door te verzoeken om een herstelbeschikking. Dat Bescon zich daar toen tegen heeft verzet, waarna de kantonrechter in de beschikking van 8 december 2020 het verzoek om herstel heeft afgewezen, getuigt weliswaar van een zeker opportunisme van Bescon, maar vormt nog geen grond om haar in hoger beroep niet toe te laten onder haar juiste naam. Het door [verweerder] gestelde belang bij het behoud van een beschikking die tussen partijen geen rechtskracht zou hebben, acht het hof niet een belang dat in rechte bescherming verdient (nog daargelaten of [verweerder] zijn belang daarbij wel goed inschat).
Het hof komt daarmee tot de slotsom dat voldaan is aan de vereisten die in de zogenaamde deformaliseringsjurisprudentie worden gesteld aan toelating van een naamswijziging [1] . Bescon is daarmee ontvankelijk is in haar hoger beroep. Dit betekent dat de beschikking van de kantonrechter ook moet worden gelezen als uitgesproken tussen Bescon Bestrijdingstechnieken B.V. en [verweerder] .
- was vanaf december 2019 sprake van arbeidsongeschiktheid van [verweerder] wegens ziekte?
- heeft [verweerder] aanspraak op doorbetaling van zijn loon over de periode vanaf december 2019 tot einde dienstverband?
- is het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg van ernstig verwijtbaar gedrag van [verweerder] en heeft hij om die reden geen aanspraak op de transitievergoeding?
- wanneer is dat dienstverband geëindigd?
- heeft Bescon schade geleden door schadeplichtig handelen van [verweerder] ?
Het hof zal deze thema’s hierna achtereenvolgens bespreken.
Hetzelfde geldt voor de vraag of Bescon aan [verweerder] een billijke vergoeding is verschuldigd. [verweerder] heeft wel verzocht om al zijn verzoeken bij de kantonrechter toe te wijzen, waaronder dan ook valt zijn afgewezen verzoek om een billijke vergoeding, maar hij heeft geen bezwaar naar voren gebracht tegen de afwijzing van dat verzoek.
Daarmee komt [verweerder] geen aanspraak toe op doorbetaling van loon vanwege ziekte.
Op de vraag of hij die aanspraak wel heeft op een andere grond wordt hierna ingegaan.
heeft wel aangevoerd dat de directeur hem tijdens het gesprek op 4 december 2019 heeft gezegd dat hij niet meer hoefde te komen behalve om zijn spullen in te leveren, maar de directeur heeft dat ontkend en verder blijkt nergens uit dat Bescon [verweerder] inderdaad niet tot zijn werk heeft willen toelaten. Uit overgelegde app-berichten en uit de brief van 27 januari 2020 (zie rov. 3.12) blijkt dat Bescon aan [verweerder] juist duidelijk heeft gemaakt dat hij geen aanspraak had op loon als hij niet zou werken. Zo schrijft de directeur in de app van 30 december 2019: “Maar jij hebt niet gewerkt en jij hebt dit afgehouden [verweerder] niet ik. Dus formeel geen betaling”. Desondanks heeft [verweerder] niet aangeboden zijn werkzaamheden weer te hervatten. Anders dan de kantonrechter heeft overwogen, behoefde Bescon hem daar niet eerst nog uitdrukkelijk toe op te roepen.
heeft tijdens de mondelinge behandeling dat vermoeden bevestigd. Dat [verweerder] voor zijn eigen bedrijf is gaan werken in plaats van zijn arbeid aan Bescon aan te bieden, dient in beginsel voor zijn rekening te worden gelaten.
Weliswaar kan het hof zich voorstellen dat de scherpte van het conflict met Bescon voor [verweerder] een hinderpaal vormde om weer voor haar te gaan werken, maar, zoals hierna zal worden overwogen, is het arbeidsconflict ook in belangrijke mate te wijten aan het handelen van [verweerder] zelf.
Het (derde) bezwaar van Bescon tegen haar veroordeling om aan [verweerder] zijn loon door te betalen over de periode vanaf december 2019 slaagt dus grotendeels. Haar verzoek tot verklaring voor recht dat zij geen loon met bijkomende bedragen aan [verweerder] is verschuldigd, is toewijsbaar als het gaat om de periode vanaf januari 2020.
.Verder geldt dat het hof op basis van artikel 7:683 BW niet kan bepalen dat de datum van ontbinding van de overeenkomst verder in het verleden moet worden geplaatst.
bestrijdt dat hij opdracht had van Bescon om de restpartij te kopen.Volgens hem heeft Bescon alleen interesse gehad voor de eerste partij goederen en was zij niet geïnteresseerd in de restpartij.