In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 april 2021, betreft het een hoger beroep in een arbeidszaak tussen Gassan Schiphol B.V. en een werknemer, aangeduid als [verweerder]. De werknemer was eerder in eerste aanleg verweerster en had de mogelijkheid gekregen om tegenbewijs te leveren tegen het voorlopige oordeel van de kantonrechter. Dit oordeel betrof de vraag of de werknemer [B] had getipt over de aanwezigheid van een Rolex Submariner op 16 augustus 2019, wat een dringende reden voor ontslag op staande voet zou zijn. De werknemer heeft echter geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om tegenbewijs te leveren, waardoor het hof oordeelt dat het feit als bewezen moet worden aangenomen.
Het hof heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst van de werknemer onbetwist per 1 maart 2020 is geëindigd. De kantonrechter had eerder anders geoordeeld, maar het hof concludeert dat het niet nodig is om de einddatum van de arbeidsovereenkomst opnieuw vast te stellen, aangezien deze reeds vaststaat. De vordering van Gassan tot schadevergoeding van € 608,63 voor niet ingeleverde bedrijfskleding wordt toegewezen, omdat de werknemer geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om deze in te leveren.
De grieven van Gassan slagen grotendeels, en het hof vernietigt de eerdere beslissingen van de kantonrechter op bepaalde onderdelen. De werknemer wordt in de proceskosten veroordeeld, die door het hof zijn begroot. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, en het hof wijst af wat meer of anders is verzocht.