Zoals [geïntimeerde] terecht aanvoert, is voor het antwoord op de vraag wie met hem heeft gecontracteerd, bepalend hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden.
Vaststaat dat [de bestuurder] als enig bestuurder van GGW Consortium, welke vennootschap op haar beurt bestuurder was van GGW Bouw, de opdracht voor de te verrichten werkzaamheden eind 2017 aan [geïntimeerde] heeft verstrekt zonder daarbij onderscheid te maken tussen GGW Consortium en GGW Bouw. De inhoudelijke zaken werden met [de bestuurder] besproken. Anders dan GGW Consortium voorstaat, blijkt uit de notulen van de vergadering van 28 februari 2018 niet, althans zeker niet duidelijk, dat GGW Bouw als contractspartij zou zijn aan te merken: weliswaar staat GGW Bouw bovenaan het briefpapier vermeld, maar onderaan hetzelfde papier zijn de website en het e-mailadres van GGW Consortium opgenomen. In de notulen zelf wordt de opdracht gevende partij steeds, zonder verdere specificatie, aangeduid als ‘GGW’. Ook in de correspondentie met [geïntimeerde] is op dit punt geen duidelijkheid geschapen. Zo schreef [naam1] het e-mailbericht van 23 april 2018, waarin hij, na de beëindiging van de samenwerking door [de bestuurder] , de in dat kader gemaakte afspraken op een rij zette, namens de Executive Board van GGW Consortium. [de bestuurder] zelf en de projectleider [de projectleider] (hierna ook: [de projectleider] ) schreven [geïntimeerde] eveneens met
e-mailadressen van GGW Consortium.
Onder deze omstandigheden heeft [geïntimeerde] , zoals hij deed, GGW Consortium en GGW Bouw als zijn opdrachtgevers mogen beschouwen. Door zelf geen duidelijkheid te scheppen over de als wederpartij bij dit contract aan te merken entiteit, hebben GGW c.s. verwarring gezaaid over de vraag wie als contractspartij van [geïntimeerde] heeft te gelden. Uit hetgeen GGW c.s. jegens [geïntimeerde] hebben verklaard heeft [geïntimeerde] kunnen en mogen afleiden, dat hij te maken had met GGW Consortium én GGW Bouw. De stelling van GGW Consortium dat voor andere betrokken partijen duidelijk was dat GGW Bouw hun contractuele wederpartij partij was, maakt dit niet anders, nu het er om gaat wat in de onderlinge relatie tussen [geïntimeerde] en GGW had te gelden. [geïntimeerde] heeft uit bedoelde verklaringen en gedragingen van GGW c.s. tevens kunnen en mogen afleiden dat GGW Consortium én GGW Bouw hoofdelijk aansprakelijk waren voor de aanneemsom en niet voor gelijke delen, zoals GGW Consortium heeft aangevoerd. Het zou niet gebruikelijk en voor [geïntimeerde] bovendien een onverwachte administratieve belasting zijn, als hij iedere factuur gesplitst zou moeten indienen bij GGW Consortium en GGW Bouw. Dat betekent dat [geïntimeerde] , al dan niet op verzoek van [de bestuurder] , kon factureren aan GGW Bouw en de vordering ook kon indienen ter verificatie bij de curator in haar faillissement. Niet betwist is dat [geïntimeerde] daaruit geen voldoening van zijn vordering ontving. Het stond hem dus vrij zijn vordering alsnog bij GGW Consortium in te dienen. Het standpunt van GGW Consortium dat uit het handelsregister volgt dat GGW Bouw de werkmaatschappij was en GGW Consortium de holding, volgt het hof niet, omdat dit standpunt niet wordt onderbouwd door de harerzijds overgelegde informatie die is opgenomen in het handelsregister: juist GGW Bouw is opgenomen onder de SBI-code voor holdings. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat GGW Consortium zich als holdingmaatschappij jegens [geïntimeerde] heeft gepresenteerd.
2)
Geen beroep op schuldeisersverzuim dan wel opschorting voor GGW Consortium
(Grief 2)