ECLI:NL:GHARL:2021:3774

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
200.286.092/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over ontbinding arbeidsovereenkomst en verwijtbaarheid van werkgever en werknemer

In deze zaak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, die op 21 augustus 2020 de arbeidsovereenkomst met Ophtec B.V. heeft ontbonden op verzoek van de werkgever. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsverhouding duurzaam verstoord was, maar wees het verzoek van [verzoekster] om een billijke vergoeding af. In hoger beroep heeft [verzoekster] betoogd dat Ophtec niet als goed werkgever heeft gehandeld en dat zij recht heeft op een billijke vergoeding van € 50.000,- bruto. Ophtec heeft op haar beurt gesteld dat [verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en heeft verzocht om vervroeging van de ontbindingsdatum en terugbetaling van de transitievergoeding.

De mondelinge behandeling vond plaats op 5 maart 2021, waarna het hof op 19 april 2021 uitspraak deed. Het hof heeft de verzoeken van beide partijen afgewezen. Het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat de arbeidsverhouding verstoord was en dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Het hof concludeerde dat [verzoekster] weliswaar verwijtbaar had gehandeld, maar niet ernstig verwijtbaar. De verzoeken om een billijke vergoeding en rectificatie werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd. De beslissing van de kantonrechter werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.286.092/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, 8537587)
beschikking van 19 april 2021
in de zaak van
[verzoekster],
wonend in [A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep, verweerster in incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerster, tevens verzoekster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek,
hierna: [verzoekster] ,
advocaat: mr. P.H. Redeker,
tegen:
Ophtec B.V.,
gevestigd in Groningen,
verweerster in principaal hoger beroep, verzoekster in incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster, tevens verweerster in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
hierna: Ophtec,
advocaat: mr. J.M. Frons.

1.Het verloop van deze procedure

1.1
[verzoekster] heeft hoger beroep ingesteld van de beschikking van 21 augustus 2020 van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle [1] .
1.2
In hoger beroep is de procedure begonnen met de ontvangst door de griffie op 18 november 2020 van het beroepschrift van [verzoekster] , waarin zij haar verzoek wijzigt en waarbij producties zijn gevoegd. Daarna is op 10 februari 2021 het verweerschrift, tevens beroepschrift in incidenteel hoger beroep van Ophtec ontvangen, met producties. Daarop heeft [verzoekster] een verweerschrift in incidenteel hoger beroep ingediend, ook met producties.
Vervolgens zijn nog de volgende brieven ontvangen:
- een brief van mr. Redeker van 19 februari 2021;
- een brief van mr. Frons van 25 februari 2021 met producties 45 en 46;
- een brief van mr. Redeker van 25 februari 2021 met producties 80 tot en met 82;
- een brief van mr. Frons van 26 februari 2021 met productie 47.
1.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 maart 2021. Daarbij hebben beide partijen pleitaantekeningen overgelegd. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Uitspraak is bepaald op 19 april 2021 of zoveel eerder als mogelijk is.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
[verzoekster] is vanaf 1 april 2016 tot ontbinding van haar arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2020 als clinical research associate in dienst geweest van Ophtec. De kantonrechter heeft, voor zover in hoger beroep van belang, de arbeidsovereenkomst op verzoek van Ophtec ontbonden op de subsidiair aangevoerde grond dat de arbeidsverhouding duurzaam is verstoord. De primaire grondslag - al dan niet (ernstig) verwijtbaar handelen - is afgewezen. Aan het ontbindingsverzoek van [verzoekster] kwam de kantonrechter niet toe. Op verzoek van [verzoekster] is Ophtec veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding en tot plaatsing van een rectificatietekst op het bedrijfsintranet. Het verzoek van [verzoekster] om een billijke vergoeding is afgewezen en in diverse nevenverzoeken is zij niet ontvankelijk verklaard. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd.
2.2
[verzoekster] wenst dat alsnog voor recht wordt verklaard dat Ophtec niet als goed werkgever, onrechtmatig en ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Ook moet Ophtec worden veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 50.000,- bruto, de werkelijke proceskosten en plaatsing van een andere rectificatietekst, aldus [verzoekster] .
Ophtec wil dat het hof alsnog voor recht verklaart dat [verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, de ontbindingsdatum met een maand vervroegt en [verzoekster] veroordeelt tot terugbetaling van een maandsalaris en de transitievergoeding met wettelijke rente, onder veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten van beide instanties.
2.3
Het hof wijst alle verzoeken af en zal hierna uitleggen hoe het tot dat oordeel is gekomen.

3.De beoordeling

de feiten
3.1
[verzoekster] heeft meer dan eens kritiek geuit op het functioneren van haar direct leidinggevende [B] . Op 27 november 2019 heeft zij in een mailbericht aan COO [C] laten weten dat zij bereid is een deel van het werk van [B] over te nemen. Naar aanleiding hiervan heeft een dag later een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoekster] , [C] , [B] en een HR-adviseur. In een brief van 29 november 2019 heeft Ophtec aan [verzoekster] geschreven dat zij op 24 september 2019 al mondeling was gewaarschuwd dat zij haar houding, gedrag en toonzetting diende aan te passen. Nu krijgt zij een formele schriftelijke waarschuwing: als zij haar gedrag, houding en insubordinatie niet verandert, zijn verdergaande maatregelen niet uitgesloten. Een van de verwijten in deze waarschuwingsbrief is, dat [verzoekster] zich niet coöperatief opstelt bij het eindejaarsgesprek met [B] en weigert het gespreksverslag te tekenen.
[verzoekster] heeft in een uitvoerige reactie de gegrondheid van de waarschuwing betwist, waarna op 9 januari 2020 weer een gesprek heeft plaatsgevonden. Daarin heeft Ophtec meegedeeld dat zij [verzoekster] niet meer als ‘high potential’ ziet en besloten dat zij niet meer leiding geeft aan een project. Ook het door Ophtec gemaakte verslag van dit gesprek is wederom van een uitvoerige reactie door [verzoekster] voorzien.
3.2
Nadat Ophtec een voorstel deed om mediation in te zetten, heeft [verzoekster] een verzoek ingediend bij de rechtbank tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor over haar functioneren en de gang van zaken rondom de waarschuwingsbrief. Ook wenste zij een bevel aan Ophtec om de handgeschreven aantekeningen over te leggen die de HR-adviseur van het gesprek op 28 november 2019 zou hebben gemaakt. Deze verzoeken zijn op 7 april 2020 afgewezen.
3.3
Hierna heeft Ophtec opnieuw mediation voorgesteld. [verzoekster] liet met een omvangrijke brief weten dat zij eerst een concretisering wenste van de haar gemaakte verwijten.
3.4
Op 8 mei 2020 liet Ophtec aan [verzoekster] weten dat was ontdekt dat zij in de afgelopen twee maanden, in strijd met binnen het bedrijf geldende regels ter bescherming van concurrentiegevoelige informatie, veel zakelijke e-mails naar haar privémailadres had gestuurd. In reactie op de daarvoor verlangde verklaring heeft de gemachtigde van [verzoekster] in mails van 11 en 13 mei 2020 vragen aan Ophtec gesteld.
3.5
Ophtec heeft [verzoekster] op 15 mei 2020 op non-actief gesteld. Ophtec heeft dit besluit op haar intranet geplaatst met de mededeling dat en waarom inmiddels ook een ontbindingsverzoek is ingediend, dat [verzoekster] niet meer bereikbaar is op haar zakelijke telefoon en het zakelijke e-mailadres en dat [B] aanspreekpunt is voor vragen over het werk dat [verzoekster] deed.
de beroepsgronden van [verzoekster]
3.6
heeft 21 beroepsgronden aangevoerd. De
gronden 1 tot en met 4zijn gericht tegen de weergave van de feiten door de kantonrechter. Omdat het hof hiervoor zelf de feiten heeft vastgesteld, kunnen deze gronden onbesproken blijven.
3.7
Met de
gronden 5, 6, 8, 9 en 10becommentarieert [verzoekster] bewoordingen in overwegingen van de kantonrechter. Eventuele gegrondheid van deze kritiek leidt echter niet tot een ander oordeel over de ontbinding en de dragende argumenten waarop de ontbinding door de kantonrechter steunt, zodat ook deze beroepsgronden verder onbesproken kunnen blijven.
3.8
De
gronden 7 en 13stellen aan de orde dat de arbeidsovereenkomst niet op verzoek van Ophtec, maar op verzoek van [verzoekster] ontbonden had moeten worden. Dat standpunt is onjuist. Ophtec heeft als eerste een ontbindingsverzoek ingediend en daarom heeft de kantonrechter dat verzoek ook terecht als eerste behandeld.
oorzaak verstoorde arbeidsverhouding
3.9
De kantonrechter heeft de inhoud van de mails van 11 en 13 mei 2020 tekenend geacht voor de verstoorde arbeidsverhouding en daaruit opgemaakt dat [verzoekster] de normale werkgevers/werknemersrelatie volledig uit het oog is verloren. De verstoorde arbeidsverhouding is volgens de kantonrechter ontstaan door de onwelgevallige mail van [verzoekster] van 27 november 2019 en de ietwat overtrokken formele waarschuwing die Ophtec daarop liet volgen. Hiertegen zijn de
gronden 11, 12 en 15gericht. Volgens [verzoekster] had zij het volste recht om op te komen voor haar rechtspositie.
3.1
Het spreekt vanzelf dat [verzoekster] mag opkomen voor haar rechtspositie, maar dat betekent niet dat zij niet verantwoordelijk is voor haar houding en het gedrag waarmee zij kritiek op haar functioneren oproept en de houding en het gedrag waarmee zij die kritiek probeert te pareren. Daarbij lijkt [verzoekster] niet steeds te beseffen wat de impact van haar woorden is, terwijl zij anderen op hun letterlijke woorden afrekent. [verzoekster] noteert in haar verweerschrift in eerste aanleg dat [C] haar medio 2018 voorhield dat zij ‘high demanding’ was en hem het gevoel gaf dat hij op zijn woorden moest passen. Dat is op zijn minst ongemakkelijk.
Het hof noemt hierna enkele voorbeelden van de wijze waarop [verzoekster] communiceert.
- [verzoekster] zelf schrijft onomwonden op 1 augustus 2019 aan [C] over een gesprek, dat zij die dag hadden:
Tijdens ons gesprek van vandaag heb ik aangegeven niet in te zien waarom ik minder zou moeten verdienen dan bijvoorbeeld [B] . Jij gaf aan dit anders te zien. Volgens jou zou hij meer verantwoordelijkheid dragen. Dat dit in theorie zo zou moeten zijn, is wellicht waar, maar mij staat niet bij daarvan in de afgelopen jaren in de praktijk getuige te zijn geweest. Zou je me een voorbeeld kunnen noemen? Ik durf de stelling wel aan dat ik, tegenover elk door jou te noemen voorbeeld, zonder meer een geval kan noemen, waarin de verantwoordelijkheid is ontlopen (of afgeschoven op een ander).
Hiermee geconfronteerd ter zitting volstond [verzoekster] met de reactie dat zij dit nu eenmaal vindt. Haar opmerking geeft er echter blijk van dat zij de beslissing van de COO en diens uitleg niet accepteert. Deze (en ook de volgende) opmerking over haar leidinggevende is bovendien respectloos. [verzoekster] miskent hiermee de gezagsverhoudingen.
- Uit de door de kantonrechter aangehaalde mail van 27 november 2019, ook aan [C] :
Van [verzoekster] vernam ik dat hij met jou zijn suggestie heeft besproken dat ik de door [B] opgeleverde stukken in het vervolg controleer en (goed)keur, omdat, naar ik begrijp, zijn stukken – in kwalitatief opzicht, maar wellicht dat anderen ook gedachten hebben bij de kwantiteit – te wensen over laten.
- [verzoekster] betwist de juistheid van het verwijt in de formele waarschuwing dat zij zich niet coöperatief opstelt bij het eindejaarsgesprek met [B] en weigert het gespreksverslag te tekenen. Zij heeft altijd alles getekend. Maar in haar reactie van 31 december 2019 op de waarschuwing erkent zij dat zij het verslag over 2018 niet heeft getekend. Ter zitting is gebleken dat [verzoekster] het niet eens was met haar leidinggevende en een eigen versie heeft opgesteld, waarna uiteindelijk ieder zijn eigen versie heeft getekend.
- Ophtec vraagt [verzoekster] om uitleg omdat zij heeft ontdekt dat [verzoekster] , in strijd met de bedrijfsregels, vanaf december 2019 zakelijke mails naar haar privéadres heeft gestuurd, terwijl Ophtec haar werknemers recent nog (op 16 maart 2020) had herinnerd aan deze regels. Namens [verzoekster] wordt eerst op 11 mei 2020 uitvoerig en ontwijkend gereageerd. Ook de herinnering van 16 maart zou zij niet hebben ontvangen. Op 13 mei 2020 geeft [verzoekster] nog geen antwoord, maar gaat zij vol in de aanval. Pas tijdens de zitting in hoger beroep erkent zij de herinnering van 16 maart 2020 wèl te hebben ontvangen en wèl zakelijke mails ‘bcc’ te hebben doorgestuurd naar haar privémailadres. Alleen niet met een ‘onderwatercode’ waarmee dat op bepaalde wijze automatisch zou gebeuren, zoals Ophtec veronderstelt.
Het hof vindt dit voorbeeld tekenend voor de wijze waarop [verzoekster] omgaat met kritiek op haar functioneren. Gelet op de herinnering van 16 maart 2020 had Ophtec alle reden haar vragen te stellen over haar mailgedrag. In plaats van opheldering geven ontwijkt [verzoekster] de vragen en zoekt zij de tegenaanval.
[verzoekster] neemt het Ophtec kwalijk dat Ophtec niet is ingegaan op haar eis om de in de waarschuwingsbrief opgenomen verwijten te concretiseren. Namens Ophtec is ter zitting aangegeven dat voorafgaand aan die brief verschillende gesprekken zijn gevoerd met [verzoekster] , ook over de hiervoor geciteerde berichten van [verzoekster] en ‘het gedoe’ rond eindejaarsgesprekken. De ervaring heeft Ophtec geleerd dat ieder woord van haar weer tot omvangrijke reacties van [verzoekster] leidt. Daarom heeft zij van een nadere uitleg afgezien.
Het hof heeft daar onder de gegeven omstandigheden begrip voor. Bij [verzoekster] kon bijvoorbeeld ook in redelijkheid geen misverstand bestaan over wat haar met betrekking tot het tekenen van verslagen van eindejaarsgesprekken werd verweten. In zoverre moet [verzoekster] de door haar ervaren bejegening, omgangsvormen en veiligheid op de werkplek aan zichzelf toerekenen. De gronden 11, 12 en 15 worden verworpen.
ernstig verwijtbaar handelen door werkgever?
3.11
Met de
beroepsgronden 14, 16 en 17wordt betoogd dat de kantonrechter ten onrechte geen billijke vergoeding heeft toegekend aan [verzoekster] in verband met ernstig verwijtbaar handelen van Ophtec, bestaande uit het doelbewust aansturen op verstoring van de arbeidsverhouding en treiterij door de reeks gedragingen, vermeld in haar verweerschrift aan de kantonrechter onder punt 420. Afgezien van de hiervoor al besproken punten van onenigheid, over de aan het adres van [verzoekster] gemaakte verwijten, verwijt [verzoekster] Ophtec, samengevat, dat:
a.
ade aantekeningen van de HR-adviseur van het gesprek op 28 november 2019 zijn versnipperd;
bhaar ten onrechte op 9 januari 2020 het werk voor het RingJect-project is ontnomen;
cgericht en in strijd met haar privacy is gezocht in haar mailbox en zij ten onrechte ervan wordt beschuldigd instellingen te hebben gewijzigd;
din strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) een bovendien inhoudelijk onjuist bericht over haar op intranet is geplaatst;
ehiernaast heeft zij Ophtec nog (in nummer 441 van haar verweerschrift aan de kantonrechter) discriminatie bij haar beloning verweten.
3.12
Het hof oordeelt dat van treiterij en doelbewust frustreren van de arbeidsverhouding door Ophtec niet is gebleken.
Ad a. Niet valt in te zien waarom de HR-adviseur zijn eigen aantekeningen niet mocht wegdoen nadat het gespreksverslag was opgesteld. En al helemaal onduidelijk is waarom hierdoor de arbeidsverhouding tussen Ophtec en [verzoekster] (meer?) verstoord zou zijn, nog daargelaten of [verzoekster] wel recht op afgifte van die aantekeningen zou hebben.
Ad b. Aan [verzoekster] was de leiding over het door haar genoemde project gegeven omdat zij aanvankelijk als ‘high potential’ werd beschouwd. In het gesprek op 9 januari 2020 heeft Ophtec, na de oplopende spanningen tussen partijen over de over en weer gemaakte verwijten, aangegeven dat zij [verzoekster] niet coachbaar vond op de soft skills en niet meer geschikt achtte voor een leidinggevende functie bij haar. Op zichzelf heeft een werkgever
instructiebevoegdheid, zodat hij bepaalt aan wie hij welke werkzaamheden opdraagt. Niet is gebleken dat Ophtec van die bevoegdheid in dit geval oneigenlijk gebruik heeft gemaakt. Een projectleider dient het vertrouwen te hebben van degene aan wie hij verantwoording moet afleggen, niet alleen wat technische vakbekwaamheid betreft, maar ook op het gebied van communicatie.
Ad c. Ophtec heeft uitgelegd dat zij in het begin van de Coronapandemie aan alle medewerkers een waarschuwing heeft gestuurd om geen bedrijfsinformatie naar privémailadressen te zenden. Een poosje daarna heeft zij aan haar ICT-afdeling verzocht te checken of haar medewerkers berichten doorstuurden naar veel voorkomende privé
e-mailextensies zoals hotmail, gmail en die van diverse telecombedrijven. Uit dat onderzoek is gebleken dat [verzoekster] en een andere collega berichten doorstuurden naar zo’n adres. Vervolgens is nader onderzoek verricht. Dat is beperkt tot zakelijke e-mails die vanaf het zakelijke account naar privé zijn doorgestuurd. Ophtec ontdekte dat [verzoekster] verborgen (via ‘bcc’) documenten naar haar privéadres stuurde die volgens Ophtec bedrijfsgevoelige informatie bevatten. Volgens Ophtec gebeurde dat door middel van een ‘ruler’: een handmatig aangebrachte wijziging waarmee aan zichzelf op het zakelijke account ‘cc’ gestuurde berichten automatisch ‘bcc’ werden doorgestuurd naar privé. [verzoekster] heeft (uiteindelijk) erkend dat zij zakelijke informatie naar haar privéadres heeft gestuurd, maar zij betwist dat het om vertrouwelijke stukken gaat en dat zij een ‘ruler’ heeft ingesteld. [verzoekster] heeft voorafgaand aan de zitting bij het hof nog nadere schriftelijke toelichting van Ophtec verlangd over de gevolgde procedure en die toelichting ook gekregen.
Het hof vindt dat Ophtec voldoende gemotiveerd heeft weerlegd dat sprake zou zijn geweest van een specifiek op [verzoekster] gerichte actie waarbij haar privacy zou zijn geschonden. En ook al zou Ophtec [verzoekster] misschien ten onrechte verwijten dat zij een ‘ruler’ heeft aangebracht, dan nog is het [verzoekster] die, verborgen via bcc en in strijd met de bedrijfsregels, zakelijke berichten naar zichzelf privé heeft gestuurd.
Ad d. Ophtec erkent dat de op intranet geplaatste informatie over de afwezigheid van [verzoekster] onder de werking van de AVG valt, maar zij voert aan dat zij bij het verstrekken van die informatie een gerechtvaardigd belang had, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van de AVG.
Dit standpunt is juist, want Ophtec diende haar werknemers, die samenwerkten met [verzoekster] , te informeren over de plotselinge afwezigheid van [verzoekster] . Een deel van de informatie was mogelijk onjuist omdat de rechter hierover nog moest oordelen en daarmee was het bericht onvoldoende neutraal. Maar het hof kwalificeert dit niet als ernstig verwijtbaar handelen van Ophtec. Voor zover Ophtec in dit bericht onjuiste informatie verstrekte, is dat met de door de kantonrechter bevolen rectificatie geredresseerd.
Ad e. De beweerde discriminatie is gelegen in het feit dat [verzoekster] niet hetzelfde verdiende als haar leidinggevende [B] en enkele andere mannelijke collega’s. Dit verwijt strandt al op het ontbreken van een gelijke functie.
De door [verzoekster] gemaakte verwijten rechtvaardigen niet de kwalificatie dat Ophtec ernstig verwijtbaar zou hebben gehandeld. Voor een billijke vergoeding aan [verzoekster] is daarom geen plaats.
rectificatie gepubliceerde mededeling?
3.13
[verzoekster] vindt dat de kantonrechter ten onrechte de door haar voorgestelde rectificatietekst niet heeft overgenomen. Zij betoogt in
grond 18dat Ophtec had kunnen volstaan met de mededeling dat zij voorlopig afwezig zou zijn. Door te vermelden dat zij op non-actief was gesteld, dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst was verzocht, dat haar verzoek om een voorlopig getuigenverhoor was afgewezen en dat pogingen om in gesprek te komen niet waren gelukt, is zij in haar eer en goede naam aangetast. Zij wenst alsnog publicatie van de door haar voorgestelde tekst met verwijzing naar de rechterlijke uitspraken.
Het hof verwerpt deze grond. Ophtec had, mede gelet op de functie van [verzoekster] , een redelijk belang bij het informeren van het personeel over de op non-actiefstelling en de beoogde beëindiging van haar arbeidsovereenkomst. Dat ook iets is geschreven over de afwijzing van het door [verzoekster] verzochte voorlopig getuigenverhoor is in dit geval legitiem en proportioneel. [verzoekster] had in haar verzoek immers de bestuurder en zeven werknemers van Ophtec als te horen getuigen vermeld, waarmee -naar redelijkerwijs is te verwachten- toch enige ophef binnen het bedrijf zal zijn ontstaan. En het spreekt welhaast vanzelf dat geen oplossing is bereikt met een gesprek, anders zou het niet zover zijn gekomen. Ophtec had niet de verplichting bij het bericht een link naar de uitspraak van de rechtbank te voegen.
Voor een aanpassing van de al gerectificeerde tekst is geen reden. Van schending van de eer en goede naam van [verzoekster] door de reeds aangepaste tekst is geen sprake.
3.14
De kantonrechter heeft [verzoekster] niet-ontvankelijk verklaard in de verzoeken om (voor zover in hoger beroep nog van belang) voor recht te verklaren dat Ophtec niet als goed werkgever dan wel onrechtmatig heeft gehandeld door te handelen zoals is beschreven in nummer 420, letters a tot en met z en letters aa tot en met ff van haar verweerschrift in de kantonprocedure. Met de
gronden 19 en 20komt [verzoekster] tegen die beslissing op.
Ook als deze verzoeken wel voldoende verband zouden hebben met de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst, leidt inhoudelijke beoordeling niet tot het door [verzoekster] gewenste resultaat. Hiervoor is onder 3.10 tot en met 3.12 overwogen dat en waarom de reeks verwijten in genoemd nummer 420 geen ernstig verwijt aan het adres van Ophtec opleveren. Zij rechtvaardigen evenmin de kwalificatie slecht werkgeverschap of onrechtmatig handelen. Uit wat hiervoor is overwogen volgt immers dat het hof de meeste gedragingen van Ophtec als niet verwijtbaar aanmerkt. En voor zover onjuiste informatie is vermeld in het door Ophtec op intranet geplaatste bericht is in 3.13 al geoordeeld dat van aantasting in eer en goede naam van [verzoekster] (en daarmee van schade) door de gerectificeerde tekst geen sprake (meer) is.
tussenconclusie naar aanleiding van de beroepsgronden van werkneemster
3.15
De conclusie van wat hiervoor is overwogen is dat de beroepsgronden 1 tot en met 20 van [verzoekster] worden verworpen. Het gespecificeerde bewijsaanbod van [verzoekster] wordt gepasseerd omdat er geen stellingen zijn die, indien zij worden bewezen, tot een ander oordeel leiden. Het hof behandelt aan het slot van deze beschikking nog het bezwaar tegen de door de kantonrechter uitgesproken compensatie van proceskosten. .
de beroepsgronden van werkgever
3.16
Met de
gronden 1 tot en met 3 in incidenteel hoger beroepvoert Ophtec aan dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst had moeten ontbinden wegens ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster] . Ten onrechte achtte de kantonrechter onvoldoende bewezen dat [verzoekster] bedrijfsgevoelige informatie naar haar privéadres had gemaild en dat zij dat deed met een ‘ruler’ waardoor dat automatisch ‘bcc’ gebeurde (zie 3.12 onder
ad c).
3.17
[verzoekster] heeft uiteindelijk toegegeven dat zij de door Ophtec gevonden bijlagen ‘bcc’ naar haar privémail heeft gestuurd maar zij betwist omstandig dat dit concurrentiegevoelig materiaal is en zij ontkent dat zij haar accountinstellingen heeft gewijzigd met een ‘ruler’ zoals Ophtec beschrijft.
3.18
Het hof oordeelt dat [verzoekster] verwijtbaar heeft gehandeld door in strijd met de haar bekende bedrijfsregels zakelijke stukken naar haar privéadres te sturen, ook nadat zij nog in maart 2020 op de noodzaak van naleving van die regels was gewezen. [verzoekster] heeft daarvoor redenen aangevoerd die het hof niet begrijpt, zoals dat zij daarmee wilde aantonen dat zij wel normaal kon communiceren en haar werk goed uitvoert. Ook heeft zij aangevoerd dat zij die stukken zelf geschreven had en daarmee nog aan het werk was. Waarom dat voorafgaand aan haar op non-actiefstelling niet vanuit haar werkaccount kon, is onopgehelderd gebleven. Uit het feit dat zij de stukken ‘bcc’ naar zichzelf heeft gestuurd is af te leiden dat [verzoekster] dit ook onopgemerkt wilde doen.
Maar niet is voldoende komen vast te staan dat [verzoekster] hiervoor ook nog een specifieke ‘onderwaterverbinding’ voor structurele automatische verzending heeft aangelegd, ofwel een ‘ruler’ zoals Ophtec dat noemt. Het hof kan dat zelf niet afleiden uit het screenshot dat Ophtec als productie 40 in hoger beroep heeft overgelegd. Ook is het hof niet in staat om, gelet op het gedetailleerde verweer van [verzoekster] , waaronder haar stelling dat veel van de genoemde informatie publiekelijk bekend is, zelf te beoordelen dat zij met de doorgezonden stukken beschikt over zodanig gevoelige informatie, dat haar handelen als ernstig verwijtbaar moet worden betiteld. Dat [verzoekster] zich met de doorgezonden mails in een procedure wilde verdedigen, was kennelijk ingegeven door de gegroeide verstoring van de verhoudingen en de door [verzoekster] gevoelde noodzaak zich daartegen (in rechte) te kunnen verweren. Dat vormt een argument tegen de kwalificatie dat dit gedrag ernstig verwijtbaar is.
Al met al komt het hof tot het oordeel dat [verzoekster] weliswaar verwijtbaar, maar niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Maar dat leidt op zichzelf per saldo niet tot een andere beslissing dan die van de kantonrechter.
3.19
Met het verwerpen van de kwalificatie dat sprake is van ernstige verwijtbaarheid ontvalt het belang aan de
gronden 4 en 5 in incidenteel hoger beroep. Daarmee betoogt Ophtec dat zij ten onrechte de transitievergoeding moest betalen en dat de ontbinding een maand te laat is uitgesproken, waardoor [verzoekster] ook een maand loon zou moeten terugbetalen. Dat laatste zou het hof overigens ook bij een andere kwalificatie niet hebben toegewezen, omdat het hof een ontbindingsdatum die al is verstreken niet kan vervroegen.
tussenconclusie naar aanleiding van de beroepsgronden van werkgever
3.2
De beroepsgronden van Ophtec leiden niet tot een andere beslissing. Haar bewijsaanbod bevat geen stellingen die, indien bewezen, tot een andere beslissing leiden. Het hof behandelt in de slotsom van deze beschikking nog het bezwaar tegen de door de kantonrechter uitgesproken compensatie van proceskosten.
de slotsom
3.21
De besproken beroepsgronden van partijen leiden niet tot een andere beslissing dan die van de kantonrechter. Beide partijen hebben bezwaar gemaakt tegen de door de kantonrechter uitgesproken compensatie van kosten, maar gelet op artikel 3.2 van de ‘Aanbeveling schikking en proceskosten Wwz’ [2] heeft de kantonrechter de kosten van het toegewezen ontbindingsverzoek en het maar zeer ten dele toegewezen tegenverzoek van [verzoekster] terecht kunnen compenseren.
Het hof verwerpt zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep. [verzoekster] wordt veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep, aan de zijde van Ophtec bepaald op € 772,- griffierecht en € 2.228,- voor salaris advocaat volgens liquidatietarief (2 punten, tarief II). Ophtec wordt veroordeeld in de kosten van het incidentele hoger beroep, aan de zijde van [verzoekster] bepaald op € 1.114,- voor salaris advocaat (0,5 x 2 punten, tarief II).

4.De beslissing

Het hof beslist in principaal en in incidenteel hoger beroep:
verwerpt het principaal en het incidenteel hoger beroep;
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten van principaal hoger beroep, aan de zijde van Ophtec bepaald op € 772,- griffierecht en € 2.228,- salaris advocaat;
veroordeelt Ophtec in de proceskosten van incidenteel hoger beroep, aan de kant van [verzoekster] vastgesteld op € 1.114,- salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.E.L. Fikkers, F.J. de Vries en C. Hoogland en is in aanwezigheid van de griffier uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van 19 april 2021.

Voetnoten

1.Gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RBOVE:2020:2820.
2.Te vinden op