ECLI:NL:GHARL:2021:3748

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
200.283.420/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake contactregeling en ouderlijk gezag na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een tussenbeschikking in hoger beroep met betrekking tot de contactregeling tussen de kinderen en hun moeder na een langdurige echtscheidingsprocedure. De ouders, de vader en de moeder, zijn sinds 2015 gescheiden en hebben samen twee minderjarige kinderen. De vader heeft de kinderen na de scheiding bij zich genomen, maar het contact met de moeder is minimaal en problematisch. Het hof heeft eerder al verschillende beschikkingen gedaan over de zorg- en opvoedingstaken, maar de situatie is nog steeds zorgwekkend. De kinderen hebben een negatief beeld van hun moeder en willen geen contact met haar. Het hof maakt zich grote zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen en de dynamiek tussen hen en hun ouders. Het hof heeft besloten om een raadsonderzoek en forensische mediation te gelasten om de situatie te verbeteren en het contact tussen de moeder en de kinderen te herstellen. De ouders zijn bereid om mee te werken aan de mediation, wat kan helpen om de onderlinge conflicten te verminderen en de communicatie te verbeteren. De raad wordt gevraagd om te onderzoeken wat er moet gebeuren om de moeder weer een rol in het leven van de kinderen te laten spelen en om te adviseren over een zorgregeling die in het belang van de kinderen is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.283.420/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 153764)
beschikking van 13 april 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.Q.N. Renon te Assen,
en
[verweerster],
wonende te [B] (Duitsland),
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Helmantel te Sappemeer.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 10 maart 2015, 2 augustus 2016, 3 juli 2018 (hersteld op 24 juli 2018), 7 mei 2019, en 23 juni 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 21 september 2020;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Renon van 8 oktober 2020 met productie(s);
- een brief van mr. Renon van 2 november 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Helmantel van 17 december 2020;
- een journaalbericht van mr. Renon van 1 maart 2021 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Helmantel van 1 maart 2021 met productie(s).
2.2
Op 10 maart 2021 zijn [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ) en [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), beiden geboren [in] 2007 afzonderlijk van elkaar en buiten aanwezigheid van partijen door de voorzitter van het hof gehoord. De voorzitter heeft ter zitting een samenvatting van dit gesprek gegeven.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 12 maart 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer [C] en mevrouw [D] namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
2.4
Het hof heeft ter zitting beslist dat de bij genoemd journaalbericht van mr. Helmantel van 1 maart 2021 overgelegde akte als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing wordt gelaten. Met deze akte is namens de moeder zonder toestemming van het hof een extra schriftelijke ronde genomen, hetgeen gelet op het beginsel van hoor- en wederhoor strijdig is met de belangen van de vader. De bij genoemde akte in het geding gebrachte producties heeft het hof wel toegelaten.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2015 ontbonden door echtscheiding. Zij zijn medio 2014 feitelijk uit elkaar gegaan.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn na de relatiebreuk van de ouders bij de vader blijven wonen. Sindsdien is hun contact met de moeder minimaal en blijvend moeizaam geweest. Verschillende hulpverleningstrajecten hebben daar geen verandering in kunnen brengen.
3.3
Uit de relatie van de moeder met haar huidige partner is op 19 juni 2015 een zoon geboren ( [F] ).
3.4
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben van 12 juli 2016 tot 12 juli 2017 onder toezicht gestaan van Jeugdbescherming Noord. Bij beschikking van 19 september 2017 heeft de kinderrechter het verzoek van de moeder om de tweeling wederom onder toezicht te stellen afgewezen.
3.5
Bij (tussen)beschikking van 2 augustus 2016 is het hoofdverblijf van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader bepaald.
3.6
Bij (tussen)beschikking van 3 juli 2018 is de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar - kort gezegd - het gezag over de kinderen en de contactregeling.
3.7
Bij (tussen)beschikking van 7 mei 2019 heeft de rechtbank het verzoek van de vader om hem alleen met het gezag over de kinderen te belasten afgewezen en is de beslissing omtrent de omgang aangehouden in afwachting van - kort gezegd - het verloop van begeleiding door [E] en het advies van de raad.
3.8
Bij beschikking van 26 januari 2021 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, eindbeslissingen gegeven over de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk van partijen. De rechtbank heeft de vader een termijn van twee maanden gegeven om de voormalige echtelijke woning over te nemen en de benodigde stappen daartoe te zetten. Indien de vader er niet in slaagt de woning over te nemen, dan dient deze te worden verkocht aan een derde, aldus de rechtbank. Het hoger beroep van de vader tegen en het verzoek tot schorsing van genoemde beschikking van 26 januari 2021 zijn bij het hof bekend onder zaaknummers 200.291.121/01 respectievelijk 200.291.121/02.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (kort gezegd: de contactregeling). Bij de beschikking van 23 juni 2020 (verder te noemen: de bestreden beschikking) is, voor zover hier van belang, een door [E] begeleide contactregeling vastgesteld tussen de moeder en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , waarbij frequentie, duur en locatie door [E] in overleg met partijen zal worden bepaald.
4.2
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op de contactregeling tussen de moeder en de kinderen. De vader verzoekt
1. primair te bepalen dat de bestreden beschikking wordt vernietigd (het hof begrijpt voor zover het de contactregeling betreft), en (in zoverre) opnieuw rechtdoende alsnog te beslissen dat er geen omgangsregeling meer geldt tussen de moeder en de kinderen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie vermeent te behoren en subsidiair een bijzondere curator te benoemen over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , teneinde hen te vertegenwoordigen als bedoeld in artikel 1:250 BW;
2. kosten rechtens.
4.3
De moeder is op haar beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen.
De grief ziet op de hoofdverblijfplaats van de kinderen. De moeder verzoekt te bepalen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hun hoofdverblijf krijgen bij haar, of, voor zover de kinderen hun hoofdverblijf bij de vader houden te bepalen dat zij voor de ene helft van de tijd bij de vader verblijven en de andere helft van de tijd bij de moeder (co-ouderschapsregeling), althans een zodanige regeling tussen de moeder en de kinderen vast te stellen als het hof juist acht.
4.4
De vader voert verweer en hij verzoekt om de moeder in haar incidenteel appel
niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoek af te wijzen, met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure.

5.De motivering van de beslissing

Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.1
De ouders oefenen samen het gezag uit over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a lid 3 BW, een ontzegging van de omgang. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.2
Het hof overweegt als volgt. De echtscheidingsstrijd tussen deze ouders duurt inmiddels zeven jaar. Zij procederen al vanaf 2014 over de kinderen, die toen nog maar zeven jaar oud waren, en over de financiële afwikkeling van hun huwelijk. Om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te beschermen tegen de hevige strijd van hun ouders is zelfs al eens een ondertoezichtstelling nodig geweest. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben gaandeweg een zeer negatief beeld van de moeder ontwikkeld en zij willen het liefst helemaal geen contact (meer) met haar. In de beginjaren na de scheiding verliep het weinige contact tussen de kinderen en de moeder dat er nog was al steeds uiterst moeizaam. Vanaf september 2017 hebben de kinderen (zij waren toen 10 jaar) en de moeder gedurende twee jaar helemaal geen contact gehad. Op advies van de raad is vanaf medio 2019 via [E] ingezet op contactherstel tussen de moeder en de tweeling en op het verbeteren van het contact tussen de ouders onderling. Weliswaar is met behulp van [E] hernieuwd contact tussen de moeder en de kinderen tot stand gekomen, maar sinds december 2020 is dat contact wederom gestaakt. [E] heeft op 23 februari 2021 haar bemoeienis afgesloten met een eindrapport. [E] vindt het wenselijk om het advies van de door hen ingeschakelde pedagoge te volgen en de kinderen niet te dwingen tot contact met de moeder. De pedagoge heeft de kinderen op 15 december 2020 eenmalig gesproken en geadviseerd om vooral naar hen te luisteren. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] willen (nog steeds) geen contact met de moeder. Dat hebben zij ook in hun gesprek met de voorzitter aangegeven. Zij zeggen beiden daar totaal geen behoefte aan te hebben. Volgens hen is er daarvoor te veel gebeurd in het verleden. Zowel [de minderjarige1] als [de minderjarige2] zegt zich (meer dan eens) afgewezen te voelen door de moeder. Verder noemen zij als reden dat de moeder vaak boos is en ook liegt.
5.3
Het hof vindt dit een bijzonder verdrietige zaak en maakt zich grote zorgen over het welzijn van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Na zoveel jaar staan deze ouders nog steeds lijnrecht tegenover elkaar. De vader stelt dat hij contact tussen de moeder en de kinderen niet in de weg staat maar ondertussen hebben de kinderen geen contact met de moeder. Volgens de moeder houdt de vader de kinderen bij haar weg. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn nog maar net
14 jaar geworden en kampen al de helft van hun leven met hevig ruziënde ouders. De kinderen “zelf” wijzen de moeder al jarenlang hardnekkig af. Het hof kan die volstrekte afwijzing op basis van de beschikbare informatie niet plaatsen. Hoewel beide ouders zich niet onbetuigd laten in de strijd zijn contra-indicaties voor contact tussen de moeder en de kinderen niet of nauwelijks gebleken. De negatieve houding van de kinderen ten opzichte van hun moeder lijkt niet te passen bij datgene wat in het verleden is gebeurd. Dat roept vragen op over de gezinsdynamiek waarbinnen een dergelijke houding bij de kinderen heeft kunnen ontstaan en voortduren.
Daarbij komt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vaak een soort ‘bondje’ lijken te vormen en hebben laten zien ver te kunnen gaan in hun gedrag om daarmee te bereiken dat zij niet bij de moeder hoeven te zijn. Zo spraken zij in de beginjaren dat zij nog naar de moeder gingen (en dus nog relatief jong waren) van tevoren af om extra lastig te doen in de hoop dat de moeder hen zo snel mogelijk terug naar de vader zou sturen wat vervolgens dan ook wel gebeurde. Gedurende de bemoeienis van [E] hebben [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ook meer recent bijzonder zorgelijk en zelfbepalend gedrag laten zien. Zij wilden meestal geen enkele activiteit met de moeder doen en deden vooral hun eigen ding tijdens de bezoeken (boek lezen of op de iPad zitten). Tijdens het laatste contactmoment vorig jaar december heeft de tweeling zelfs helemaal niets gezegd (twee uur lang) en de moeder en hun (half)broertje [F] van vijf jaar volledig genegeerd. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] groetten niet bij binnenkomst en/of vertrek en gaven geen antwoorden op vragen van de moeder.
[de minderjarige2] zou de moeder tijdens een eerder bezoek iets hebben toevertrouwd waarover de moeder in een gezamenlijk gesprek bij [E] haar zorgen heeft geuit bij de vader.
Daarna hebben de kinderen er het zwijgen toe gedaan en is het traject bij [E] gestopt. Een door de moeder vervolgens nog aan de kinderen gestuurde kerstkaart is met de melding “retour afzender” bij haar teruggekomen.
5.4
De vader is kennelijk langdurig niet in staat gebleken om adequaat te reageren op het zorgelijke en - zelfs voor een complexe echtscheidingssituatie - bijzondere gedrag van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Ter zitting kwam naar de indruk van het hof bij de vader opvoedingsonmacht ten aanzien van de tweeling naar voren. Hij lijkt handelingsverlegen in zijn corrigerend vermogen. Als de kinderen contact met de moeder niet leuk vinden, dan hoeft dat wat hem betreft ook niet, zoals hij ter zitting heeft verklaard. Welbeschouwd heeft de vader de via [E] herstarte contacten tussen de moeder en de kinderen alleen maar gefaciliteerd (halen en brengen). Van enige positieve stimulans van zijn kant is niet gebleken. Desgevraagd vindt de vader de gestelde zorgen over (het gedrag van) de kinderen niet zodanig dat hij daar wat in zou moeten doen. Hij maakt zich - naar zijn zeggen - veel meer zorgen over het in zijn ogen veranderde gedrag van de moeder dan over het gedrag van de kinderen.
5.5
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan op de rand van de puberteit, een voor de identiteitsontwikkeling bijzonder belangrijke fase. Voor een gezonde identiteitsontwikkeling is een (meer) reëel beeld van de niet-verzorgende ouder van cruciaal belang. Gezien de voorgeschiedenis van deze langslepende zaak en de huidige stand van zaken vraagt het hof zich ernstig af of de vader in staat is de kinderen op een verantwoorde manier te begeleiden in dit proces. Bovendien maakt het hof zich nu ook al grote zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Niet alleen vanwege hun reeds genoemde bijzondere gedrag, maar ook vanwege de - ogenschijnlijk emotieloze - manier waarop zij over de situatie spreken en ook - ogenschijnlijk zonder enig schuldgevoel - lelijk doen tegen en over hun moeder. Verder heeft het hof, ondanks de betwisting door de vader, de indruk gekregen dat de kinderen bij de vader thuis nauwelijks sociale contacten hebben. Kennelijk hebben zij (of hadden tot voor kort) niet de beschikking over mobiele telefoons en krijgen zij geen zakgeld, hetgeen gezien hun leeftijd, en in het licht van al het overige, tegenwoordig niet meer passend lijkt. [de minderjarige2] heeft van de moeder een Playstation gekregen, zodat hij in ieder geval nog wel met andere jongens in contact kan komen om te gamen.
5.6
Alles bij elkaar heeft het hof grote zorgen over de onderlinge dynamiek van de tweeling enerzijds én de dynamiek tussen de vader en de kinderen anderzijds. Het hof heeft de wens van de kinderen om geen contact met de moeder te hebben gehoord. Toch gaat het hof daar, anders dan (de pedagoge van) [E] , op dit moment niet (definitief) in mee. Daarvoor vindt het hof de zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te groot en is (normaler) contact met beide ouders te belangrijk voor een goede (verdere) identiteitsontwikkeling. In dit verband is de wens van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ook lastig op waarde te schatten.
Uit artikel 8 EVRM vloeit voor de rechter de verplichting voort om zich zo veel mogelijk in te spannen om het recht op “family life” tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken. In een situatie als deze waarin voor het gebrek aan contact met de niet-verzorgende ouder geen goede en voldoende aannemelijk gemaakte gronden zijn aangevoerd, wordt van de rechter een actieve opstelling verlangd. [1] Het hof dient dan ook zelf al het redelijkerwijs mogelijke te hebben gedaan om te bewerkstelligen dat contact tussen de moeder en de kinderen tot stand komt. Daarom zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden en de raad verzoeken te onderzoeken wat er moet gebeuren om de moeder weer een rol in het leven van de kinderen te laten spelen en het contact tussen hen te herstellen. De raad wordt ook gevraagd te adviseren of, en zo ja, welke zorgregeling (vervolgens) het meest in het belang van de kinderen is. Gelet op de grote zorgen zoals beschreven, die ook de raad ter zitting heeft beaamd, kan het hof zich voorstellen dat de raad dit onderzoek uitbreidt naar een beschermingsonderzoek. Het hof zal de raad verzoeken om over het verloop van een en ander te rapporteren.
Het hof ziet in genoemde inspanningsverplichting voldoende aanleiding om het advies van (de pedagoge van) [E] voor dit moment naast zich neer te leggen.
5.7
Het te gelasten raadsonderzoek zal hoe dan ook kostbare (wacht)tijd in beslag nemen. Gelet op de heftigheid van de problematiek in dit dossier, de grote zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de belangrijke leeftijdsfase die zij nu ingaan, vindt het hof dat er ook verder wat moet gebeuren. Het hof denkt daarbij aan de inzet van forensische mediation. Dat is een uiterste middel om de patstelling in problematische echtscheidingen, waarbij de kinderen in de knel zitten, te doorbreken. Anders dan een raadsonderzoek, richt forensische mediation zich in eerste instantie op de onderliggende conflicten tussen de ouders. Bovendien intervenieert de raad niet actief om de communicatie tussen de ouders weer op gang te brengen. Daarom zou forensische mediation gedurende het raadsonderzoek volgens het hof in deze zaak zeker van toegevoegde waarde kunnen zijn. De ouders zullen zich immers moeten realiseren dat wat de uitkomst van het raadsonderzoek ook zal zijn, zij als ouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met elkaar verder moeten.
De mogelijkheid van forensische mediation is ter zitting reeds besproken. De ouders hebben zich daartoe bereid verklaard. Ook hebben zij aangegeven akkoord te gaan met de eventueel door het hof aan te wijzen mediator en de te stellen vragen.
De beoogd mediator, mevrouw [G] , gezondheidszorgpsycholoog te [H] , heeft aangegeven deze zaak graag samen met mevrouw mr. R. Olie-Hallmans, advocaat te Meppel, op zich te willen nemen, gezien de verwevenheid met de financiële kwesties die tussen de ouders ook nog spelen en de expertise van mr. Olie-Hallmans op dat vlak.
Het verzoek van mevrouw [G] komt het hof gepast voor. Er bestaat duidelijk verband tussen de financiële afwikkeling tussen de ouders en hun strijd over de kinderen. Met de deskundigheid van mr. Olie-Hallmans erbij kan de forensische mediation mogelijk ook de emotionele angel uit de financiële ontvlechting halen. Als tussen de ouders rust kan ontstaan op financieel gebied zal er mogelijk ook meer draagvlak zijn voor contactherstel tussen de kinderen en de moeder, hetgeen de kans op een positiever beeld van de moeder bij de kinderen en een normalere rol van de moeder in hun leven weer zal vergroten.
De beoogde duo-benoeming kan echter alleen kans van slagen hebben als de ouders bereid zijn de bij het hof aanhangige zaak over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aan te houden. De ouders worden in de gelegenheid gesteld zich daarover uit te laten. Daarbij zullen zij zich moeten realiseren dat de kosten van de forensische mediation voor hun eigen rekening komen, omdat zij beiden niet in aanmerking komen voor gefinancierde rechtsbijstand.
Indien de ouders akkoord gaan met de beoogde duo-benoeming en het aanhouden van de zaak over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, zullen zij ook nog moeten aangeven wat zij willen met (de doorgang van) de schorsingszaak waarin op 11 mei 2021 bij het hof een zitting staat gepland.

6.De beslissing

Het hof, alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad een nader onderzoek in te (doen) stellen als hiervoor onder 5.6 omschreven en daaromtrent
uiterlijk op 13 augustus 2021te rapporteren;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een na ontvangst van het rapport van de raad te bepalen datum, waarvoor partijen en de raad zullen worden opgeroepen;
stelt partijen in de gelegenheid om zich uiterlijk 29 april 2021 uit te laten over:
- hun bereidheid om de verdelingskwesties via een duo-benoeming als hiervoor onder 5.7 omschreven mee te nemen in de forensische mediation;
- hun bereidheid om de verdelingszaak (zaaknummer 200.291.121/01) aan te houden in
afwachting van de forensische mediation;
- de vraag wat er moet gebeuren met het schorsingsverzoek van de vader in de
verdelingszaak (zaaknummer 200.291.121/02).
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en S. Rezel, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 13 april 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 17 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:91)