ECLI:NL:GHARL:2021:3629

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
21-006501-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling door geslaagd beroep op noodweer in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van honderd uren voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld en deed een beroep op noodweer. Het hof heeft de zaak onderzocht op de zitting van 31 maart 2021, waar de advocaat-generaal een taakstraf van zestig uren eiste. De feiten vonden plaats op 23 juni 2017, toen de verdachte in een conflict verwikkeld raakte met twee aangevers op een fietspad. De verdachte verklaarde dat hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door de aangevers. Het hof oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond en dat zijn reactie proportioneel was. Hierdoor werd de wederrechtelijkheid van zijn handelen ontzenuwd, wat leidde tot vrijspraak van de tenlastegelegde mishandelingen. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de mishandeling. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de hem tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006501-18
Uitspraak d.d.: 14 april 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel van 14 november 2018 met parketnummer 08-010318-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 maart 2021.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis en – gedeeltelijke – toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. M.J. Jansma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Overijssel heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis, waarvan veertig uren subsidiair twintig dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De politierechter heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 juni 2017 te [plaats] [benadeelde partij1] heeft mishandeld door haar (zeer) (krachtig en/of gewelddadig) met één van zijn al dan niet tot vuist gebalde handen in/op/tegen het hoofd/gelaat te slaan en/of te stompen ten gevolge waarvan genoemde [benadeelde partij1] bewusteloos is geraakt en/of, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gescheurde mondhoek en/of elf, althans één of meer hechtingen bij de mond en/of een zenuwbeknelling van de linker pink, ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 23 juni 2017 te [plaats] , [benadeelde partij2] heeft mishandeld door hem meermalen, althans éénmaal, (zeer) (krachtig en/of gewelddadig) met (een van) zijn al dan niet tot vuisten gebalde handen in/op/tegen het hoofd/slaap te slaan en/of te stompen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Noodweer

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer. De verdediging heeft hiertoe – kort weergegeven – aangevoerd dat sprake was van drie ogenblikkelijke wederrechtelijke aanrandingen van het lijf van verdachte, waarbij de derde keer ook sprake was van een noodzakelijke verdediging.
Oordeel van het hof
Beoordelingskader
Het hof stelt als beoordelingskader het volgende vast. Het hof gaat daarbij uit van hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen.
Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als "verdediging", maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een "ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding".
Van een "ogenblikkelijke" aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 Wetboek van Strafrecht.
Geboden door de noodzakelijke verdediging
In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is "geboden door de noodzakelijke verdediging" worden zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht. Deze met elkaar samenhangende en niet altijd scherp te onderscheiden eisen hebben betrekking op de vraag of de verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was, respectievelijk op de vraag of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was.
Zeker bij deze eisen kan de persoon van degene die zich op noodweer beroept, van belang zijn. Van de ene persoon mag bijvoorbeeld op grond van zijn hoedanigheid of bijzondere vaardigheden meer worden gevergd op het vlak van de proportionaliteit dan van een ander.
Noodzaak van verdediging en onttrekkingsvereiste
Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond.
Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken. Bij de verwerping van een beroep op noodweer kan dus niet worden volstaan met het enkele argument dat de verdachte zich aan de aanranding had kunnen onttrekken.
Het zich aan de aanranding kunnen onttrekken houdt in dat daartoe voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid moet hebben bestaan. Dit is bijvoorbeeld niet het geval wanneer de positie van de verdachte en de ruimte waarin hij zich bevindt, redelijkerwijs geen mogelijkheid bieden tot onttrekking aan de aanranding.
Onttrekking aan de aanranding moet voorts van de verdachte kunnen worden gevergd. Dit behoeft bijvoorbeeld niet het geval te zijn wanneer de situatie zo bedreigend is dat zich onttrekken aan de aanranding geen reëel alternatief is. Ook bij een aanranding van anderen kan zich het geval voordoen dat men zich niet behoefde te onttrekken aan de aanranding. Bovendien kan iemands hoedanigheid – bijvoorbeeld die van politieambtenaar of van een op basis van artikel 53 Wetboek van Strafvordering optredend persoon - hier van belang zijn.
Verdediging moet geboden zijn
De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De in dat verband – tot terughoudendheid nopende – maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal. Zo staat in beginsel het met kracht toebrengen van een diepe, potentieel dodelijke steekwond niet in verhouding met een aanval die bestaat uit het slaan met de blote handen dan wel een vuist. [1]
Beoordeling hof
Voor de beoordeling van de vraag of sprake was van noodweer(exces) gaat het hof, gelet op de zich in het dossier bevindende stukken en hetgeen ter zitting in hoger beroep naar voren is gekomen, uit van de volgende feiten.
Op 23 juni 2017 fietste verdachte op het fietspad bij de camping [naam] in [plaats] . Aangevers [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] liepen op datzelfde fietspad met getuige [getuige] en zijn dochters. Ook liepen hun twee honden er. Toen verdachte de haakse bocht om kwam, trof hij aangevers daar. In het voorbijgaan gaf aangever [benadeelde partij2] verdachte een zodanige duw dat verdachte zijwaarts van het fietspad geraakte en tot stilstand kwam. Naar eigen zeggen raakte [benadeelde partij2] verdachte van schrik omdat hij hem niet verwachtte. Verdachte heeft zijn fiets neergezet en ging in de richting van aangevers. Daarna ontstond nog in de nabijheid van de fiets tussen verdachte en beide aangevers – die zich omdraaiden en verdachte ondertussen waren genaderd - onenigheid, waarbij over en weer duw- en trekwerk plaatsvond. Nadat verdachte terug was gegaan naar zijn fiets, besloot hij met zijn telefoon weer naar aangevers – die hun weg weer vervolgden - te lopen om een foto te maken, teneinde naar eigen zeggen de politie in te schakelen.
Toen verdachte wederom in de richting van aangevers ging, werd hij benaderd door [benadeelde partij1] . Hetgeen verdachte hierover verklaarde wordt bevestigd door de verklaring van [benadeelde partij1] . Zij verklaarde dat zij met haar ene hand haar hond vast had en met de andere hand verdachte bij zijn shirt had vastgepakt en hem vasthield. [benadeelde partij2] verklaarde dat hij zag dat zijn vrouw verdachte vastpakte en dat zij met haar andere arm de hond vast had. [benadeelde partij2] liep vervolgens op zijn vrouw en verdachte af. Zowel [benadeelde partij1] als [benadeelde partij2] verklaarden voorts dat verdachte zei: “Ik ga mezelf verdedigen”. Vervolgens vindt, terwijl zij gedrieën bij elkaar zijn, over en weer geweld plaats. Uit het dossier blijkt dat zowel aangevers als verdachte (in ernst verschillende) verwondingen hebben opgelopen. Wel blijkt uit de verklaringen van zowel verdachte als getuige [getuige] dat zowel verdachte als [benadeelde partij2] hebben geslagen, dat de confrontatie heel kort duurde en dat de bewegingen tijdens het handgemeen elkaar in heel hoog tempo opvolgden. De verklaringen van verdachte, aangevers en getuige [getuige] verschillen echter over wie als eerste geweld heeft gebruikt.
Het hof acht het weliswaar onverstandig van verdachte dat hij terug is gelopen in de richting van aangevers om, in verband met de aan het handgemeen voorgaande strubbelingen, een foto te maken. Maar het hof acht niet aannemelijk geworden dat hij het handgemeen heeft uitgelokt door aangevers te provoceren of dat hij de confrontatie met hen heeft gezocht en een gewelddadige reactie van aangevers heeft uitgelokt. De mededeling van verdachte dat hij terug ging om de politie in te schakelen vindt ondersteuning in hetgeen getuige [getuige] kort na de gebeurtenis bij zijn verhoor heeft verklaard.
Naar het oordeel van het hof is, gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld, gebleken dat verdachte, op het moment dat [benadeelde partij1] hem vast had en [benadeelde partij2] naar hem toe was gelopen, zich in een situatie bevond waarin hij werd vastgehouden en dat er ten minste de situatie bestond waarin een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanval bestond. De door verdachte gebruikte bewoording in die situatie – die ook [benadeelde partij1] heeft gehoord aldus haar verklaring –
dat hij zichzelf ging verdedigenacht het hof daarmee passend. In deze situatie bestond geen andere mogelijkheid dan dat hij zich hiertegen moest verdedigen. Dat hij in de gegeven situatie vuistslagen heeft uitgedeeld aan [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] , was naar het oordeel van het hof een proportionele reactie op de ontstane situatie waarbij van beide kanten boosheid was.
Het hof heeft hierbij het op zich wel degelijk ernstige letsel (met een blijvend litteken) zoals dat met name bij [benadeelde partij1] tot gevolg heeft gehad in aanmerking genomen. Het hof heeft gezien dat de verwonding met name bij [benadeelde partij1] in ernst er uitspringt, doch kan niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat dit is veroorzaakt door het slaan in het gezicht, dan wel dat een ongelukkige val daar (mede) aan ten grondslag heeft gelegen. In die zin kan het hof dat ernstige letsel niet als redengevend voor het aannemen van disproportioneel handelen van verdachte in aanmerking nemen.
Het bovenstaande komt erop neer dat het in het gerezen conflict tussen aangevers en verdachte jammerlijk is geëscaleerd waarbij over en weer sprake is geweest van boosheid in elkaars richting en waarbij over en weer lijfelijk contact is geweest. Op het moment waarop verdachte heeft geslagen heeft hij dat op een wijze gedaan die gegeven de situatie op dat moment niet wederrechtelijk was.
Het verweer van de raadsman treft dus doel.

Vrijspraak

Het vorenstaande brengt met zich mee dat verdachte een beroep op noodweer toekomt. Nu hierdoor de wederrechtelijkheid aan de feiten komt te ontvallen, kunnen de onder 1 en 2 tenlastegelegde mishandelingen niet worden bewezen en zal verdachte worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.145,20. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.855,20. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof stelt hierboven vast dat over en weer sprake is geweest van boosheid en handelingen waarbij is vastgepakt en geslagen. Dat raakt ook de beoordeling van de vraag voor welke schade verdachte aansprakelijk is. Het hof komt aan die beoordeling echter niet toe omdat de verdachte zoals boven overwogen vanwege een noodweersituatie wordt vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde handelen. In deze situatie zal het hof in deze strafprocedure de vordering van de benadeelde partij niet inhoudelijk beoordelen. Juridisch geformuleerd zal het hof de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.190,40. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 590,40. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Het hof stelt hierboven vast dat over en weer sprake is geweest van boosheid en handelingen waarbij is vastgepakt en geslagen. Dat raakt ook de beoordeling van de vraag voor welke schade verdachte aansprakelijk is. Het hof komt aan die beoordeling echter niet toe omdat de verdachte zoals boven overwogen vanwege een noodweersituatie wordt vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde handelen. In deze situatie zal het hof in deze strafprocedure de vordering van de benadeelde partij niet inhoudelijk beoordelen. Juridisch geformuleerd zal het hof de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 14 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Zie HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456.