Uitspraak
[eiser] ,
[gedaagde] ,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [eiser], in zijn hoedanigheid van erfgenaam en vereffenaar van de nalatenschap van zijn moeder, [erflaatster]. De zaak betreft de ontruiming van een woning die door [gedaagde], de ex-schoondochter van [eiser], wordt bewoond. De woning is door de moeder van [eiser] verhuurd aan [gedaagde] tegen een niet-marktconforme huurprijs, inclusief gas, water en licht. [Eiser] stelt dat de hypotheekverstrekker dreigt met executieverkoop vanwege ongeoorloofde verhuur en vordert ontruiming van de woning. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vordering van [eiser] afgewezen, omdat de huurovereenkomst niet ongeldig is verklaard en er geen huurachterstand is aangetoond. In hoger beroep heeft [eiser] zijn vorderingen aangepast, maar het hof heeft deze vorderingen afgewezen. Het hof oordeelt dat de vereffenaars bevoegd zijn om rechtsvorderingen in te stellen en dat er nog steeds een spoedeisend belang is bij de ontruiming. Echter, de vordering tot ontruiming wordt afgewezen omdat de huurovereenkomst geldig is en er geen bewijs is dat [gedaagde] in gebreke is gebleven. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [eiser] in de kosten van het hoger beroep.