Uitspraak
[appellante],
de curator,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een renvooiprocedure waarbij de vader van een failliete zoon erkenning vraagt van verschillende vorderingen in het faillissement van zijn zoon. De vader, appellante, heeft in totaal acht vorderingen ingediend ter waarde van € 268.051,60, die door de curator zijn betwist. De rechtbank heeft een deel van de vorderingen, ter waarde van € 98.264,20, toegelaten, maar de overige vorderingen zijn afgewezen. De vader is het niet eens met deze afwijzing en heeft hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat de vader onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de erkenning van zijn vorderingen. De vader heeft onder andere een lening van € 75.000,- afgesloten bij ABN AMRO Bank, maar het hof oordeelt dat deze lening niet als schuldvordering in het faillissement van zijn zoon kan worden erkend. De vader heeft niet aangetoond dat hij niet op de hoogte was van de betalingen die zijn zoon aan afpersers heeft gedaan, en dat hij daardoor schade heeft geleden.
Uiteindelijk komt het hof tot de conclusie dat de vorderingen van de vader deels kunnen worden erkend, maar dat de meeste vorderingen niet voldoende zijn onderbouwd. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor zover het gaat om de erkenning van de vorderingen en laat de vader toe als concurrent schuldeiser in het faillissement van zijn zoon voor een totaalbedrag van € 111.251,08. De proceskosten worden gecompenseerd, en het hof wijst het meer of anders gevorderde af.