In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende het gezag over een minderjarig kind na een internationale kinderontvoering door de moeder naar Polen. De vader, die in Nederland woont, heeft het verzoek ingediend om het eenhoofdig gezag over het kind te verkrijgen, nadat de moeder zonder zijn toestemming met het kind naar Polen was vertrokken. De moeder heeft in eerste aanleg gezamenlijk gezag met de vader gehad, maar na haar vertrek heeft de vader een verzoek tot teruggeleiding van het kind ingediend bij de Centrale autoriteit. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 18 augustus 2020 de vader het eenhoofdig gezag toegewezen, wat de moeder in hoger beroep aanvecht. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 maart 2021 is gebleken dat de moeder niet actief contact heeft gezocht met de vader en dat het kind zich niet thuis voelt in Polen. Het hof oordeelt dat de moeder niet in staat is om in het belang van het kind te handelen, gezien haar eerdere acties en het gebrek aan communicatie met de vader. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af.