ECLI:NL:GHARL:2021:3433

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
21-001541-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man uit Almelo voor meerdere pogingen tot doodslag en wapenbezit na schietincidenten

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een man uit Almelo, die was veroordeeld voor meerdere pogingen tot doodslag en wapenbezit. De verdachte werd beschuldigd van een schietpartij tijdens een Turkse bruiloft op 2 februari 2019, waarbij drie gasten gewond raakten. Daarnaast was hij betrokken bij een schietincident op 6 juni 2018, waarbij een man ernstig gewond raakte. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar, waarbij het vonnis van de rechtbank Overijssel gedeeltelijk werd vernietigd en de straf werd verlaagd van 15 naar 12 jaar. De verdachte moet ook schadevergoedingen betalen aan de slachtoffers, die in totaal € 57.535,13 bedragen. Het hof oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de slachtoffers en dat zijn handelen niet kon worden gerechtvaardigd door noodweer. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten met vuurwapens en de impact daarvan op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001541-20
Uitspraak d.d.: 2 april 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 24 maart 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 08-952072-19 en 08-910031-19, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
thans verblijvende in [detentie] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M. Hoevers, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep (inzake parketnummer 08-952072-19, feit 3)
Verdachte is bij bovengenoemd vonnis vrijgesproken van hetgeen hem in de zaak met parketnummer 08-952072-19 onder 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen voornoemde beslissing tot vrijspraak.

Het vonnis waarvan beroep

Bij bovengenoemd vonnis is verdachte voor de in de zaak met parketnummer 08-952072-19 onder 1 tenlastegelegde poging tot doodslag, meermalen gepleegd, de onder 2 tenlastegelegde bedreiging, meermalen gepleegd, de onder 4 tenlastegelegde poging tot doodslag en het onder 5 tenlastegelegde wapen- en munitiebezit, meermalen gepleegd, alsmede voor de in de (gevoegde) zaak met parketnummer 08-910031-19 tenlastegelegde bedreiging, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn in het vonnis beslissingen genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt. Daarnaast komt het hof tot een andere beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] . Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 08-952072-19:
1. primairhij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 2 februari 2019, te [plaats] , gemeente Hengelo (O), in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 5] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven te beroven, met een vuurwapen een of meerdere kogels heeft afgevuurd in een hal van uitspanning [naam zalencentrum] , alwaar voornoemde perso(o)(n)(en) (en andere perso(o)n(en)) zich bevonden, waardoor die [benadeelde 1] en/of die [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 5] door (een) kogel(s) werden geraakt en/of getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
1. subsidiairhij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 2 februari 2019, te [plaats] , gemeente Hengelo (O), in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [benadeelde 1] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een buikwond met darmperforatie, heeft toegebracht door met een vuurwapen een of meerdere kogels af te vuren in een hal van uitspanning [naam zalencentrum] , alwaar voornoemde persoon (en andere perso(o)n(en)) zich bevond(en), waardoor die [benadeelde 1] door (een) kogel(s) werd geraakt en/of getroffen,
en/of
hij op of omstreeks 2 februari 2019, te [plaats] , gemeente Hengelo (O), in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 5] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen een of meerdere kogels heeft afgevuurd in een hal van uitspanning [naam zalencentrum] , waardoor die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 5] door (een) kogel(s) werden geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.hij op of omstreeks 2 februari 2019, te [plaats] , gemeente Hengelo (O), in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde 5] en/of een of meer (andere) bezoekers van de bruiloft in [naam zalencentrum] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (in de hal) met een (scherp) vuurwapen een of meer schoten af te vuren in de richting van die [benadeelde 5] en/of die andere bezoeker(s) en/of (vervolgens) (buiten op de parkeerplaats) meermalen met dat (scherpe) vuurwapen in de lucht te schieten.
3.hij op of omstreeks 2 februari 2019 te [plaats] , gemeente Hengelo (O), in ieder geval in Nederland, openlijk, te weten, (in de hal) van [naam zalencentrum] en/of op de parkeerplaats bij [naam zalencentrum] , in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en), te weten een of meer bezoekers van een bruiloft, door te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of de trappen tegen, althans in de richting van, die bezoekers.
4. primairhij op of omstreeks 6 juni 2018, te Almelo, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [benadeelde 4] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven te beroven, met een vuurwapen meerdere kogels in het (boven)lichaam van die [benadeelde 4] heeft geschoten, althans die [benadeelde 4] met een of meer kogels in het lichaam heeft getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4. subsidiairhij op of omstreeks 6 juni 2018, te Almelo, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [benadeelde 4] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten (perforatie)letsel aan de lever en/of maag en/of holle lichaamsaders en/of dunne darm en/of een schotwond in de rug heeft toegebracht, door met een vuurwapen meerdere kogels in het (boven)lichaam van die [benadeelde 4] te schieten, althans door die [benadeelde 4] met een of meer kogels in het lichaam te treffen.
5.hij op of omstreeks -6 juni 2018 te Almelo en/of -2 februari 2019 te [plaats] , gemeente Hengelo (O), (telkens) een (vuur)wapen van categorie II en/of categorie III en/of munitie van categorie II en/of categorie III voorhanden heeft gehad.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Zaak met parketnummer 08-910031-19 (gevoegd):
1. primairhij op of omstreeks 19 april 2019 en/of 26 april 2019 te Almelo, in elk geval in Nederland, [benadeelde 6] (werkzaam als bewaarder in [naam PI] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 6] dreigend de woorden toe te voegen op of omstreeks 19 april 2019: "Ik kom je op straat wel tegen, ik pak je dan wel, ik weet wie je bent", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of op of omstreeks 26 april 2019, meermalen, althans eenmaal: "Over vier, vijf jaar kom ik een keer vrij en dan zie ik je wel op straat en dan zijn de gevolgen voor jou. Ik pak je dan wel", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft – kort en zakelijk weergegeven – in de zaak met parketnummer 08-952072-19 gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag, meermalen gepleegd, de onder 2 tenlastegelegde bedreiging, de onder 4 tenlastegelegde poging tot doodslag en het onder 5 tenlastegelegde wapen- en munitiebezit, meermalen gepleegd. Daarnaast heeft de advocaat-generaal in de (gevoegde) zaak met parketnummer 08-910031-19 gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde bedreiging, meermalen gepleegd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – kort en zakelijk weergegeven – in de zaak met parketnummer 08-952072-19 primair vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde. In de kern heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat er geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, nu verdachte drie keer in de richting van de grond heeft geschoten om zichzelf te bevrijden. Verdachte had niet de bedoeling iemand te raken en wist niet dat kogels konden afketsen op een harde tegelvloer.
Daarnaast heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het onder 4 primair en subsidiair tenlastegelegde wegens gebrek aan bewijs.
Oordeel van het hof
Parketnummer 08-952072-19
Feit 1 (poging moord dan wel doodslag op [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 5] )
Vaststaande feiten en omstandigheden
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 2 februari 2019 was er in [naam zalencentrum] te [plaats] (Hengelo OV) een feest ter gelegenheid van het huwelijk van [bruidegom] en [bruid] . Rond 23:30 uur waren er nog ongeveer 200 gasten aanwezig. Omstreeks 23:45 uur ontstond er onenigheid in de hal van het pand, nabij de uitgang. [oom bruidegom] , een oom van de bruidegom, had teveel gedronken en vertoonde vervelend gedrag. Zijn broer, [benadeelde 2] , heeft hem mee naar buiten genomen en hem daar op zijn gedrag aangesproken. Kort na binnenkomst raakte [benadeelde 2] in gesprek met verdachte. Er ontstond een woordenwisseling en vervolgens een worsteling tussen beiden. [benadeelde 2] probeerde bij verdachte een nekklem te zetten, maar dat lukte niet. [benadeelde 2] heeft verdachte op de grond gegooid en terwijl verdachte lag, heeft hij verdachtes been iets omhoog getrokken, hem op zijn buik gedraaid en zijn been klem gezet. Er bemoeiden zich allerlei mensen mee. Verdachte heeft toen kans gezien zich iets omhoog te duwen, terwijl [benadeelde 2] links schuin achter verdachte gehurkt zat. Verdachte pakte vervolgens zijn pistool met zijn rechterhand en richtte onder zijn lichaam naar links, waar aangever stond. [benadeelde 2] hoorde direct daarop drie à vier schoten en merkte dat hij geraakt was.
Verdachte heeft bekend binnen op enig moment te hebben geschoten. Ook buiten heeft hij geschoten. Door de politie zijn drie hulzen inbeslaggenomen die binnen zijn verschoten. Daarnaast werden buiten op de parkeerplaats twaalf soortgelijke hulzen aangetroffen. Voorts werd in een vloertegel in de hal een beschadiging waargenomen waarin projectiel fragmenten werden aangetroffen. Ook in een andere vloertegel werd een beschadiging gezien die waarschijnlijk is veroorzaakt door het ricocheren (afketsen) van een projectiel op de tegel. Tevens werd in de zool van een damesschoen van een van de bruiloftsgasten een vervormd projectiel aangetroffen. In de hal lagen diverse projectiel fragmenten. Als gevolg van het schieten raakten drie personen gewond. [benadeelde 1] werd geraakt in haar buik waarbij haar darm werd geperforeerd, [benadeelde 2] werd geraakt op zijn rechter onderbeen en [benadeelde 5] werd door een kogel geschampt op zijn rug.
Verklaring verdachte ter terechtzitting van 25 februari 2020
Verdachte heeft op de zitting van de rechtbank van 25 februari 2020 verklaard dat hij, kort nadat hij de bruiloft had verlaten, is teruggekomen om afscheid te nemen van zijn nicht en moeder. Bij binnenkomst kreeg hij ruzie met mannen in de hal. Op een bepaald moment werd hij op de grond gelegd en om de hals gepakt. Ook werd hij getrapt en geslagen terwijl hij op de grond lag. Hij heeft, liggend op zijn buik, uit een tasje dat hij bij zich had een vuurwapen gepakt, zich op zijn hurken weten op te richten, het vuurwapen doorgeladen en drie keer in de richting van de grond geschoten om zichzelf te bevrijden van zijn belagers. Hij wist niet dat hij iemand had geraakt, dat was ook niet zijn bedoeling. De kogels moeten op de tegels in de hal zijn afgeketst. Buiten heeft hij nog enkele malen in de lucht geschoten omdat hij bang was dat hij achtervolgd werd. Hij is vervolgens samen met twee anderen gevlucht in een gehuurde auto.
Verdachte is in hoger beroep bij deze verklaring gebleven.
Vrijspraak voorbedachte raad
Voor het aannemen van voorbedachten rade is vereist dat komt vast te staan dat verdachte tijd heeft gehad om zich te beraden op zijn genomen of te nemen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat het dossier geen bewijs bevat van het handelen met voorbedachten rade, zodat het hof verdachte van de impliciet tenlastegelegde poging tot moord zal vrijspreken.
(Voorwaardelijk) opzet
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof niet gebleken dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van de slachtoffers. Daarom dient het hof de vraag te beantwoorden of verdachtes opzet in voorwaardelijke zin was gericht op de dood van de slachtoffers. Het hof stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van een ander – aanwezig is wanneer de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip 'aanmerkelijke kans' afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Vaststaat dat verdachte in de hal van [naam zalencentrum] met een vuurwapen drie kogels heeft afgevuurd. Op dat moment bevonden zich in die hal veel bruiloftsgasten in de onmiddellijke nabijheid van verdachte. Volgens verdachte heeft hij in de richting van de grond geschoten en moeten de kogels op de tegels zijn afgeketst. Het hof is van oordeel dat die verklaring slechts voor een deel steun vindt in het sporenonderzoek van de politie, waaruit volgt dat een vloertegel is beschadigd waarin projectielfragmenten zijn aangetroffen en een beschadiging is gezien op een verder gelegen plek die vermoedelijk wijst op een ricochet inslag. De richting van de derde kogel kon niet worden vastgesteld. Daarnaast hecht het hof geloof aan de verklaring van aangever [benadeelde 2] bij de politie, waarbij aangever heeft verklaard dat verdachte het pistool onder zijn lichaam richtte naar links, waar aangever stond. Daarna hoorde aangever meerdere schoten en ontdekte hij dat hij was geraakt in zijn rechter onderbeen.
Door vanuit een ongecontroleerde positie onder zijn lichaam door drie schoten af te vuren in een relatief kleine ruimte met veel personen in de onmiddellijke nabijheid om zich heen, heeft verdachte naar het oordeel van het hof de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat personen - al dan niet door het ricocheren van (enkele) kogels op de vloertegels - dodelijk konden worden getroffen. Nu verdachte zich bewust was van de onmiddellijke nabijheid van een aanzienlijk aantal personen moet verdachte zich van die kans bewust moet zijn geweest en door aldus te handelen heeft verdachte naar het oordeel van het hof die kans eveneens bewust op de koop toegenomen. Anders dan de verdediging ziet het hof niet in hoe verdachte als gevolg van het schieten zichzelf levensgevaarlijk zou hebben kunnen verwonden, nu verdachte (in ieder geval) onder zijn lichaam door van zich af heeft geschoten. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verklaring van verdachte dat hij (telkens) gericht op de grond heeft geschoten niet aannemelijk is geworden.
Het hof is dan ook van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 5] en dat de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag op deze personen wettig en overtuigend is bewezen.
Feit 4 (poging moord dan wel doodslag op [benadeelde 4] )
Vaststaande feiten en omstandigheden
Met de rechtbank stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 6 juni 2018 om 20.43 uur kwam bij de meldkamer van de politie Twente de melding binnen dat er in het ziekenhuis ZGT, [adres] , een man met schotwonden op de eerste hulp was binnengebracht. Het slachtoffer bleek [benadeelde 4] te zijn. Volgens het slachtoffer kwamen er drie of vier personen aan lopen en werd hij na een discussie meermalen beschoten. De jongen die schoot haalde twee keer de trekker over waarna er niets gebeurde. Daarna haalde de jongen opnieuw de trekker over en toen kwam er wel wat uit. Daarna draaide slachtoffer zich om en schoot de jongen nog een keer. De jongen die schoot stond tegenover het slachtoffer en de andere personen stonden er naast te kijken, op een meter afstand.
Uit de medische informatie blijkt dat het slachtoffer twee keer is geraakt in zijn bovenlichaam, te weten rechts onder de tepel en links in de onderrug. Eén kogelpunt kon uit het lichaam verwijderd worden. De andere kogel kon niet uit de wervelkolom worden gehaald omdat dit een te groot risico vormde. In de letselrapportage van forensisch arts S.D. Mensink van de GGD-Twente d.d. 8 november 2018 concludeert deze onder meer dat het letsel dat het slachtoffer opliep met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid tot zijn overlijden had kunnen leiden. Het medisch ingrijpen was noodzakelijk om zijn overlijden te voorkomen.
Uit het onderzoek volgt dat het schietincident omstreeks 20.20 uur heeft plaatsgevonden aan
de [straatnaam 1] ter hoogte van nummer 3 en dat er meerdere personen bij
betrokken zijn geweest die na het schietincident zijn gevlucht. Naar aanleiding van de
getuigenverklaringen van onder andere [getuige 1] en [getuige 2] zijn camerabeelden van
kort na het schietincident veiliggesteld waarop de vermoedelijk vier betrokkenen bij de
schietpartij te zien zijn en hun vluchtroute via respectievelijk de [straatnaam 2] en de [straatnaam 3] .
Verdachte is de schutter
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat voornoemde vier betrokkenen, twee aan twee, kort na het schietincident langs de camera aan de [straatnaam 2] (20:20:32 uur) renden. De [straatnaam 2] is direct achter de plaats van het delict gelegen. Twee van de vier personen zijn kort daarna op de beelden van de camera aan de [straatnaam 3] (20:22:23 uur) te zien. Uit een vergelijking van persoon 2, te zien op de beelden van de camera aan de [straatnaam 3] , met persoon 3, te zien op de beelden van de camera aan de [straatnaam 2] , blijken diverse overeenkomsten zoals de korte broek met de twee merkjes, het donkerkleurige T-shirt en de slippers met de witte strepen aan de bovenzijde. Op de bewegende beelden van de camera aan de [straatnaam 3] ziet verbalisant dat persoon 2 zijn linkerhand voor zijn buik heeft en dat het erop lijkt dat deze persoon 2 in die hand wat vast heeft. Getuigen verklaren dat een van de twee personen een (zwarte) doek in zijn handen had.
Naar aanleiding van het tonen van bovengenoemde beelden herkenden drie verbalisanten de hiervoor genoemde persoon in korte broek, donkerkleurig shirt en gestreepte slippers als zijnde: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1996.
Aan het slachtoffer zijn twee foto’s getoond, te weten een foto van de persoon in korte broek, donkerkleurig shirt en gestreepte slippers en een foto van verdachte die is gemaakt bij de inverzekeringstelling. Het slachtoffer heeft verdachte voor 100% herkend van de foto van de camera als de door hem in zijn aangifte omschreven 20- tot 25-jarige mollige Turkse jongen van ongeveer 1.65 m met kort zwart haar die op hem heeft geschoten. Hij heeft verdachte ook herkend van de foto van de ID-staat van verdachte.
Met de rechtbank leidt het hof in het bijzonder uit voornoemde bewijsmiddelen af dat verdachte degene is geweest die op het slachtoffer [benadeelde 4] heeft geschoten.
Vrijspraak voorbedachte raad
Voor het aannemen van voorbedachten rade is vereist dat komt vast te staan dat verdachte tijd heeft gehad om zich te beraden op zijn genomen of te nemen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat het dossier geen bewijs bevat van het handelen met voorbedachten rade, zodat het hof verdachte van de impliciet tenlastegelegde poging tot moord zal vrijspreken.
Opzet
Met de rechtbank stelt het hof vast dat uit de medische gegevens blijkt dat het slachtoffer twee keer is geraakt. Er was één inschotwond aan de voorzijde van het lichaam onder de rechtertepel en één inschotwond linksonder aan de rugzijde. Het letsel dat het slachtoffer als gevolg hiervan heeft opgelopen had met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid tot zijn overlijden kunnen leiden. Medisch ingrijpen was noodzakelijk om zijn overlijden te voorkomen. Het hof is van oordeel dat verdachte door vanaf een korte afstand met een vuurwapen meermalen op het bovenlichaam van het slachtoffer te schieten onder de eerder vermelde omstandigheden opzet heeft gehad op diens dood.
De onder 4 primair ten laste gelegde poging tot doodslag is daarom wettig en overtuigend bewezen.
Feit 5 (onder meer voorhanden hebben vuurwapen en munitie op 6 juni 2018)
Door de verdediging is aangevoerd dat het niet verdachte is geweest die – kort gezegd – op 6 juni 2018 heeft geschoten.
Met de rechtbank stelt het hof vast dat verdachte ontkent dat hij op 6 juni 2018 op [benadeelde 4] heeft geschoten en dat hij op 6 juni 2018 een vuurwapen voorhanden heeft gehad. Voor het bewijs van het op 6 juni 2018 voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III en de daarvoor geschikte munitie van categorie III bevindt zich in het dossier een proces-verbaal van bevindingen waaruit kan worden opgemaakt dat er uit het lichaam van het slachtoffer een kogelpunt is verwijderd. Deze kogelpunt is niet onderzocht terwijl er ook geen hulzen zijn aangetroffen op de plaats delict. Daarnaast is op 8 november 2018 door de forensisch arts S.D. Mensink van de GGD-Twente een letselinterpretatie opgemaakt waarin wordt geconcludeerd dat de letsels met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn ontstaan door schottrauma. Het wapen is ook niet gevonden.
Op grond van het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien met de verklaring van slachtoffer [benadeelde 4] op 21 juni 2018, dat hij zag dat verdachte schoot met een klein zwart wapen, 6 mm, en voorts in aanmerking genomen hetgeen hiervoor omtrent het bewijs van de betrokkenheid van verdachte bij feit 4 is overwogen, kan het niet anders dan dat verdachte op 6 juni 2018 een vuurwapen van categorie III en de voor dat vuurwapen
geschikte munitie voorhanden heeft gehad. Het onder 5 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III en de daarvoor geschikte munitie van categorie III op 6 juni 2018 acht het hof dan ook met de rechtbank bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 08-952072-19 onder 1, 4 en 5 (voor zover betrekking op het wapen- en munitiebezit op 6 juni 2018) tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 08-952072-19 onder 1 primair, 2, 4 primair en 5 en het in de zaak met parketnummer 08-910031-19 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 08-952072-19:
1. primair
hij op
een of meer tijdstippen op of omstreeks2 februari 2019, te [plaats] , gemeente Hengelo (O),
in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] en
/of[benadeelde 2] en
/of[benadeelde 5] opzettelijk
en (al dan niet) met voorbedachten radevan het leven te beroven, met een vuurwapen
een of meerderekogels heeft afgevuurd in een hal van
uitspanning[naam zalencentrum] , alwaar voornoemde perso
(o)(n
)(en
) (en andere perso(o)n(en))zich bevonden, waardoor die [benadeelde 1] en
/ofdie [benadeelde 2] en
/ofdie [benadeelde 5] door
(een)kogel
(s
)werden geraakt
en/of getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op
of omstreeks2 februari 2019, te [plaats] , gemeente Hengelo (O),
in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,[benadeelde 5] en
/of een of meer (andere
)bezoekers van de bruiloft in [naam zalencentrum] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
(in de hal
)met een
(scherp)vuurwapen een of meer schoten af te vuren in de richting van die [benadeelde 5] en
/ofdie andere bezoeker
(s
)en
/of (vervolgens
) (buiten op de parkeerplaats
)meermalen met dat
(scherpe)vuurwapen in de lucht te schieten.
4. primair
hij op
of omstreeks6 juni 2018, te Almelo,
in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte
en/of zijn mededader(s)voorgenomen misdrijf om [benadeelde 4] opzettelijk
en (al dan niet) met voorbedachten radevan het leven te beroven, met een vuurwapen
meerderekogels in het
(boven
)lichaam van die [benadeelde 4] heeft geschoten,
althans die [benadeelde 4] met een of meer kogels in het lichaam heeft getroffen,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
5.
hij op
of omstreeks6 juni 2018 te Almelo en
/of2 februari 2019 te [plaats] , gemeente Hengelo (O),
(telkens
)een
(vuur
)wapen van
categorie II en/ofcategorie III en
/ofmunitie van
categorie II en/ofcategorie III voorhanden heeft gehad.
Zaak met parketnummer 08-910031-19 (gevoegd):
1.
hij op
of omstreeks19 april 2019 en
/of26 april 2019 te Almelo,
in elk geval in Nederland,[benadeelde 6] (werkzaam als bewaarder in [naam PI] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 6] dreigend de woorden toe te voegen op
of omstreeks19 april 2019: "Ik kom je op straat wel tegen, ik pak je dan wel, ik weet wie je bent", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
/ofop
of omstreeks26 april 2019, meermalen
, althans eenmaal: "Over vier, vijf jaar kom ik een keer vrij en dan zie ik je wel op straat en dan zijn de gevolgen voor jou. Ik pak je dan wel", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Beroep op noodweer ter zake parketnummer 08-952072-19, feit 1 en 2
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman – overeenkomstig zijn pleitnota – een beroep op noodweer gedaan. Daartoe is onder meer gesteld dat verdachte op zijn buik lag, geklemd in een gevaarlijke wurggreep, met in ieder geval [benadeelde 2] bovenop hem, tussen schoppende en slaande belagers. Volgens de raadsman heeft verdachte gehandeld overeenkomstig de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer niet kan slagen, nu van een noodweersituatie aan de zijde van verdachte niet is gebleken en ook overigens niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarnaast is de advocaat-generaal van mening dat verdachte zich op provocerende wijze heeft bemoeid met het conflict tussen de gebroeders [familienaam] , hetgeen eveneens een beroep op noodweer in de weg staat.
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer, de rechter zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die houden volgens artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij - als verdedigingsmiddel - niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De in dat verband - tot terughoudendheid nopende - maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal.
Bij de beoordeling van het beroep op noodweer gaat het hof uit van de feiten en omstandigheden zoals hierboven bij feit 1 zijn vastgesteld. Daaruit volgt dat verdachte op enig moment tijdens de worsteling door [benadeelde 2] naar de grond werd gegooid, op zijn buik werd gedraaid en zijn been werd klemgezet. Het hof is van oordeel dat verdachte zich op dat moment mocht verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [benadeelde 2] . De handelingen van verdachte hebben daarna erin bestaan dat verdachte iets omhoog is gekomen, een wapen heeft gepakt en onder zijn lichaam naar links in de richting van [benadeelde 2] , die toen gehurkt zat, drie keer heeft geschoten. Het hof is van oordeel dat deze gedragingen van verdachte – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding stonden tot de ernst van de aanranding. Het hof acht niet aannemelijk dat op het moment van de aanranding door [benadeelde 2] van verdachte hij tevens door andere personen tegen hoofd en lichaam (ernstig) werd geschopt en geslagen, zoals door sommige personen bij de rechter-commissaris is verklaard. Verder is het hof dat verdachte in de situatie waarin hij zich bevond eerder gebruik had behoren te maken van gedragingen als het tonen en zo nodig dreigen met het vuurwapen om zich te verdedigen en dat het (tot drie keer toe) schieten met het vuurwapen op de manier waarop hij dat gedaan heeft (zie boven) in ieder geval in een onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding.
Het beroep op noodweer kan daarom niet slagen.
Het in de zaak met parketnummer 08-952072-19 onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 08-952072-19 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 08-952072-19 onder 4 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het in de zaak met parketnummer 08-952072-19 onder 5 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 08-910031-19 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Beroep op noodweerexces ter zake parketnummer 08-952072-19, feit 1 en 2
Standpunt van de verdediging
Voor zover geen sprake is van een geslaagd beroep op noodweer heeft de verdediging een beroep gedaan op noodweerexces en daaraan dezelfde omstandigheden ten grondslag gelegd als hierboven weergegeven. Volgens de raadsman heeft verdachte het vuurwapen als laatste redmiddel gebruikt in een situatie waarin verdachte als onmiddellijk gevolg van een hevige, door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de gestelde hevige gemoedsbeweging onvoldoende is onderbouwd en dat ook gelet op de mate van overschrijding van de grenzen van de ‘noodzakelijke’ verdediging het beroep op noodweerexces moet worden verworpen.
Oordeel van het hof
Bij de beoordeling van een beroep op noodweerexces stelt het hof voorop dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien
b. op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Zoals hierboven overwogen, verkeerde verdachte in een noodweersituatie waarin de manier waarop hij zich verdedigde in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. Het hof stelt vast dat de verdediging ter terechtzitting van het hof verdachte in dit verband enkel heeft verklaard dat hij bang was.
Het hof acht echter niet aannemelijk dat verdachte een hevige gemoedsbeweging had als gevolg van de wederrechtelijk aanranding welke van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging, en verwerpt het beroep op noodweerexces.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft ter zake van de door hem bewezen geachte feiten veroordeling van verdachte gevorderd tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren en 4 maanden, te weten de maximaal op te leggen gevangenisstraf. De door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 15 jaren kan volgens de advocaat-generaal – hoewel passend – op grond van het Wetboek van Strafrecht niet worden opgelegd.
Door de verdediging is onder meer aangevoerd dat een deels voorwaardelijke straf, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zijn koksopleiding afmaakt, passend zou zijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich op 6 juni 2018 schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit, namelijk een poging tot doodslag op het slachtoffer [benadeelde 4] door twee kogels in zijn bovenlichaam te schieten. Zonder medisch ingrijpen had het slachtoffer het hoogstwaarschijnlijk niet overleefd. Het slachtoffer heeft vele operaties moeten ondergaan en heeft 19 dagen op de intensive care verbleven. Daarnaast zat er nog een kogel in zijn lijf die op elk moment een verlamming kon veroorzaken. Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat van het slachtoffer meegedeeld dat [benadeelde 4] op 30 december 2020 op tragische wijze zichzelf om het leven heeft gebracht. Het slachtoffer leed onder zijn geestestoestand en volgens zijn moeder ervoer hij dagelijks pijn aan zijn buikwond.
Ook op 2 februari 2019 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit, te weten de poging tot doodslag op drie slachtoffers, waarbij [benadeelde 1] ernstig gewond is geraakt. Verdachte heeft tijdens een bruiloftsfeest een vuurwapen getrokken en daarmee in de entreehal vol met bruiloftsgasten drie schoten afgevuurd. Verdachte heeft hiermee levensgevaarlijk gehandeld en het is een wonder dat er geen dodelijke slachtoffers zijn gevallen. Het slachtoffer [benadeelde 1] ervaart dagelijks nog veel pijn in haar buik, hetgeen veel invloed heeft op haar fysieke en psychische welzijn. Voor haar psychische klachten is zij momenteel onder behandeling bij de specialistische zorg van GGZ, Dimence, waarbij de psycholoog en psychiater tot de conclusie zijn gekomen dat er sprake is van een Posttraumatische Stressstoornis (PTSS).
Dergelijke gewelddadige feiten, gepleegd met een vuurwapen op de openbare weg en in de openbare ruimte, hebben niet alleen ingrijpende gevolgen voor de desbetreffende slachtoffers en de getuigen daarvan, maar zorgen ook voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Het hof rekent het verdachte aan dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en hij tot twee keer toe op zeer lichtvaardige wijze is omgesprongen met het gebruik van vuurwapens.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten is het hof van oordeel dat daarop niet anders kan worden gereageerd dan met de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof ook gekeken naar een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 11 februari 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Daarnaast heeft het hof de persoonlijkheidsrapportages over verdachte in aanmerking genomen. Met de rechtbank heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van het rapport van het Pieter Baan Centrum van 13 november 2019. Daaruit volgt dat verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek. Verdachte maakt op de onderzoekers een (laag) gemiddeld intelligente indruk. Door het ontbreken van een diagnostische conclusie en een eventuele doorwerking hiervan in de ten laste gelegde feiten, kan geen aanbeveling worden gedaan voor een interventie van gedragskundige aard.
Voorts heeft het hof met de rechtbank kennisgenomen van de inhoud van een rapport van Reclassering Nederland van 20 februari 2020. Omdat verdachte onvoldoende meewerkte aan de onderzoeken heeft de rapporteur geen adequate inschatting kunnen maken van de kans op recidive en het risico op letselschade.
Oordeel van het hof
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat oplegging van een forse vrijheidsbenemende straf noodzakelijk is, niet alleen om recht te doen aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten en aan het leed dat de slachtoffers is aangedaan, maar ook om te benadrukken dat dergelijk handelen absoluut onaanvaardbaar is en ter bescherming van de maatschappij. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens verhoogt het risico op levensbedreigende geweldsdelicten. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens. Gelet op de bewezenverklaarde feiten is verdachte bereid geweest vuurwapens daadwerkelijk te gebruiken en legt hij de lat voor het gebruik niet hoog, waarbij hij ook de onaanvaardbare risico’s voor willekeurige burgers van dit gebruik, op de koop toe heeft genomen. Verdachte neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen en werkt niet mee aan rapportages die zouden kunnen bijdragen aan het verkleinen van de recidivekans in de toekomst. Alles afwegend is het hof van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren dient te worden opgelegd, met aftrek van de tijd die reeds door hem in voorarrest is doorgebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 44.285,26, bestaande uit de volgende posten:
 Materiële schade: € 19.285,26
  • Huishoudelijke hulp: € 9.269,-
  • Eigen risico: € 385,-
  • Ziekenhuisdaggeldvergoeding: € 960,-
  • Fysiotherapie: € 385,-
  • Sta op stoel: € 1.000,-
  • Reis- en parkeerkosten: € 7.286,26 (in eerste aanleg verminderd met € 605,17)
 Immateriële schade: € 25.000,-
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 27.373,24, bestaande uit de volgende posten:
 Materiële schade: € 12.373,24
  • Huishoudelijke hulp: € 9.269,-
  • Eigen risico: € 385,-
  • Ziekenhuisdaggeldvergoeding: € 960,-
  • Fysiotherapie: € 385,-
  • Reis- en parkeerkosten: € 1.374,24
 Immateriële schade: € 15.000,-
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen overeenkomstig het vonnis van de rechtbank, behoudens de gevraagde vergoeding van immateriële schade die volgens de advocaat-generaal geheel kan worden toegewezen. In aanvulling daarop heeft de advocaat-generaal zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, voor zover het hof mogelijkheden zou zien het meer gevorderde aan reis- en parkeerkosten toe te wijzen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof geen verweer gevoerd op de vordering van de benadeelde partij.
Standpunt van de gemachtigde
Bij schrijven van 10 maart 2021 heeft de advocaat van de benadeelde partij de vordering van materiële en immateriële schade nader toegelicht. Kort weergegeven heeft de advocaat daarin gesteld dat ook de overige reis- en parkeerkosten van de familieleden als verplaatste schade voor vergoeding in aanmerking komen op grond van artikel 6:107 lid 1 Burgerlijk Wetboek. Met de reis naar Turkije heeft de benadeelde partij voldaan aan haar schadebeperkingsplicht en de ‘sta op stoel’ helpt de benadeelde partij omdat het opstaan daardoor minder belastend is. Ook deze posten zouden daarom voor vergoeding in aanmerking moeten komen. Ten aanzien van de vordering van immateriële schade zijn bij voornoemd schrijven een viertal bijlagen gevoegd. Uit de samenvatting en conclusie van het psychiatrisch onderzoek volgt dat de benadeelde partij een PTSS heeft overgehouden aan het incident van 2 februari 2019 en een matige depressie, waarbij PTSS op de voorgrond staat.
Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat de vordering van immateriële schade - overeenkomstig zijn pleitnota - opnieuw toegelicht. Kort weergegeven heeft de advocaat naar voren gebracht dat er geen sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij en dat de vordering niet (gemotiveerd) is betwist. Daarnaast heeft de benadeelde partij op 12 maart 2021 haar eerste EMDR-behandeling gehad. Door de psychische klachten, de buikpijnen en het blijvende litteken op de buik wordt de benadeelde partij iedere dag herinnerd aan wat haar is overkomen. De advocaat heeft er nadrukkelijk op gewezen dat de vordering voor volledige toewijzing gereed ligt, nu ten aanzien van de vordering ter terechtzitting van het hof geen verweer is gevoerd door de verdediging. Daarnaast heeft de advocaat verzocht de vordering te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 08-952072-19 onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 12.373,24aan materiële schade, bestaande uit de hierboven genoemde posten zoals bij het vonnis van de rechtbank is toegewezen.
Met betrekking tot de post reis- en parkeerkosten stelt het hof voorop dat voor vergoeding van bezoekkosten op grond van artikel 6:107 lid 1 sub a Burgerlijk Wetboek is vereist dat de persoonlijke relatie tussen de derde bezoeker en de benadeelde zodanig nauw is dat het maken van de kosten daardoor is gerechtvaardigd. Daarnaast wordt de vergoedbaarheid van de bezoekkosten beperkt door de redelijkheid.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat ten aanzien van de post reis- en parkeerkosten een bedrag van € 1.374,24 voor vergoeding in aanmerking komt, te weten reis- en parkeerkosten van de partner voor het totaalbedrag van € 1.256,45 en de reis- en parkeerkosten van de controleafspraken in het ziekenhuis voor het totaalbedrag van
€ 117,79.
Ten aanzien van de gevraagde vergoeding van de ‘sta op stoel’ is het hof van oordeel dat het rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde feit onvoldoende kan worden vastgesteld.
Nader onderzoek naar de gegrondheid van het meer gevorderde aan reis- en parkeerkosten en de gevraagde vergoeding van de sta- op stoel zou een nadere behandeling vereisen, hetgeen naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom in dit deel van haar vordering niet worden ontvangen en dit slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij in de onderhavige zaak aanspraak kan maken op vergoeding van immateriële schade nu zij ernstig lichamelijk letsel heeft opgelopen en uit de door haar overgelegde documentatie volgt dat naar objectieve maatstaven geestelijk letsel in de vorm van een PTSS kan worden vastgesteld. Gelet hierop en rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden toegekend, acht het hof net als de rechtbank toewijzing van een bedrag van
€ 15.000,-aan immateriële schadevergoeding billijk.
Voor het meer gevorderde bedrag aan immateriële schade kan de benadeelde partij thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de wettelijke rente eerst in hoger beroep is gevorderd, zal het hof die niet (kunnen) toewijzen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Proceskosten

Bij schrijven van 10 maart 2021 heeft de advocaat van de benadeelde partij eveneens verzocht om de kosten van rechtsbijstand voor een bedrag van € 6.068,76 integraal toe te wijzen vanwege de bijzondere aard van de zaak en voor wat betreft de vergoeding niet aan te sluiten bij het zogenaamde liquidatietarief. Daarnaast heeft de advocaat verzocht om vergoeding van de kosten van de eigen bijdrage van de benadeelde partij aan haar verzekeraar ten bedrage van € 250,- en een vergoeding van de kosten van de verklaring van de fysiotherapeut voor het bedrag van € 52,20.
De advocaat-generaal heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de volledige kosten van rechtsbijstand kunnen worden toegewezen.
Door de verdediging is ter terechtzitting van het hof geen verweer gevoerd op de vergoeding van proceskosten.
Het hof stelt voorop dat de proceskosten in beginsel worden begroot overeenkomstig het gebruikelijke liquidatietarief, net als in civiele zaken. In hetgeen door de advocaat van de benadeelde partij is aangevoerd, ziet het hof onvoldoende aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep begroten op basis van het (huidige) liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven, uitgaande van het tarief behorend bij een vordering van € 40.000,- tot € 98.000,-, te weten € 1.114,- per punt. Voor de behandeling van de vordering in hoger beroep gaat het hof uit van twee punten, te weten een halve punt voor de indiening van schriftelijke stukken voorafgaand aan de terechtzitting en anderhalve punt voor het toelichten van de vordering ter terechtzitting. Het hof begroot de proceskosten in hoger beroep derhalve op een bedrag van
€ 2.228,-.
Daarnaast acht het hof toewijzing van de gevraagde vergoeding van de eigen bijdrage aan de verzekeraar. Het hof zal daarom deze kosten voor het bedrag van in totaal
€ 250,-als proceskosten toewijzen.
De kosten met betrekking tot de verklaring van de fysiotherapeut (€ 52,20) zijn naar het oordeel van het hof aan te merken als materiële schade. Het hof zal het verzoek tot vergoeding van die schade toewijzen op grond van artikel 6:96, tweede lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.508,69. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.068,69, bestaande uit de volgende posten:
 Materiële schade: € 1.568,69
  • Huishoudelijke hulp: € 1.180,-
  • Eigen risico: € 385,-
  • Reiskosten: € 3,69
 Immateriële schade: € 2.500,-
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Het hof heeft daarom te oordelen op de vordering van de benadeelde partij zoals die in het vonnis van de rechtbank voor een deel is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft ter zitting gevorderd de vordering benadeelde partij toe te wijzen overeenkomstig het vonnis van de rechtbank.
De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof geen verweer gevoerd op de vordering van de benadeelde partij.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 08-952072-19 onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 1.568,69aan materiële schade, bestaande uit de hierboven genoemde posten zoals bij het vonnis van de rechtbank is toegewezen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering van materiële schade tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit lichamelijk letsel heeft opgelopen in de vorm van een schotverwonding aan zijn rechter onderbeen. Gelet hierop en rekening houdend met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof net als de rechtbank toewijzing van een bedrag van
€ 2.500,-aan immateriële schadevergoeding billijk.
Nu de wettelijke rente eerst in hoger beroep is gevorderd, zal het hof die niet toewijzen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.859,41, bestaande uit de volgende posten:
 Materiële schade: € 5.859,41
  • Schoenen: € 60,-
  • Verlies arbeidsvermogen: € 3.141,35
  • Toekomstig verlies arbeidsvermogen: € 2.658,06
 Immateriële schade: € 5.000,-
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] gerefereerd aan het oordeel van het hof voor zover het hof – anders dan de rechtbank – ook tot een bewezenverklaring zou komen van bedreiging jegens de benadeelde partij in het kader van het in de zaak met parketnummer 08-952072-19 onder 2 tenlastegelegde.
De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof geen verweer gevoerd.
De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat de benadeelde partij zich bevond in de hal van [naam zalencentrum] en dat een kogel is aangetroffen in de hak van haar schoen. Zij is vreemd genoeg niet door de politie gehoord. De advocaat persisteert voor wat betreft de gevraagde vergoeding van materiële en immateriële en vordert daarnaast de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot heeft de advocaat opgemerkt dat de vordering voor integrale toewijzing gereed ligt, nu de verdediging de vordering niet heeft betwist.
Het hof stelt voorop dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij kan voegen in het strafproces. De benadeelde partij zal alleen ontvankelijk zijn in haar vordering indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd en aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Aan de voorwaarde dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit is voldaan als in de tenlastelegging de gedraging is omschreven die de schade heeft veroorzaakt, zodat op basis van de tenlastelegging de civiele vordering kan worden onderzocht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 08-952072-19 onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 60,- aan materiële schade, te weten de gevraagde vergoeding voor de schoenen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering van materiële schade tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor de gevraagde vergoeding van (toekomstig) verlies van arbeidsvermogen is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu dit deel van de vordering naar het oordeel van het hof onvoldoende is onderbouwd. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Daarnaast stelt het hof voorop dat de bewezenverklaarde bedreiging niet zonder meer recht geeft op toekenning van een vergoeding van immateriële schade. Van een vergoeding kan wel sprake zijn indien de benadeelde door het bewezenverklaarde feit op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Daarvan is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Naar objectieve maatstaven dient het bestaan daarvan te worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van deze aantasting sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De benadeelde partij bevond zich in de hal van [naam zalencentrum] toen verdachte drie schoten afvuurde, waarbij zij in een van haar schoenen is geraakt. Uit de in eerste aanleg overgelegde stukken van de huisarts van 14 februari 2019 volgt dat de benadeelde partij als gevolg van de schietpartij van 2 februari 2019 een PTSS beeld heeft en sindsdien diverse psychische klachten ervaart. Volgens slachtofferhulp is professionele behandeling geïndiceerd. De huisarts heeft de benadeelde doorverwezen naar een psycholoog.
Het hof stelt vast dat het bestaan van geestelijk letsel niet zonder meer kan worden aangenomen, nu zich in het dossier geen nadere stukken bevinden van de psycholoog. Daarnaast heeft de advocaat ter terechtzitting van het hof geen nadere onderbouwing gegeven van het verloop van het ziektebeeld van de benadeelde partij.
Naar het oordeel van het hof kan thans niet gezegd worden dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Het hof zal de benadeelde partij daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 112.388,80, bestaande uit de volgende posten:
 Materiële schade: € 52.388,80
  • Communicatiekosten forfaitair: € 50,-
  • Ziekenhuisopname: € 868,-
  • Toekomstige kosten fysiotherapie/revalidatie: € 800,-
  • Toekomstig eigen risico: € 385,-
  • Toekomstige reiskosten: € 173,80
  • Te verwachten ziekenhuisopnamen: 4 dagen à € 28 = € 112,-
  • Vermeerdering eis ter zitting eerste aanleg: € 50.000,- (verlies verdienvermogen)
 Immateriële schade: € 60.000,-
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 25.918,-, bestaande uit een bedrag van € 918,- aan materiële schade (posten communicatiekosten forfaitair en ziekenhuisopname) en een bedrag van € 25.000,- aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering benadeelde partij toe te wijzen overeenkomstig het vonnis van de rechtbank. Volgens de advocaat-generaal staat het recente overlijden van de benadeelde partij niet in de weg aan de (gedeeltelijke) toekenning van de schadevergoeding. De advocaat-generaal heeft daarbij gewezen op een uitspraak van de Hoge Raad van 13 juli 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BL9105).
De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof geen verweer gevoerd op de vordering van de benadeelde partij.
De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting van het hof de vordering gehandhaafd, maar niet nader kunnen onderbouwen. De advocaat heeft om privacy redenen geen stukken kunnen krijgen van de psycholoog waar verdachte voor zijn overlijden onder behandeling was. De advocaat heeft verzocht de vordering te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Tot slot heeft de advocaat opgemerkt dat de vordering ook voor integrale toewijzing gereed ligt, nu de verdediging de vordering niet heeft betwist.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat – mede gelet op voornoemde uitspraak van de Hoge Raad van 13 juli 2010 – het overlijden van de benadeelde partij niet in de weg staat aan de ontvankelijkheid van de vordering in hoger beroep en de eventuele toekenning van de vergoeding van materiële en immateriële schade aan de wettelijke erfgenamen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 08-952072-19 onder 4 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 918,-aan materiële schade (posten communicatiekosten forfaitair en ziekenhuisopname). Daarnaast is het hof van oordeel dat de benadeelde partij aanspraak kan maken op vergoeding van immateriële schade nu het slachtoffer zeer ernstig lichamelijk letsel heeft opgelopen, zoals hiervoor bij de strafoplegging door het hof is overwogen. Gelet hierop en rekening houdend met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof net als de rechtbank toewijzing van een bedrag van
€ 25.000,-aan immateriële schadevergoeding billijk.
Verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden zodat de vordering tot voornoemde bedragen zal worden toegewezen.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het meer gevorderde bedrag aan materiële- en immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kunnen de erfgenamen van de benadeelde partij daarom thans in hun vordering niet worden ontvangen en kunnen zij hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de wettelijke rente eerst in hoger beroep is gevorderd, zal het hof die (kunnen) niet toewijzen
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Proceskosten

Door de benadeelde partij is bij voegingsformulier van 17 februari 2020 een bedrag van
€ 371,- aan proceskosten gevorderd dat door de rechtbank is toegewezen. Uit het voegingsformulier volgt dat de proceskosten bestaan uit reiskosten vanwege drie controleafspraken in het ziekenhuis, afspraken bij de advocaat en aanwezigheid tijdens de zitting.
Ongeacht het antwoord op de vraag of de reiskosten in het kader van drie controleafspraken in het ziekenhuis niet eerder als deel van de schade zijn aan te merken, constateert het hof dat zij niet nader zijn onderbouwd.
Daarnaast kent de proceskostenregeling van de artikelen 237 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen vergoeding voor reiskosten in verband met bezoeken aan een advocaat. Nu de benadeelde partij voorts niet in persoon heeft geprocedeerd komen ook de reiskosten voor de aanwezigheid tijdens de zitting in eerste aanleg op 25 februari 2020 niet voor vergoeding in aanmerking. Gelet op het vorenstaande zal het hof de gevraagde vergoeding van proceskosten dan ook afwijzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-952072-19 onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 08-952072-19 onder 1 primair, 2, 4 primair en 5 en het in de zaak met parketnummer 08-910031-19 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 08-952072-19 onder 1 primair, 2, 4 primair en 5 en het in de zaak met parketnummer 08-910031-19 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-952072-19 onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 27.425,44 (zevenentwintigduizend vierhonderdvijfentwintig euro en vierenveertig cent) bestaande uit € 12.425,44 (twaalfduizend vierhonderdvijfentwintig euro en vierenveertig cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 2.478,00 (tweeduizend vierhonderdachtenzeventig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-952072-19 onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 27.425,44 (zevenentwintigduizend vierhonderdvijfentwintig euro en vierenveertig cent) bestaande uit € 12.425,44 (twaalfduizend vierhonderdvijfentwintig euro en vierenveertig cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 172 (honderdtweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 2 februari 2019.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-952072-19 onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.068,69 (vierduizend achtenzestig euro en negenenzestig cent) bestaande uit € 1.568,69 (duizend vijfhonderdachtenzestig euro en negenenzestig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-952072-19 onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.068,69 (vierduizend achtenzestig euro en negenenzestig cent) bestaande uit € 1.568,69 (duizend vijfhonderdachtenzestig euro en negenenzestig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 50 (vijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-952072-19 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 60,00 (zestig euro) bestaande uit € 60,00 (zestig euro) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-952072-19 onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 60,00 (zestig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 februari 2019.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-952072-19 onder 4 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 25.918,00 (vijfentwintigduizend negenhonderdachttien euro) bestaande uit € 918,00 (negenhonderdachttien euro) materiële schade en € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-952072-19 onder 4 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 25.918,00 (vijfentwintigduizend negenhonderdachttien euro) bestaande uit € 918,00 (negenhonderdachttien euro) materiële schade en € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 29 (negenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. J.D. den Hartog en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Y.A. Hoekstra, griffier,
en op 2 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 2 april 2021.
Tegenwoordig:
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter,
mr. S.T.C. van der Werf, advocaat-generaal,
mr. L.A.C. Veltman, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.