ECLI:NL:GHARL:2021:3290

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
200.267.279/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak tussen Voetbalvereniging IJsselstreek en Gemeente Deventer over opzegging huurovereenkomst van sportvelden

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen Voetbalvereniging IJsselstreek en de Gemeente Deventer. De gemeente heeft de huurovereenkomst voor twee sportvelden opgezegd en een nieuwe overeenkomst aangeboden voor één sportveld. IJsselstreek betwist de opzegging en stelt dat er een huurovereenkomst voor dertig jaar met een opzegtermijn van twee jaar is overeengekomen. Het hof oordeelt dat IJsselstreek niet in haar bewijsopdracht is geslaagd en dat de opzegging van de huurovereenkomst door de gemeente rechtmatig is. De gemeente heeft voldoende onderbouwd dat de behoefte aan sportvelden voor IJsselstreek lager is dan het aantal velden dat zij momenteel huurt. Het hof bevestigt dat de gemeente bij de verdeling van gemeentelijke ruimte voor sportuitoefening beleidsvrijheid heeft en dat de opzegging van de huurovereenkomst past binnen de beginselen van behoorlijk bestuur. Daarnaast wordt geoordeeld dat er geen onrechtmatig handelen van de gemeente is vastgesteld met betrekking tot de naleving van de drank- en horecavergunning door IJsselstreek. Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen van de kantonrechter, met uitzondering van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring, die wordt vernietigd. IJsselstreek wordt in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.267.279/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 6295470)
arrest van 6 april 2021
in de zaak van
Voetbalvereniging IJsselstreek,
gevestigd te Deventer,
eiseres in hoger beroep,
bij de kantonrechter: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
IJsselstreek,
advocaat: mr. F.J.M. Kobossen, die kantoor houdt te Twello,
tegen
Gemeente Deventer,
gevestigd te Deventer,
gedaagde in hoger beroep,
bij de kantonrechter: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
de gemeente,
advocaat: mr. B.F.J. Bollen, die kantoor houdt te Tilburg.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 16 juni 2020 hier over.
1.2
In dit tussenarrest is een mondelinge behandeling bepaald, die op 10 maart 2021 heeft plaatsgevonden. Het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal maakt deel uit van de stukken. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft IJsselstreek op 22 februari 2021 nog een antwoordakte genomen.
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het door partijen voorafgaand aan de mondelinge behandeling overgelegde procesdossier, aangevuld met genoemd proces-verbaal.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten:
2.1
IJsselstreek is een voetbalvereniging. Tot en met het voetbalseizoen 2003/2004
beschikte zij over een van de gemeente gehuurd sportveld aan de Ceintuurbaan te Deventer.
In 2004 werd de huur van dit sportveld beëindigd en kreeg IJsselstreek de beschikking over
twee sportvelden en een trainingsveld aan de Keizer Karellaan / Borgelerdijk, die zij wederom huurde van de gemeente. De huurovereenkomst is niet op schrift gesteld. De huur bedroeg in 2016 € 974,38 per kwartaal en vanaf 2017 € 1.159,38 per kwartaal.
2.2
Bij het sportveld aan de Ceintuurbaan had IJsselstreek eigen kleedruimten en een
kantine. Bij de sportvelden op de nieuwe locatie verkreeg zij een recht van opstal voor de
duur van dertig jaren (1 september 2003 - 1 september 2033) om daarop weer een
accommodatie te realiseren.
2.3
Partijen hebben vanaf 2014 overleg gevoerd over het, door de gemeente gewenste, delen van het gebruik van één van de twee sportvelden met de naastgelegen rugbyvereniging, de Pickwick Players. Dit overleg heeft uiteindelijk niet tot resultaat geleid.
2.4
Met een brief van 1 juni 2017 heeft de gemeente de huur van alle velden opgezegd, aanvankelijk per 1 augustus 2017, nadien gecorrigeerd naar 1 oktober 2017. De gemeente heeft tegelijkertijd aangeboden een nieuwe huurovereenkomst te sluiten voor één sportveld (wedstrijdveld) en het trainingsveld. IJsselstreek heeft de geldigheid van de opzegging betwist. IJsselstreek had in september 2017 ongeveer 150 leden, spelend en niet-spelend.
2.5
In een uitspraak van 29 augustus 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State - samengevat - het bezwaar van IJsselstreek tegen een door de gemeente op 19 juli 2016 aan haar opgelegde last onder dwangsom om zich te onthouden van feestavonden met een publiek karakter ongegrond verklaard. In dezelfde uitspraak is het op die last onder dwangsom gebaseerde invorderingsbesluit van 10 augustus 2017 in verband met een vermeende overtreding op 26 augustus 2016 vernietigd. De gemeente heeft daarop een aan IJsselstreek op 25 juli 2018 betekend dwangbevel van 19 juli 2018 ingetrokken.

3.Het geschil en de beslissing bij de kantonrechter

3.1
IJsselstreek heeft in conventie na wijziging van eis op 7 maart 2018 - samengevat - gevorderd een verklaring voor recht primair dat de huurovereenkomst voor de sportvelden is aangegaan voor dertig jaren en subsidiair dat de gemeente te allen tijde een opzegtermijn van twee jaren moet aanhouden, een voorwaardelijk gebod aan de gemeente een hek tussen de velden van IJsselstreek en Pickwick Players terug te plaatsen, en een verklaring voor recht dat de gemeente een sterk verminderd huurgenot heeft veroorzaakt vanaf 1 januari 2016 zodat een huurprijsvermindering in de rede ligt en IJsselstreek een beroep op verrekening toekomt met wat zij mogelijk nog aan de gemeente verschuldigd is.
3.2
De gemeente heeft in reconventie - kort weergegeven - gevorderd een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst met betrekking tot de twee sportvelden is geëindigd per
1 oktober 2017 en de veroordeling van IJsselstreek tot het staken van het gebruik van deze velden waarvoor geen nieuwe huurovereenkomst tot stand komt op straffe van een dwangsom en tot betaling van de huurachterstand van € 13.818,20.
3.3
De kantonrechter heeft in een vonnis van 19 december 2017 een comparitie van partijen gelast. In een daarop volgend vonnis van 11 september 2018 zijn aan IJsselstreek twee bewijsopdrachten gegeven.
3.4
Bij haar akte van 9 oktober 2018 heeft IJsselstreek haar eis vermeerderd in die zin dat zij tevens vordert
  • een verklaring voor recht dat de politie-invallen en de diverse controles uitgevoerd in opdracht van de burgemeester en van het College onrechtmatig zijn geweest en dat de gemeente in relatie tot IJsselstreek de schade daaruit voortvloeiend heeft te dragen;
  • een verklaring voor recht dat het uitvaardigen van dwangbevel van 19 juli 2018 onrechtmatig is geweest jegens IJsselstreek, alsmede dat de betekening van dit dwangbevel en het deurwaardersoptreden overigens onrechtmatig is geweest jegens IJsselstreek en dat de gemeente de hieruit voortvloeiende schade heeft te voldoen;
  • een veroordeling van de gemeente tot betaling aan IJsselstreek van € 9.700,- als schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 10 oktober 2018, althans de schade op te doen maken bij staat en de gemeente te veroordelen tot betaling van het alsdan vast te stellen schadebedrag, althans de schade te begroten en vast te stellen naar redelijkheid en billijkheid.
3.5
In het eindvonnis van 14 mei 2019 is IJsselstreek niet ontvankelijk verklaard in haar vordering voor zover deze als eisvermeerdering ter rolle van 10 oktober 2018 is ingediend en zijn de overige vorderingen van IJsselstreek afgewezen, waarbij zij is veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.6
In het eindvonnis van 14 mei 2019 is verder in reconventie voor recht verklaard dat de huurovereenkomst tussen partijen door opzegging is geëindigd per 1 juli 2018 en is IJsselstreek gelast het gebruik van het sportveld dat aan de huurovereenkomst wordt onttrokken, te staken op straffe van een dwangsom en het gebruik van het sportveld waarvoor een nieuwe huurovereenkomst is aangeboden te staken indien geen nieuwe huurovereenkomst tot stand is gekomen, onder verplichting van de gemeente haar aanbod voor een nieuwe huurovereenkomst gestand te doen tot in deze zaak onherroepelijk is beslist. Verder is IJsselstreek veroordeeld tot betaling van € 7.670,28, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 december 2017 alsmede de gebruikelijke kwartaalhuur vanaf 1 januari 2019 tot de dag van de ontruiming (het ene veld) c.q. de ingangsdatum van de nieuwe huurovereenkomst dan wel de ontruiming als deze nieuwe huurovereenkomst niet tot stand komt (het andere veld). Tot slot is IJsselstreek veroordeeld in de kosten van de reconventie. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.7
In een herstelvonnis van 21 mei 2019 is de door IJsselstreek verzochte verbetering van het vonnis van 14 mei 2019 afgewezen.

4.Het geschil in hoger beroep

4.1
IJsselstreek is met een dagvaarding van 22 juli 2019 in hoger beroep gekomen tegen de vonnissen van 19 december 2017, 11 september 2018 en 14 mei 2019 (inclusief het herstelvonnis van 21 mei 2019) en heeft daarin als conclusie verwoord dat zij de vernietiging nastreeft van die vonnissen en alsnog de integrale toewijzing van haar vorderingen en de integrale afwijzing van de vorderingen van de gemeente, met veroordeling van de gemeente in de kosten van beide instanties.
4.2
In het petitum aan het slot van haar grieven heeft IJsselstreek als haar vordering verwoord - samengevat - de vernietiging van het vonnis 14 mei 2019, zowel in conventie als in reconventie, en
“de vorderingen, zoals opgenomen in de inleidende dagvaarding alsnog (met inachtneming van de wijziging grondslag van eis) integraal toe te wijzen, en de vorderingen in reconventie alsnog integraal af te wijzen”met veroordeling van de gemeente in de kosten van beide instanties.
4.3
Gelet op wat IJsselstreek met haar grieven bestrijdt, de daarop gegeven toelichting en de inhoud van de conclusie van de dagvaarding in hoger beroep moet worden aangenomen dat IJsselstreek haar hoger beroep onverminderd richt tegen het vonnis van
11 september 2018 en het herstelvonnis van 21 mei 2018 en dat zij onverminderd de toewijzing vordert van wat zij in de inleidende dagvaarding van 1 september 2017 en bij wege van vermeerderingen van eis van 7 maart 2018 en 9 oktober 2018 aanvullend heeft gevorderd. Uit wat de gemeente in haar memorie van antwoord heeft aangevoerd, blijkt in voldoende mate dat dat voor haar ook voldoende duidelijk is geweest en zij zich daartegen ook heeft verweerd.
4.4
Het hof neemt dan ook tot uitgangspunt dat IJsselstreek de vernietiging vordert van de vonnissen van 11 september 2018, 14 mei 2019 en het herstelvonnis van 21 mei 2019 en opnieuw rechtdoende de integrale toewijzing van wat zij in conventie vordert, inclusief de vermeerderingen van eis van 7 maart en 9 oktober 2018, en de integrale afwijzing van wat de gemeente in reconventie vordert, met veroordeling van de gemeente in de kosten van beide instanties.
4.5
Gelet op wat de kantonrechter in zijn vonnis van 14 mei 2019 heeft overwogen, na bezwaar van de gemeente daartegen, over de vermeerdering van eis van 9 oktober 2018, te weten dat de goede procesorde zich tegen de eisvermeerdering verzet, verstaat het hof de beslissing van de kantonrechter IJsselstreek in die eisvermeerdering niet ontvankelijk te verklaren aldus dat die eisvermeerdering buiten beschouwing werd gelaten en dat recht werd gedaan op de vordering van IJsselstreek zoals die luidde na de eiswijziging van
7 maart 2018. IJsselstreek heeft wat zij met haar eisvermeerdering van 7 oktober 2018 beoogde, in hoger beroep herhaald. In die zin heeft IJsselstreek in hoger beroep haar vordering ten opzichte van wat bij de kantonrechter aan de orde was, vermeerderd. Tegen die vermeerdering van eis heeft de gemeente geen bezwaar gemaakt. De wijziging is tijdig gedaan en is ook overigens niet in strijd met een goede procesorde, zodat de wijziging toelaatbaar is. Het hof zal dan ook recht doen op de gewijzigde vordering van IJsselstreek.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

inleidende opmerking
5.1
In de kern gaat het in hoger beroep om de vraag of de tussen partijen gesloten huurovereenkomst voor de velden voor 30 jaren geldt en in ieder geval een opzegtermijn van twee jaren kent, zoals IJsselstreek aanvoert en de gemeente bestrijdt. De kantonrechter heeft die vraag na waardering van het daarover aan IJsselstreek opgedragen en door haar geleverde bewijs ontkennend beantwoord.
feitenvaststelling
5.2
Grief IIIkeert zich onder meer tegen de vaststelling door de kantonrechter als feit dat IJsselstreek, naast twee sport(wedstrijd)velden, ook een trainingsveld van de gemeente huurt. Volgens IJsselstreek gaat het om een stuk grasland dat niet de grootte heeft van een half veld. Onbestreden is echter dat dit veld bedoeld is voor training [1] - en daarvoor ook wordt gebruikt - en omringd wordt door lichtmasten. Dat dit veld ongeveer de grootte heeft van een half wedstrijdveld, maakt een kwalificatie als trainingsveld daarmee niet onjuist. De grief faalt in zoverre.
bewijslastverdeling
5.3
Met
grief IVvoert IJsselstreek aan dat aan haar ten onrechte bewijs is opgedragen van haar stellingen dat een huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van dertig jaren én dat een opzegtermijn van twee jaren is overeengekomen. Volgens IJsselstreek had de kantonrechter eerst haar verweer moeten behandelen dat de opzegging door de gemeente van de huurovereenkomst in strijd is met het bepaalde in de artikel 3:13 (misbruik van bevoegdheid) dan wel artikel 3:14 BW (geen uitoefening bevoegdheid in strijd met publiekrecht). IJsselstreek ziet daarmee over het hoofd dat eerst moet worden vastgesteld of de gemeente een (privaatrechtelijke) bevoegdheid toekwam om de huurovereenkomst op te zeggen, alvorens de beoordeling aan de orde kan komen of de gemeente daarvan misbruik heeft gemaakt dan wel daarbij in strijd heeft gehandeld met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals IJsselstreek meent.
5.4
Voor zover IJsselstreek betoogt dat (tegen)bewijs aan de gemeente had moeten worden opgedragen, geldt het volgende. IJsselstreek vordert een verklaring voor recht en beroept zich daarbij op rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten, te weten dat de tussen haar en de gemeente gesloten huurovereenkomst geldt voor 30 jaren en dat de gemeente te allen tijde een opzegtermijn van twee jaren zal hebben aan te houden. Door de gemeente zijn de stellingen waarop IJsselstreek baseert dat sprake is van een overeenkomst voor 30 jaren gemotiveerd weersproken. Daarbij heeft de gemeente onder meer gewezen op het ontbreken van een geschrift. De bewijslast voor haar stelling rust daarom ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv in beginsel op IJsselstreek.
5.5
Gelet op de uiteenlopende lezing van partijen over wat over de velden tussen hen geldt, is het feit dat de gemeente voor het clubgebouw voor de duur van 30 jaren aan IJsselstreek een recht van opstal heeft verleend, al dan niet in samenhang bezien met wat de gemeente met andere sportverenigingen en -stichtingen aan termijnen is overeengekomen, onvoldoende voor een conclusie dat het van IJsselstreek te vergen bewijs (behoudens tegenbewijs) vooralsnog is geleverd of dat een omkering van de bewijslast is gerechtvaardigd. Waar zij een bewijsaanbod heeft gedaan, heeft de kantonrechter haar dan ook terecht in de gelegenheid gesteld feiten en omstandigheden te bewijzen die het oordeel rechtvaardigen dat partijen een huurovereenkomst voor de duur van 30 jaren zijn overeengekomen en een bij opzegging aan te houden opzegtermijn van twee jaren. De grief faalt.
waardering van het bewijs
5.6
Na het horen van zeven getuigen aan de zijde van IJsselstreek en één getuige aan de zijde van de gemeente heeft de kantonrechter, mede lettend op de vestigingsakte van het opstalrecht, op het ontbreken van een vastlegging van de huurovereenkomst en op andere huurovereenkomsten van de gemeente met sportverenigingen, geoordeeld dat IJsselstreek niet in haar bewijsopdracht is geslaagd. Tegen deze uitkomst keert zich
grief IIonder meer.
5.7
Het hof is het met de kantonrechter eens dat IJsselstreek niet in haar bewijsopdracht is geslaagd. Van de zeven gehoorde getuigen van IJsselstreek is er slechts één daadwerkelijk aanwezig geweest bij de gesprekken met de gemeente over verhuizing naar de nieuwe locatie, terwijl de andere getuigen hun kennis niet uit eigen wetenschap hebben maar van horen zeggen. Wat deze getuigen hebben verklaard, ook de eerstbedoelde getuige, is
‘te weinig scherp’ - de bewoordingen van de kantonrechter volgend - om met enige zekerheid te kunnen zeggen dat een (aannemelijk geworden) voor beide partijen voor ogen staand langdurig verblijf van IJsselstreek op de nieuwe locatie concreet is gemaakt in een huurverhouding van dertig jaren. Het gegeven dat het opstalrecht voor dertig jaren is aangegaan, dwingt daar evenmin toe. Ook een huurovereenkomst die is aangegaan zonder dat daarbij een concrete termijn of einddatum is bepaald, en daarmee voor onbepaalde tijd geldt (“een vast huurcontract”), heeft onmiskenbaar een langdurig element in zich en past bij wat partijen in 2003 voor ogen heeft gestaan. De getuige van de gemeente heeft ontkend dat partijen toen over de duur van de huur van de velden hebben gesproken. Volgens hem zou een standaardcontract worden opgemaakt, met daarin normaliter geen huurtermijn maar wel een standaardtermijn van twee jaren voor opzegging. Die verklaring biedt dus geen steun voor wat IJsselstreek had te bewijzen. De door IJsselstreek aangedragen schriftelijke huurovereenkomsten met andere sportverenigingen/-stichtingen kunnen evenmin aan het bewijs bijdragen. Geen van deze overeenkomsten kent een termijn die in de buurt komt van de door IJsselstreek gestelde termijn van dertig jaren - in één geval is de bedongen looptijd vijftien jaren. Geen van die overeenkomsten biedt daardoor een aanknopingspunt voor de aanname dat in 2003 een huurcontract voor dertig jaren mogelijk en/of gebruikelijk was. De bijgebrachte bewijsmiddelen geven evenmin steun voor de stelling dat een opzegtermijn van twee jaren is overeengekomen. Geen van de getuigen van IJsselstreek spreekt daar over, terwijl de getuige van de gemeente zich op dit punt beperkt heeft tot de uitspraak dat àls een contract zou zijn opgemaakt daarin standaard een opzegtermijn van twee jaren staat. Het staat echter vast dat een tussen partijen opgemaakt contract ontbreekt.
5.8
IJsselstreek heeft in dit verband nog aangevoerd dat bij de weging van het bijgebrachte bewijs betrokken moet worden dat de gemeente als overheidsorgaan gebonden is aan algemene beginselen van behoorlijk bestuur en in dat verband onzorgvuldig heeft gehandeld door de huurverhouding niet schriftelijk vast te leggen, zoals wel is gebeurd bij andere sportverenigingen en andere locaties. IJsselstreek ziet daarmee over het hoofd dat het bepaalde in artikel 3:14 BW en de daaruit volgende gebondenheid van de gemeente aan genoemde beginselen bij de uitoefening van haar bevoegdheden naar burgerlijk recht niet zover gaat dat voor een overheidsorgaan als partij bij een overeenkomst naar burgerlijk recht andere of meer verplichtingen gaan gelden dan die zijn overeengekomen. Het niet schriftelijk vastleggen van de huurovereenkomst, wat de gemeente volgens de door haar voorgebrachte getuige normaliter deed, is dan weliswaar in dit geval niet voldoende zorgvuldig maar leidt dan nog niet tot het door IJsselstreek bepleite gevolg.
5.9
De slotsom is dat grief II in zoverre geen doel treft.
opzegging
5.1
Met haar
grieven II en IVvalt IJsselstreek onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 3:14 BW ook het oordeel van de kantonrechter aan dat de reden van opzegging slechts een marginale rol speelt en dat een toetsing van de opzeggingsgronden in dit geval niet aan de orde is. Deze grieven zijn op zichzelf terecht opgeworpen, maar kunnen ondanks dat niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. Daarvoor is het volgende redengevend.
5.11
In artikel 3:14 BW is bepaald dat de overheid bevoegdheden die haar naar burgerlijk recht toekomen - zoals hier het aangaan en het opzeggen van een huurovereenkomst van haar toebehorend onbebouwd onroerend goed - niet mag uitoefenen in strijd met geschreven of ongeschreven regels van publiek recht. Dit brengt mee dat de civiele rechter deze bevoegdheidsuitoefening mede moet toetsen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
5.12
Bij deze beoordeling staat voorop dat het hier gaat om het beheren en eerlijk verdelen van schaarse gemeentegrond, bedoeld voor sportuitoefening. Aan de gemeente komt daarbij een bepaalde mate van beleidsvrijheid toe. De keuze om bij de verdeling van dergelijke grond mee te wegen welke (zoveel mogelijk te objectiveren) behoefte bestaat bij de gebruiker/huurder van deze grond is tegen die achtergrond begrijpelijk en verdedigbaar.
5.13
In dit geval heeft de gemeente, onder verwijzing naar een door de KNVB, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Vereniging Sport en Gemeenten gebruikte methodiek voor behoeftebepaling van de hoeveelheden velden en kleedkamers, uiteengezet dat IJsselstreek, gezien het aantal spelende teams op zaterdag en zondag, al jarenlang ‘in een te ruim jasje zit’ met een behoefte van 0,3 à 0,4 wedstrijdveld, zowel op zaterdag en zondag, daar waar zij beschikt over 2 wedstrijdvelden. Die geobjectiveerde behoefte is door IJsselstreek als zodanig niet betwist. Dat zij de ambitie heeft, gezien de woningbouw in de nabijheid, in de komende jaren te groeien in aantal leden en spelende teams, doet aan de huidige behoefte niet af. In ieder geval heeft IJsselstreek niet voorgerekend dat die ambitie niet gerealiseerd kan worden als beschikt wordt over één wedstrijdveld in plaats van twee, zoals nu het geval. Het enkele feit dat de seniorenteams een voorkeur hebben voor dezelfde aanvangstijden van wedstrijden, zoals IJsselstreek stelt, is daarvoor onvoldoende.
Daar staat tegenover dat de gemeente voldoende gemotiveerd heeft aangevoerd dat de buurvereniging van IJsselstreek - rugbyvereniging Pickwick Players - door ledengroei ‘uit haar jasje is gegroeid’ en een (geobjectiveerde) behoefte heeft aan 1,83 wedstrijdveld, daar waar die vereniging maar beschikt over één wedstrijdveld.
Tegen de achtergrond van het uiteenlopen van de feitelijke behoefte aan velden met de beschikbaarheid daarvan, zowel bij IJsselstreek als bij Pickwick Players, en de aan de gemeente toekomende beleidsvrijheid past dan dat de gemeente in overleg is getreden met IJsselstreek over - toen - het in medegebruik geven van één de wedstrijdvelden aan
Pickwick Players. Het staat vast dat IJsselstreek daar - uiteindelijk - geen medewerking aan heeft willen verlenen. Anders dan IJsselstreek aanvoert, behoefde niet van de gemeente te worden verwacht dat zij voor (het mogelijk maken van) dat combigebruik een kunstgrasveld zou aanleggen, ook indien juist zou zijn, zoals IJsselstreek betoogt, dat combigebruik van een wedstrijdveld voor rugby afdoet aan de bruikbaarheid daarvan voor voetbal. Daartoe heeft de gemeente aangevoerd dat, gelet op het ledenaantal van IJsselstreek en de kosten van aanleg van ruim € 400.000,-, zo’n kunstgrasveld uit oogpunt van effectieve en efficiënte besteding van publieke middelen niet is gerechtvaardigd.
IJsselstreek heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd, waarin dat standpunt van de gemeente een weerlegging kan vinden. De enkele verwijzing naar andere voetbalverenigingen in de gemeente waar wel een kunstgrasveld is aangelegd, is daarvoor onvoldoende. Pas nadat het overleg met IJsselstreek op niets is uitgelopen, heeft de gemeente kenbaar gemaakt één van de wedstrijdvelden aan de huurovereenkomst (en daarmee aan het exclusief gebruik daarvan door IJsselstreek) te willen onttrekken, onder voorzetting van de huurrelatie voor het overige. Die keuze past in een consequente toepassing van een systeem van eerlijke verdeling van gemeentelijke ruimte voor sportuitoefening. Dit geeft ook geen blijk van een onbehoorlijke belangenafweging, onzorgvuldigheid, ongelijke of disproportionele behandeling of enig misbruik van recht of bevoegdheid. Evenmin is het overgaan tot (feitelijk gedeeltelijke) opzegging van de huurrelatie in het licht van het voorgaande onaanvaardbaar, gelet op de eisen van redelijkheid en billijkheid. Ook in zoverre falen de grieven II en IV dus.
huurachterstand
5.14
De kantonrechter heeft € 7.670,28 aan huurachterstand toegewezen na uitvoerig debat van partijen. In overweging 4.3 van het tussenvonnis van 11 september 2018 en overweging 2.4.1 van het vonnis van 14 mei 2019 is vervolgens uiteengezet dat en waarom genoemd bedrag tot uitgangspunt wordt genomen, onder meer verwijzend naar de door de gemeente overgelegde gespecificeerde overzichten. Met
grief Ivalt IJsselstreek de toewijzing van dit bedrag aan maar zij legt daarbij niet uit wat nu concreet zou mankeren aan die overzichten of wat de kantonrechter daarover heeft overwogen.
5.15
IJsselstreek heeft in hoger beroep volstaan met de stelling dat zij haars inziens aan al haar verplichtingen heeft voldaan en met de verwijzing naar twee producties, te weten de in eerste aanleg genomen akte in conventie van 9 oktober 2018 en een aantal bewijzen van bancaire betalingen. De (in hoger beroep als productie bij de grieven overgelegde) akte van 9 oktober 2018 houdt niets in over wat IJsselstreek al dan niet is verschuldigd of al dan niet heeft betaald. Dat IJsselstreek meer heeft betaald dan waarmee de gemeente in haar overzichten rekening heeft gehouden, heeft zij niet concreet aan de hand van de betaalbewijzen toegelicht. Op de door de kantonrechter voor een huurachterstand tot uitgangspunt genomen overzichten van 24 april 2018 en 22 januari 2019 is IJsselstreek in hoger beroep niet inhoudelijk ingegaan en zij heeft zich beperkt tot de stelling dat alles is betaald en dat zij niet tweemaal wil betalen. In zoverre is haar bezwaar onvoldoende concreet.
5.16
De toelichting op deze grief ziet verder alleen op wat volgens IJsselstreek aan huur is verschuldigd. Volgens IJsselstreek is vanwege de opzegging van de huurovereenkomst vanaf 1 juli 2017 nog maar voor één veld huur verschuldigd, terwijl over de twee laatste kwartalen van 2018 helemaal geen huur is verschuldigd omdat de gemeente in een brief van
mei/juni 2018 IJsselstreek het verdere gebruik heeft verboden wegens droogte in samenhang met de staat van onderhoud. De enkele opzegging van de huurovereenkomst, die niet is geaccepteerd, leidt er al niet toe dat IJsselstreek geen huur meer is verschuldigd. Zij heeft de opzegging ook daadwerkelijk bestreden. Met de hiervoor al gedeeltelijk besproken grief III betoogt IJsselstreek ook dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat zij het tweede veld niet heeft ontruimd. Volgens haar heeft zij na de opzegging nog maar één sportveld gebruikt. De gemeente heeft dat betwist. Het hof constateert dat IJsselstreek niet heeft gesteld, en dat evenmin is gebleken, dat zij na de opzegging één van de velden aan de gemeente heeft teruggegeven, althans aan de gemeente kenbaar heeft gemaakt dat zij dit niet meer zou gebruiken.
Ook in zoverre faalt grief III. Dat het gebruik van het (andere?) veld tot in het
vierde kwartaal van 2018 is verboden, is door de gemeente bestreden en verder niet door IJsselstreek onderbouwd. Aan die verweren gaat het hof dan ook voorbij.
5.17
IJsselstreek heeft onder haar eerste grief opgesomd dat deze ook is gericht tegen wat de kantonrechter in de overwegingen 2.5 tot en met 2.5.4 van het vonnis van 14 mei 2019 heeft overwogen en beslist bij afwijzing van haar beroep op vermindering van de huurprijs vanwege verminderd huurgenot en haar beroep op verrekening. Welke bezwaren IJsselstreek tegen deze overwegingen en deze oordelen heeft, komt echter noch in de toelichting op deze grief noch elders in de memorie van grieven aan de orde. Dat betekent dat IJsselstreek haar bezwaar tegen dat oordeel van de kantonrechter onvoldoende heeft onderbouwd. Aan dat bezwaar gaat het hof dan ook voorbij.
5.18
De slotsom uit het voorgaande is dat grief I faalt.
onrechtmatig handelen
5.19
IJsselstreek beoogt met haar
grief VIIalsnog de toewijzing van wat zij op
9 oktober 2018 als vermeerdering van eis heeft verwoord (zie ovw. 3.4).
5.2
Wat betreft de door IJsselstreek gevorderde verklaring voor recht dat de controles op naleving door IJsselstreek van de voorschriften van de aan haar verleende drank- en horecavergunning onrechtmatig zijn geweest en de gemeente daarom schadeplichtig is, geldt het volgende. Het staat vast dat de gemeente in dat verband op 19 juli 2016 aan IJsselstreek een last onder dwangsom heeft opgelegd. Het bezwaar van IJsselstreek daartegen is in hoogste instantie ongegrond geacht (zie ovw. 2.5). Daarmee is er al geen reden om de daarna bij IJsselstreek uitgevoerde controles op naleving ter zake onrechtmatig te achten. De daarop gebaseerde gevorderde verklaring voor recht is daardoor niet toewijsbaar. Het in dat verband gestelde bedrag van € 8.000,- aan geleden schade (gederfde opbrengsten van feestavonden), wat daar verder ook over te zeggen valt, deelt dat lot.
5.21
Het staat vast dat de gemeente, in verband met overtreding op 26 augustus 2016 van voormelde last onder dwangsom, op 19 juli 2018 aan IJsselstreek een dwangbevel heeft doen uitbrengen tot betaling van € 10.105,-, onder aanzegging dat als IJsselstreek dit bedrag niet uiterlijk op 27 juli 2018 betaalt, tot executie (beslaglegging en verkoop) zal worden overgegaan. Dit dwangbevel steunt echter op een invorderingsbesluit van 10 augustus 2017, dat op 29 augustus 2018 in hoogste instantie is vernietigd. Daarmee was de grond ontvallen aan het dwangbevel, waarna de gemeente begin september 2018 dat bevel heeft ingetrokken en heeft meegedeeld geen aanspraak meer te maken op betaling.
Met de vernietiging van het invorderingsbesluit van 10 augustus 2017 door de hoogste bestuursrechter is de onrechtmatigheid van dat besluit gegeven. Het daarop steunende dwangbevel van 19 juli 2018 deelt dat lot.
IJsselstreek heeft echter onweersproken aangevoerd dat de gemeente noch de deurwaarder hebben gereageerd op IJsselstreeks protesten na en tegen de betekening en dat zij om die reden een dagvaarding strekkende tot verzet tegen dat dwangbevel heeft doen opstellen en vóór bedoelde mededeling van de gemeente ter betekening aan de deurwaarder heeft moeten toesturen. Het verweer van de gemeente dat een en ander onnodig is geweest, faalt daarom. Het is daardoor aannemelijk dat IJsselstreek kosten heeft moeten maken die zouden zijn uitgebleven als het dwangbevel niet was uitgebracht, althans eerder was teruggetrokken. Dit betekent dat de door IJsselstreek in dit verband geleden schade voor vergoeding in aanmerking komt.
IJsselstreek heeft die schade gesteld op € 1.700,- inclusief btw aan advocaatkosten. Dat bedrag is echter niet onderbouwd met een urenspecificatie, terwijl het daarnaast veeleer voor de hand ligt aansluiting te zoeken bij het liquidatietarief, zoals dat geldt voor procedures bij rechtbanken en gerechtshoven, meer in het bijzonder bij punt 7 “Tarief bij afdoening vordering buiten liquidatie” daarvan, zoals dat in 2018 gold. Uitgaande van de omvang van het in debat zijnde bedrag, vermeerderd met kosten, en de verrichte handeling is de vergoeding gebaseerd op het liquidatietarief voor salaris advocaat: 1 punt à € 543,-. Anders dan de gemeente meent, is met de proceskostenveroordeling van 29 augustus 2018 niet al aan IJsselstreek een vergoeding voor deze kosten toegekend. Het bedrag van € 543,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de daarover vanaf 9 oktober 2018 gevorderde wettelijke rente.
IJsselstreek heeft niet uitgelegd welk belang zij heeft, naast de toewijzing van genoemd bedrag met rente, bij een verklaring voor recht ter zake. Die verklaring zal dan ook worden afgewezen.
5.22
Uit het voorgaande vloeit voort dat grief VII voor een beperkt deel slaagt en voor het overige faalt.
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring
5.23
Met
grief Vbeklaagt IJsselstreek zich er terecht over dat het tegen haar in reconventie gewezen vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Uit artikel 233 Rv volgt dat een vonnis slechts uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard wanneer dat is gevorderd, waarbij een verklaring voor recht hoe dan ook niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard [2] . Een vordering tot een bedoelde verklaring is niet in de stukken van de gemeente in de procedure bij de kantonrechter te lezen. De gemeente heeft in haar memorie van antwoord in haar verweer tegen deze grief wel geschreven dat zij ‘ten aanzien van de devolutieve werking van het hoger beroep’ het hof verzoekt ‘aan het gedeelte van de reconventie alsnog de uitvoerbaar bij voorraadverklaring te verbinden’ maar daaraan heeft zij in haar conclusie van de memorie geen gevolg verbonden. Gelet op de belangen van IJsselstreek en het voor de gemeente kenbare bezwaar van IJsselstreek had de gemeente een expliciete vordering - bij wege van vermeerdering van eis in hoger beroep - niet mogen nalaten. Omdat geen sprake is van een situatie waarin de rechter ambtshalve de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad kan verklaren, leidt een en ander ertoe dat punt 3.10 van het dictum van het vonnis van
14 mei 2019 niet in stand kan blijven zodat dat vonnis in zoverre moet worden vernietigd. IJsselstreek heeft geen belang bij aantasting van het herstelvonnis van 21 mei 2019.
Proceskostenveroordeling; overig
5.24
Grief VIkeert zich als veeggrief tegen het dictum van het vonnis van 14 mei 2019, waaronder veroordeling van IJsselstreek in de kosten van de procedures in conventie en in reconventie. Gelet op wat hiervoor is overwogen, blijft staan dat IJsselstreek in die procedures (overwegend) in het ongelijk is gesteld. Er is daarom geen reden verandering te brengen in haar veroordeling van de proceskosten ter zake. Voor het overige betreft het een veeggrief. Deze grief behoeft daarom geen verdere afzonderlijke bespreking.

6.De slotsom

6.1
De grief tegen het tussenvonnis van 11 september 2018 faalt, zodat dat vonnis zal worden bekrachtigd. De grieven V en VII tegen het eindvonnis van 14 mei 2019 slagen, zodat dat vonnis zal worden vernietigd, voor zover het ziet op punt 3.2 (de afwijzing voor het overige in conventie) en op punt 3.10 (de uitvoerbaar bij voorraadverklaring in reconventie). Voor het overige falen de grieven en zal het eindvonnis worden bekrachtigd.
6.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof IJsselstreek in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
6.3
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de gemeente zullen worden vastgesteld op € 2.020,- voor griffierecht en € 2.228,- voor salaris advocaat
(2 punten × tarief II à € 1.114,-).

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Zwolle van 11 september 2018;
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Zwolle van 14 mei 2019, behoudens voor zover in conventie in punt 3.2 de vorderingen van IJsselstreek zijn afgewezen en in reconventie in punt 3.10 dat vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, vernietigt de vonnissen in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de gemeente tot betaling aan IJsselstreek van € 543,-, vermeerderd met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 9 oktober 2018 tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt IJsselstreek in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente vastgesteld op € 2.020,- voor verschotten en op € 2.228,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.F. Boele, M.E.L. Fikkers en C.W. Inden en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
6 april 2021.

Voetnoten

1.Zie o.m. verklaring van een voormalig bestuurslid d.d. 10 september 2017
2.Zie HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1815