Uitspraak
IJsselstreek,
de gemeente,
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing bij de kantonrechter
- een verklaring voor recht dat de politie-invallen en de diverse controles uitgevoerd in opdracht van de burgemeester en van het College onrechtmatig zijn geweest en dat de gemeente in relatie tot IJsselstreek de schade daaruit voortvloeiend heeft te dragen;
- een verklaring voor recht dat het uitvaardigen van dwangbevel van 19 juli 2018 onrechtmatig is geweest jegens IJsselstreek, alsmede dat de betekening van dit dwangbevel en het deurwaardersoptreden overigens onrechtmatig is geweest jegens IJsselstreek en dat de gemeente de hieruit voortvloeiende schade heeft te voldoen;
- een veroordeling van de gemeente tot betaling aan IJsselstreek van € 9.700,- als schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 10 oktober 2018, althans de schade op te doen maken bij staat en de gemeente te veroordelen tot betaling van het alsdan vast te stellen schadebedrag, althans de schade te begroten en vast te stellen naar redelijkheid en billijkheid.
4.Het geschil in hoger beroep
“de vorderingen, zoals opgenomen in de inleidende dagvaarding alsnog (met inachtneming van de wijziging grondslag van eis) integraal toe te wijzen, en de vorderingen in reconventie alsnog integraal af te wijzen”met veroordeling van de gemeente in de kosten van beide instanties.
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
grief IVvoert IJsselstreek aan dat aan haar ten onrechte bewijs is opgedragen van haar stellingen dat een huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van dertig jaren én dat een opzegtermijn van twee jaren is overeengekomen. Volgens IJsselstreek had de kantonrechter eerst haar verweer moeten behandelen dat de opzegging door de gemeente van de huurovereenkomst in strijd is met het bepaalde in de artikel 3:13 (misbruik van bevoegdheid) dan wel artikel 3:14 BW (geen uitoefening bevoegdheid in strijd met publiekrecht). IJsselstreek ziet daarmee over het hoofd dat eerst moet worden vastgesteld of de gemeente een (privaatrechtelijke) bevoegdheid toekwam om de huurovereenkomst op te zeggen, alvorens de beoordeling aan de orde kan komen of de gemeente daarvan misbruik heeft gemaakt dan wel daarbij in strijd heeft gehandeld met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals IJsselstreek meent.
grief IIonder meer.
grieven II en IVvalt IJsselstreek onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 3:14 BW ook het oordeel van de kantonrechter aan dat de reden van opzegging slechts een marginale rol speelt en dat een toetsing van de opzeggingsgronden in dit geval niet aan de orde is. Deze grieven zijn op zichzelf terecht opgeworpen, maar kunnen ondanks dat niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. Daarvoor is het volgende redengevend.
grief Ivalt IJsselstreek de toewijzing van dit bedrag aan maar zij legt daarbij niet uit wat nu concreet zou mankeren aan die overzichten of wat de kantonrechter daarover heeft overwogen.
grief VIIalsnog de toewijzing van wat zij op
grief Vbeklaagt IJsselstreek zich er terecht over dat het tegen haar in reconventie gewezen vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Uit artikel 233 Rv volgt dat een vonnis slechts uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard wanneer dat is gevorderd, waarbij een verklaring voor recht hoe dan ook niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard [2] . Een vordering tot een bedoelde verklaring is niet in de stukken van de gemeente in de procedure bij de kantonrechter te lezen. De gemeente heeft in haar memorie van antwoord in haar verweer tegen deze grief wel geschreven dat zij ‘ten aanzien van de devolutieve werking van het hoger beroep’ het hof verzoekt ‘aan het gedeelte van de reconventie alsnog de uitvoerbaar bij voorraadverklaring te verbinden’ maar daaraan heeft zij in haar conclusie van de memorie geen gevolg verbonden. Gelet op de belangen van IJsselstreek en het voor de gemeente kenbare bezwaar van IJsselstreek had de gemeente een expliciete vordering - bij wege van vermeerdering van eis in hoger beroep - niet mogen nalaten. Omdat geen sprake is van een situatie waarin de rechter ambtshalve de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad kan verklaren, leidt een en ander ertoe dat punt 3.10 van het dictum van het vonnis van