In deze zaak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de inspecteur van de Belastingdienst aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2015 en 2016 had opgelegd. Het hoger beroep werd behandeld op 14 januari 2021, waarna belanghebbende nadere stukken indiende en de inspecteur besloot om tegemoet te komen aan de grieven van belanghebbende. Hierop trok belanghebbende zijn hoger beroep in.
Gelijktijdig met de intrekking van het hoger beroep verzocht belanghebbende om een vergoeding van de proceskosten op basis van de Algemene wet bestuursrecht. Hij diende een formulier in met een bedrag van € 131 aan proceskosten en een bewijs van betaling van het griffierecht. De inspecteur gaf aan in te stemmen met de toewijzing van het verzoek en het achterwege laten van een zitting.
Het hof besloot het onderzoek ter zitting achterwege te laten en concludeerde dat het verzoek om proceskostenveroordeling moest worden afgewezen, omdat de wet niet toestaat de inspecteur te gelasten tot vergoeding van het griffierecht in deze procedure. Echter, het hof oordeelde dat de inspecteur wel verplicht was om het betaalde griffierecht van € 47 voor elk van de twee door de rechtbank behandelde zaken, alsook het griffierecht van € 131 voor het hoger beroep, aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 april 2021.